ECLI:NL:RBDHA:2015:1322

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2015
Publicatiedatum
11 februari 2015
Zaaknummer
09/819015-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal en diefstal in supermarkt door verdachte met medeplichtige

Op 11 februari 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een 36-jarige man uit Gouda, die beschuldigd werd van poging tot diefstal en diefstal. De verdachte heeft op 12 augustus 2014 geprobeerd een kluis te openen in een kantoor van de Plus-supermarkt in IJsselstein, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van vrijwillige terugtred. Daarnaast heeft hij op 9 augustus 2014 een diefstal gepleegd bij de Jumbo-supermarkt in Gouda, waarbij hij een pak vissalade en andere goederen heeft weggenomen. De verdachte werd herkend op camerabeelden en de rechtbank concludeerde dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot diefstal en de diefstal, waarbij hij samenwerkte met een ander. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een tweede ten laste gelegd feit wegens gebrek aan bewijs. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 weken, waarbij de tijd in voorarrest in mindering werd gebracht. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke delicten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/819015-14
Datum uitspraak: 11 februari 2015
Tegenspraak

(Verkort vonnis)

De rechtbank Den Haag heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedag] 1978 te [geboorteplaats] ([geboorteland]),
adres: [adres ], [woonplaats].

De terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 20 november 2014 en 28 januari 2015.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. H.F. van Kregten, advocaat te Den Haag, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. G.K. Schoep heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het onder 1 en 3 ten laste gelegde. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en een taakstraf van 80 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering.

De tenlasteleggingAan de verdachte is ten laste gelegd dat:

1.
hij op of omstreeks 12 augustus 2014 te IJsselstein ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening vanuit een kluis in een supermarkt weg te nemen een geld bedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), het kantoor van die supermarkt is binnengegaan en/of aan een hendel van de kluis heeft getrokken en/of aan het slot heeft gedraaid en/of (aldus) heeft getracht die kluis te openen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 09 augustus 2014 te Gouda met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (vanuit een kluis in een winkel) heeft weggenomen 3000 euro, althans een geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [winkelbedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen een medewerkster van die winkel, genaamd [aangeefster], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het worstelen met die [aangeefster] en/of zich losrukken uit de greep van die [aangeefster] en/of het wegduwen en/of stompen tegen één van de armen van die [aangeefster];
3.
hij op of omstreeks 9 augustus 2014 te Gouda met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een pak vissalade en/of vijf pakken zalm en/of zes pakken vlees, in elk geval enig goed/enige goederen, geheel of ten dele toebehorende aan supermarkt Jumbo, gelegen aan de [adres ], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.

Vrijspraak ten aanzien van feit 2

De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting – met de officier van justitie en de verdediging – niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 is ten laste gelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken. Het dossier bevat geen (direct) bewijs dat verdachte dit feit heeft gepleegd.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1

Verdachte heeft verklaard dat hij uit een soort impuls aan de kluis heeft gezeten, maar dat hij totaal niet van plan was om wat mee te nemen. Ook heeft hij verklaard dat hij, terwijl hij aan die kluis zat, dacht: “Waar ben ik eigenlijk mee bezig?”, waarop hij ermee is opgehouden. De raadsman heeft vrijspraak bepleit, aangezien het opzet op de diefstal niet bewezen kan worden en geen sprake is van een voltooide poging. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat aan verdachte een beroep op vrijwillige terugtred toekomt.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van het uitkijken van de camerabeelden komt het volgende naar voren: de verdachte liep het kantoor in en keek achterom naar de toegangsdeur. Vervolgens liep hij naar de kluis en pakte met beide handen de hendels vast en trok er met kracht aan. Daarna liep de verdachte richting de toegangsdeur en bleef even in de deuropening staan. Vervolgens liep hij terug naar de kluis, voelde aan het slot en pakte wederom de hendels met beide handen vast en trok eraan. Daarna verliet de verdachte de kantoorruimte.
Het is een feit van algemene bekendheid dat er in een kluis in een supermarkt geld kan liggen. Het proberen te openen van een kluis die zich in het kantoor van het supermarkt bevindt door iemand anders dan een daartoe gerechtigd persoon, in dit geval verdachte, is naar het oordeel van de rechtbank een handeling gericht op de wederrechtelijke toe-eigening van het (eventuele) geld in de kluis. Daarnaast waren de gedragingen van verdachte – het op twee afzonderlijke momenten aan de hendels van de kluis trekken – naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op de voltooiing van de diefstal.
De rechtbank is verder van oordeel dat van een vrijwillige terugtred geen sprake is. Het verweer daartoe wordt dan ook verworpen. Pas toen het de verdachte tot tweemaal toe niet lukte om de kluis te openen, heeft hij het kantoor verlaten. De (hem verweten) poging diefstal was toen echter al voltooid.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de poging tot diefstal vanuit de kluis.
De raadsman heeft verder aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte dit feit met een ander heeft gepleegd. De rechtbank overweegt als volgt.
Kort na de aanhouding van verdachte heeft verdachte aan de politie gevraagd: “Heb je mijn maatje gezien, is hij ook meegenomen?” Bij de politie heeft hij vervolgens verklaard dat hij samen met een goede vriend bij de betreffende supermarkt was. Uit het proces-verbaal van bevindingen van het uitkijken van de camerabeelden blijkt dat vlak nadat verdachte de winkel in was gelopen, ook een andere man de winkel inliep. Die andere man had vervolgens contact met de winkelbediende die hierop de kassa verliet, in de richting van de man liep en wederom met de man contact had. Op het moment dat de winkelbediende de kassa heeft verlaten, is verdachte richting de kantoorruimte gelopen aan de achterzijde van de winkel waar de kluis zich bevond. De andere man is hierna eveneens naar de achterzijde van de winkel gelopen. Nadat verdachte de kantoorruimte had verlaten, kwam de andere man bij verdachte staan en keek hij in de richting van de kantoorruimte, waarbij zij vermoedelijk contact met elkaar hadden. Dit laatste past bij de verklaring van de getuige [getuige] die heeft verklaard dat hij twee mannen, onder wie de persoon die hij kort ervoor in het kantoor had zien staan (verdachte), bij de slijterij zag staan en dat het erop leek alsof deze twee mannen aan het overleggen waren. De getuige heeft verder verklaard dat de twee mannen vervolgens samen de winkel hebben verlaten.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat verdachte min of meer gelijktijdig met de andere man de winkel is binnengelopen, dat zij in de winkel samen waren en dat de andere man de winkelbediende heeft afgeleid, opdat verdachte onopgemerkt het kantoor met de kluis kon betreden. De afleidingsmanoeuvre van de andere man is aan te merken als een essentiële uitvoeringshandeling bij het misdrijf. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte en de andere man nauw en bewust hebben samengewerkt bij het plegen van het feit. De rechtbank acht derhalve bewezen dat verdachte dit feit tezamen met een ander heeft gepleegd.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 3

De verdediging heeft vrijspraak bepleit, wegens het gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Verdachte zou ten tijde van de diefstal uit de Jumbo supermarkt in Gouda hebben verbleven in Geldermalsen. Verder zou de herkenning door de politie van verdachte als de dader van de diefstal, berusten op een veel voorkomende vergissing aangezien hij en zijn familieleden allemaal erg op elkaar lijken.
De rechtbank overweegt dat aangifte van de diefstal is gedaan en dat de diefstal is vastgelegd op camerabeelden. Drie verschillende verbalisanten hebben op ambtseed verklaard verdachte op die beelden te herkennen als de man die de diefstal pleegt.
Dat verdachte ten tijde van de diefstal in Geldermalsen zou verblijven, acht de rechtbank verder ongeloofwaardig. Vast staat dat de diefstal rond 13:13uur is gepleegd. Uit de historische telefoongegevens van de mobiele telefoon van verdachte blijkt dat zijn telefoon zich van 13:57 uur tot 17:46 uur in Gouda bevond.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij een aantal dagen ervoor zijn telefoon als borg aan zijn neef had gegeven en dat dat verklaart waarom hij in Geldermalsen is en zijn telefoon in Gouda. De rechtbank overweegt dat verdachte deze verklaring pas ter terechtzitting heeft afgelegd, dat hij daar ondanks vragen van de rechtbank vaag over is gebleven en dat zijn verklaring erop neer zou komen dat hij die avond op en neer van Geldermalsen naar Gouda zou zijn gegaan om zijn telefoon op te halen, om vervolgens van Geldermalsen weer naar Leiden te reizen om te gaan stappen. De rechtbank acht deze lezing van verdachte hoogst onaannemelijk en daarmee ongeloofwaardig.
De rechtbank acht evenmin aannemelijk dat de politie een vergissing heeft gemaakt bij de herkenning van verdachte als de dader van de diefstal zoals die te zien is op de camerabeelden en de foto’s van die beelden, en verdachte heeft verward met een familielid. Daartoe wordt overwogen dat het litteken op het hoofd van de persoon op de foto’s zeer grote gelijkenis vertoont met het litteken op het hoofd van verdachte zoals dat door de politie tijdens het verhoor van verdachte en door de rechtbank ter terechtzitting is waargenomen. Datzelfde geldt voor de waargenomen verdikking op het oor. Familieleden kunnen uiteraard op elkaar lijken, maar dergelijke specifieke kenmerken zijn – zeker in combinatie met elkaar – aan te merken als persoonsgebonden. Van een persoonswisseling is dan ook geen sprake.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de diefstal uit de Jumbo supermarkt in Gouda.

De bewijsmiddelen

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel met een opgave daarvan, zal dit plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.

De bewezenverklaring

Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen – elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft – heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat de verdachte de onder 1 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op 12 augustus 2014 te IJsselstein ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening vanuit een kluis in een supermarkt weg te nemen een geldbedrag, toebehorende aan [aangever], het kantoor van die supermarkt is binnengegaan en aan een hendel van de kluis heeft getrokken en aldus heeft getracht die kluis te openen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 9 augustus 2014 te Gouda met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een pak vissalade en vijf pakken zalm en zes pakken vlees, toebehorende aan supermarkt Jumbo, gelegen aan de [adres ].
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 1:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 3:
diefstal.

De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

De strafoplegging

Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee vermogensdelicten. Hij heeft getracht een kluis die zich in het kantoor van een supermarkt bevond te openen en hij heeft in een andere supermarkt een volle winkelwagen met goederen weggenomen, waarvan de geschatte waarde € 200,00 bedraagt. Met zijn handelen heeft verdachte getoond geen respect te hebben voor andermans goederen. Diefstallen zijn ergerlijke feiten, die naast schade vaak veel hinder veroorzaken voor de gedupeerde winkels.
Uit het strafblad van 30 december 2014 van verdachte blijkt dat hij meermalen is veroordeeld ter zake van vermogensdelicten. Hij is in 2012 voor het laatst ter zake van oplichting onherroepelijk veroordeeld tot een deels onvoorwaardelijke en deels voorwaardelijke gevangenisstraf. De proeftijd van deze voorwaardelijke veroordeling is nog niet verstreken. Dit heeft verdachte er klaarblijkelijk niet van weerhouden wederom soortgelijke strafbare feiten te plegen.
Uit het reclasseringsadvies van 30 oktober 2014 komt naar voren dat bij het delictgedrag van verdachte de verslavingsproblematiek een rol speelt, het gegeven dat sprake is van een criminele kennissenkring, het ontbreken van structurele dagbesteding, gebrekkige copingvaardigheden en zijn woonomgeving. Een intensief en forensisch behandeltraject gericht op onder meer delictpreventie is geïndiceerd en geboden. Geadviseerd wordt om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met onder andere als bijzondere voorwaarde een behandelverplichting.
Alles afwegende acht de rechtbank, ook kijkend naar de LOVS-oriëntatiepunten, een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Nu verdachte reeds 101 dagen in voorarrest heeft doorgebracht, ziet de rechtbank – anders dan de officier van justitie – geen ruimte om daarnaast aan verdachte een voorwaardelijke straf (met één of meer bijzondere voorwaarden) op te leggen.

De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 45, 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 3:
diefstal;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) weken;

bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.A.G.M. van Rens, voorzitter,
mr. M.L. Harmsen, rechter,
mr. E.M.M. Smilde-Schölvinck, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Moese, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 februari 2015.