ECLI:NL:RBDHA:2015:13239

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2015
Publicatiedatum
19 november 2015
Zaaknummer
AMS 15/14794
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot schijnrelatie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 oktober 2015 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bestuursrechtelijke procedure. De verzoeker, een Ghanese man, had een aanvraag ingediend voor een document op basis van artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000, maar deze was door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die de eerdere afwijzing konden onderbouwen. De verzoeker had eerder al twee aanvragen gedaan, die ook waren afgewezen op basis van het bestaan van een schijnrelatie met zijn referente.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de nieuwe documenten die de verzoeker had overgelegd, niet als nieuwe feiten of omstandigheden konden worden aangemerkt. De rechter oordeelde dat de overgelegde stukken geen verklaring gaven voor de tegenstrijdige verklaringen die eerder waren afgelegd en dat de enkele formalisering van het huwelijk tussen verzoeker en referente niet voldoende was om aan te tonen dat er sprake was van een duurzame en oprechte relatie. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bestreden besluit in bezwaar naar verwachting stand zou houden en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af.

De uitspraak benadrukt het belang van nieuwe feiten in het bestuursrecht en de strikte eisen die daaraan worden gesteld. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/14794
V-nr: [volgnummer]

uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 oktober 2015 in de zaak tussen

[naam],
geboren op [geboortedatum] , van Ghanese nationaliteit, verzoeker
(gemachtigde: mr. L.K. Matpanözer),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. L.S. van Tol).

Procesverloop

Bij besluit van 4 augustus 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, die ertoe strekt uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar is beslist.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 oktober 2015. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [naam referente] (hierna: referente). Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig A.K. Nyaku, tolk Twi.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1.
Verzoeker heeft eerder op 26 augustus 2013 een aanvraag ingediend tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw. Die aanvraag is bij besluit van 23 oktober 2013 afgewezen, omdat vastgesteld is dat sprake is van een schijnrelatie die is aangegaan met als enig doel het in de Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 neergelegde recht van vrij verkeer en verblijf te kunnen genieten, waarop anders geen aanspraak kan worden gemaakt. Het bezwaar tegen dit besluit is bij beslissing op bezwaar van 10 maart 2014 ongegrond verklaard. Het beroep dat verzoeker tegen dit besluit heeft ingesteld is bij uitspraak van 1 juli 2014 (AWB 14/7764) door deze rechtbank en zittingsplaats ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft de hiervoor genoemde uitspraak van deze rechtbank bij uitspraak van 9 oktober 2014 (201406168/1/V2) in stand gelaten. Het besluit van 10 maart 2014 is hiermee in rechte vast komen te staan.
2.2.
Op 25 augustus 2014 heeft verzoeker andermaal een aanvraag gedaan. Bij besluit van 23 oktober 2014 heeft verweerder de aanvraag onder verwijzing naar het besluit van 10 maart 2014 op grond van artikel 4:6 van de Awb afgewezen. Bij beslissing op bezwaar van 26 november 2014 heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 23 oktober 2014 kennelijk ongegrond verklaard. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft bij uitspraak van 19 maart 2015 (AWB 14/27084) het beroep tegen het besluit van 26 november 2014 ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld, zodat het besluit van 26 november 2014 eveneens in rechte vaststaat.
2.3.
Verzoeker heeft op 9 juni 2015 onderhavige aanvraag tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw ingediend. Bij het bestreden besluit heeft verweerder wederom de aanvraag afgewezen en daarbij verwezen naar het besluit van 10 maart 2014. Verweerder stelt zich samengevat op het standpunt dat hem niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden.
3.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het thans bestreden besluit van gelijke strekking is als het besluit van 10 maart 2014. Beoordeeld moet worden of de uitzetting verboden moet worden, omdat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Gelet op de inhoud van het bestreden besluit moet dan ook de vraag worden beantwoord of verweerder bij het bestreden besluit de aanvraag van verzoeker heeft kunnen afwijzen, omdat niet gebleken is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden.
3.2.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moet volgens vaste rechtspraak van de Afdeling worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan doen zich niettemin geen feiten of omstandigheden voor die een hernieuwde toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
3.3.
Verzoeker heeft bij de onderhavige aanvraag de volgende documenten overgelegd:
- een gelegaliseerde ‘statutory declaration’ van 8 april 2015 en een gelegaliseerd uittreksel
uit het huwelijksregister van [datum] , waaruit blijkt dat verzoeker en referente op [datum]
in Accra, Ghana zijn gehuwd;
- een brief van het Pensioenfonds Detailhandel van 22 juni 2015;
- een e-mail van de gemeente Amsterdam van 23 juni 2015 betreffende een bevestiging van
een afspraak van verzoeker voor een verklaring M46 op 30 juli 2015;
- een e-mail van de gemeente Amsterdam van 23 juni 2015 betreffende een bevestiging van
een afspraak van verzoeker voor omzetting buitenlands huwelijk op [datum] ;
- salarisspecificaties over de maanden januari 2015 tot en met april 2015;
- een arbeidsovereenkomst van 25 februari 2015.
In de bezwaarfase heeft verzoeker de navolgende documenten overgelegd:
- een brief van Nationale Nederlanden van 31 juli 2015 aangaande pensioen gericht aan
verzoeker;
- een bewijs van inname van de Ghanese huwelijksakte van de gemeente Amsterdam van
[datum] gericht aan referente;
- een arbeidsovereenkomst van 4 augustus 2015;
- een tweetal brieven van de Rabobank van 10 augustus 2015 gericht aan verzoeker en
referente;
- enkele rekeningafschriften van een gezamenlijke Rabobank BasisRekening;
- enkele afschriften van een ING Betaalrekening van verzoeker;
- enkele salarisspecificaties van verzoeker over de maanden januari 2015 tot en met juli
2015;
- een salarisspecificatie van referente aangaande de maand juli 2015;
- een getuigenverklaring van [betrokkene] van 1 oktober 2015;
- een uittreksel uit de Basisregistratie personen (BRP) van 6 oktober 2015.
Het is volgens verzoeker volstrekt onbegrijpelijk dat verweerder geen enkele waarde hecht aan het feit dat verzoeker en referente in het huwelijk zijn getreden. Zij hebben langlopende juridische verbintenissen lopen. Het is volgens verzoeker van cruciaal belang dat verweerder niet tot in de eeuwigheid de resultaten van het onderzoek in de vorige procedure meeneemt in zijn beoordeling. Op deze manier zal het voor hen onmogelijk zijn ooit hun relatie te bewijzen, aldus verzoeker.
3.4.
Verzoeker heeft ter zitting desgevraagd aangegeven zich op het standpunt te stellen dat hij al sinds de eerste aanvraag van 26 augustus 2013 (die heeft geleid tot het besluit van 10 maart 2014) een relatie heeft met referente en dat verweerder in die procedure ten onrechte heeft aangenomen dat tussen hem en referente een schijnrelatie bestaat. De in deze procedure overgelegde stukken dienen ter bestrijding van dat oordeel, aldus verzoeker. Op verzoeker en referente is naar eigen zeggen niet de situatie van toepassing waarin tussen hen na het aangaan van een schijnrelatie alsnog een oprechte relatie is ontstaan. Er is nimmer een schijnrelatie geweest, aldus verzoeker.
3.5.
Gelet hierop dient het in de eerder genoemde uitspraak van 1 juli 2014 van deze rechtbank en zittingsplaats gegeven oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van deugdelijk bewezen relatie tussen eiser en referente, gelet op de tegenstrijdige verklaringen op essentiële onderdelen tijdens het verhoor van 10 februari 2014, als vertrekpunt te gelden. Het is dan ook verder de vraag of de thans overgelegde stukken ten opzichte van dit oordeel aangemerkt kunnen worden als nova.
3.6.
Voor vrijwel alle overgelegde stukken zoals weergegeven in overweging 3.4. geldt dat zij weliswaar van latere datum zijn dan de vorige procedures, maar dat zij niet als novum kunnen worden aangemerkt. De overgelegde stukken geven immers geen verklaring voor de eerder tegengeworpen tegenstrijdige verklaringen, noch onderbouwen ze dat deze verklaringen niet langer kunnen worden tegengeworpen, op grond waarvan niet langer van een schijnrelatie kan worden uitgegaan. Met betrekking tot het met dubbele handschoen gesloten huwelijk wordt in het bijzonder, gelijk als in de voornoemde uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 19 maart 2015, overwogen dat deze enkele formalisering van de relatie door verzoeker en referente niet betekent dat aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een duurzame en deugdelijk bewezen oprechte relatie.
3.7.
Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter moet in dit stadium dan ook op voorhand worden uitgesloten dat hetgeen is overgelegd aan het eerdere besluit van
10 maart 2014 kan afdoen. Nu er, voorlopig oordelende, geen sprake is van nova, voorziet de voorzieningenrechter dat het bestreden besluit in bezwaar zal standhouden. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. Voor toepassing van artikel 78 van de Vw ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding. Voor een proceskostenveroordeling of bepaling dat het griffierecht wordt vergoed bestaat evenmin aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.A. Knol, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Looij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2015.
de griffier de voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Coll: MP

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.