ECLI:NL:RBDHA:2015:13239
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot schijnrelatie
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 oktober 2015 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bestuursrechtelijke procedure. De verzoeker, een Ghanese man, had een aanvraag ingediend voor een document op basis van artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000, maar deze was door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die de eerdere afwijzing konden onderbouwen. De verzoeker had eerder al twee aanvragen gedaan, die ook waren afgewezen op basis van het bestaan van een schijnrelatie met zijn referente.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de nieuwe documenten die de verzoeker had overgelegd, niet als nieuwe feiten of omstandigheden konden worden aangemerkt. De rechter oordeelde dat de overgelegde stukken geen verklaring gaven voor de tegenstrijdige verklaringen die eerder waren afgelegd en dat de enkele formalisering van het huwelijk tussen verzoeker en referente niet voldoende was om aan te tonen dat er sprake was van een duurzame en oprechte relatie. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bestreden besluit in bezwaar naar verwachting stand zou houden en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af.
De uitspraak benadrukt het belang van nieuwe feiten in het bestuursrecht en de strikte eisen die daaraan worden gesteld. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.