ECLI:NL:RBDHA:2015:13195

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2015
Publicatiedatum
18 november 2015
Zaaknummer
AWB 15/19361
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en de rechtmatigheid van striktere grenscontroles

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 november 2015 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vreemdelingenbewaring van eiser, een Afghaanse nationaliteit houder. Eiser werd op 29 oktober 2015 staande gehouden tijdens een MTV-controle (mobiel toezicht veiligheid) en vervolgens in vreemdelingenbewaring gesteld. Eiser betoogde dat deze bewaring onrechtmatig was, omdat verweerder niet mocht overgaan tot een striktere controle. De rechtbank oordeelde dat het besluit van 16 oktober 2015, dat de intensivering van de controles regelde, rechtmatig was en niet in strijd met de Schengengrenscode. De rechtbank concludeerde dat er geen gebrek aan het besluit kleefde en dat de gronden voor de bewaring voldoende waren. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht geen lichter middel dan bewaring heeft toegepast, gezien de risico's op onderduiken en de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/19361

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2015 in de zaak tussen

[naam] , eiser,
geboren op [geboortedatum] ,
van Afghaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. C.T.G. van Schie)
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. drs. J.P.M. Wuite).

Procesverloop

Bij besluit van 30 oktober 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder eiser in vreemdelingenbewaring gesteld.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit op 30 oktober 2015 beroep ingesteld en de rechtbank hierbij verzocht om toekenning van schadevergoeding.
Op 4 november 2015 heeft verweerder het procesdossier ingezonden. Op 9 november 2015 heeft verweerder nadere stukken ingezonden.
Op 9 november 2015 heeft eiser de gronden van beroep ingezonden. Daarbij heeft eiser een aantal stukken gevoegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was een tolk Dari aanwezig. Het onderzoek is ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is op 29 oktober 2015 tijdens een MTV-controle (mobiel toezicht veiligheid) staande gehouden als passagier van een personenauto. Eiser is overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor, waar hij is opgehouden. De ophouding is verlengd. Aansluitend is eiser op 30 oktober 2015 in vreemdelingenbewaring gesteld.
2. Eiser is bij het bestreden besluit in bewaring gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). In de maatregel van bewaring is vermeld dat er concrete aanwijzingen bestaan dat eiser valt onder werkingssfeer van Verordening (EU) 604/2013 (Dublin), omdat er een Eurodac-treffer is.
Volgens verweerder wordt de maatregel gevorderd door het belang van de openbare orde, omdat er een significant risico bestaat op onderduiken. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)
- Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
(lichte gronden)
  • zich niet aan één of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 heeft gehouden;
  • geen vaste woon- of verblijfplaats heeft; en
  • niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Verweerder heeft de gronden in het bestreden besluit nader gemotiveerd.
Voorts heeft verweerder in het bestreden besluit vermeld dat en waarom hij zich op het standpunt stelt dat een lichter middel dan het opleggen van de maatregel van vreemdelingenbewaring niet geëigend is.
Daarnaast is in het bestreden besluit, onder het kopje ‘CONTACT IND’, nog het volgende vermeld:
“Vreemdeling is eerst gehoord als getuige in onderzoek mensensmokkel. Het was nog niet duidelijk of de vreemdeling wel of geen asiel in Nederland wilde aanvragen. Er is op 29-10-2015 om 18.30 contact geweest met de IND (…) en toen is afgesproken dat er later teruggebeld zou worden als duidelijk was of de vreemdeling in Nederland asiel wenste. De vreemdeling is om 20.39 in de verlengde ophouding gegaan en om 21:00 is het eerste contact geweest met HOVJ en de vreemdeling. De vreemdeling heeft aangegeven geen asielwens te hebben voor Nederland en gaf aan niet terug te willen naar Hongarije. Er is toen om 21.43 opnieuw contact geweest met (…) van de IND over de mogelijk inbewaringstelling. Er is geen belemmering voor uitzetting naar Hongarije. Er is besproken dat vreemdeling in bewaring kan als Dublin claimant onder art 59a van de Vreemdelingenwet 2000 op basis van de Eurodac hit. Er is geoordeeld dat een lichter middel niet mogelijk is omdat vreemdeling in het verleden Hongarije al verschillende malen heeft verlaten (hij is ook vanuit Oostenrijk teruggestuurd naar Hongarije), dus in het verleden heeft hij zich niet gehouden aan zijn verplichtingen. Vreemdeling geeft aan geen asiel te willen in Hongarije, maar in Duitsland, dus zijn vrijwillige vertrek naar Hongarije lijkt niet waarschijnlijk. Tevens heeft hij onvoldoende middelen om dit vertrek mogelijk te maken.
De vreemdeling heeft geen persoonlijke omstandigheden aangegeven (familie, gezondheid, zakelijke of strafrechtelijk) die een inbewaringstelling onmogelijk maken.”
3. Op 9 november 2015 heeft verweerder het verslag van het op 6 november 2015 gehouden eerste vertrekgesprek met eiser ingezonden.
Tevens heeft verweerder het standaardformulier voor terugnameverzoeken ingezonden. Daaruit blijkt dat verweerder op 5 november 2015 een Dublinclaim heeft ingediend bij de Hongaarse autoriteiten. Verweerder heeft de autoriteiten verzocht om te antwoorden vóór
19 november 2015, gelet op het feit dat eiser in vreemdelingenbewaring zit.
Als bijlagen bij de claim zijn gevoegd het resultaat van de “Eurodac Search”, (een kopie van) een door eiser overgelegd Hongaars document en een foto van eiser.
4. Op 9 november 2015 heeft eiser de gronden van beroep ingezonden.
Daarin betoogt eiser dat:
a. a) de aangevoerde gronden, gezien de omstandigheden, de bewaring niet kunnen dragen;
b) er sprake is van een voorlopige toelating in Hongarije en hem op grond van de Terugkeerrichtlijn aangezegd had dienen te worden naar Hongarije te vertrekken;
c) Duitsland op grond van de Overnameovereenkomst Benelux/Duitsland verplicht is hem terug te nemen; en
d) met een lichter middel kan worden volstaan.
Bij de gronden van beroep is een aantal stukken gevoegd, waaronder:
- een in de Duitse taal gestelde brief van 30 oktober 2015, gericht aan het Duitse Rode Kruis te Aken, waarin de gemachtigde van eiser verzoekt om afgifte van een verklaring waaruit blijkt dat eiser van 14 september [2015] tot 29 oktober 2015 door het Duitse Rode Kruis in de Körner Kaserne in Aken is opgevangen;
- een op naam van eiser gesteld pasje van het Duitse Rode Kruis; en
- een in de Duitse taal gesteld e-mailbericht van 3 november 2015, gericht aan de gemachtigde van eiser, waarin Gisela Bosle, Abteilungsleiterin Soziale Dienste/ Flüchtlingshilfe het volgende schrijft:
“Herr [naam] ist bei uns in der Flüchtlingsunterkunft Körner Kaserne untergebracht. Hierbei handelt Es sich um eine Erstaufnahmeeinrichtung des Landes Nordrhein-Westfalen. Die dort untergebrachten Flüchtlinge Sind noch nicht im offiziellen Asylverfahren. Am Freitag, 6.11. sollen die Flüchtlinge aus der Körner Kaserne zur offiziellen Registrierung durch die deutsche Bundespolizei gebracht werden.”

Verhandelde ter zitting

5.1.
Aan het begin van zijn pleidooi heeft de gemachtigde van eiser een Nederlandse vertaling van het door eiser overgelegde Hongaarse document overgelegd.
Ter nadere toelichting op de gronden van beroep heeft de gemachtigde van eiser erop gewezen dat uit die vertaling volgt dat eiser door de Hongaarse autoriteiten in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning, geldig tot 20 december 2015. Daarom had verweerder niet mogen overgaan tot inbewaringstelling van eiser op grond van artikel 59a van de Vw 2000. Op grond van de Terugkeerrichtlijn had verweerder eiser moeten aanzeggen vrijwillig terug te keren naar Hongarije, aldus de gemachtigde van eiser.
5.2.
Voorts heeft de gemachtigde van eiser, in eerste termijn, de gronden van het beroep als volgt nader toegelicht.
Uit de voorhanden gegevens, waaronder de brief van het Duitse Rode Kruis, blijkt dat eiser vóór zijn komst naar Nederland daadwerkelijk verblijf heeft gehad in Duitsland. Eiser is door een ongelukkige samenloop van omstandigheden vanuit Duitsland in Nederland beland. Eiser heeft in een buitenwijk van Aken de verkeerde trein gepakt en is toen min of meer verdwaald. Nadat eiser op voor hem onbekend terrein uit de trein was gestapt, is hij een landgenoot tegengekomen die hem met de auto zou terugbrengen naar Aken. Die landgenoot en eiser zijn toen, met de auto, per ongeluk in Nederland terechtgekomen.
Zo is eiser, geheel onopzettelijk en onbewust, in Nederland beland. De aan de maatregel
ten grondslag gelegde gronden moeten tegen deze achtergrond worden bezien.
Op zich is dus wel juist dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en dat hij zich niet heeft gehouden aan voor hem geldende verplichtingen, maar zijn opzet was daar niet op gericht. De gronden dat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en geen voldoende bestaansmiddelen, zijn in zoverre juist dat hij die niet in Nederland heeft, maar wel in Duitsland. Immers, vast is komen te staan dat eiser een opvangplaats had in Aken waar hij aanspraak had op leefgeld.
Eiser is subsidiair van mening dat met een lichter middel had kunnen worden volstaan, in die zin dat hem had kunnen worden aangezegd terug te keren naar Duitsland. Eiser begrijpt ook overigens niet waarom verweerder niet (serieus) heeft geprobeerd om hem naar Duitsland te laten terugkeren. In dit verband wijst eiser op de Overnameovereenkomst Benelux/Duitsland. Het was in de visie van eiser wel zo efficiënt geweest om hem naar Duitsland over te brengen of hem toe te staan, zelf naar Duitsland te gaan. Eiser wil nogmaals benadrukken dat hij geen asiel wenst in Nederland, maar in Duitsland. Eiser wil niet terugkeren naar Hongarije omdat hij vindt dat de asielprocedure in Hongarije niet voldoet. Daarnaast wijst eiser op de grote stroom asielzoekers die op dit moment door Europa trekt. Eiser is van mening dat, gelet op wat zich thans in Europa afspeelt, onbegrijpelijk is dat verweerder hem in vreemdelingenbewaring zet en alles op alles zet om hem aan Hongarije over te dragen.
5.3.
De gemachtigde van verweerder heeft, in eerste termijn, als volgt gereageerd.
De aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden kunnen de maatregel dragen. Verweerder gaat ervan uit dat eiser vóór zijn komst naar Nederland in Duitsland heeft verbleven. Dat eiser, naar hij stelt, Nederland per ongeluk is binnengekomen, betekent niet dat verweerder gehouden zou zijn om dan maar een oogje dicht te knijpen en te volstaan met een aanzegging tot vertrek. Overigens komt het verweerder onwaarschijnlijk voor dat eiser vanuit een buitenwijk in Aken dusdanig is verdwaald dat hij vervolgens, als passagier in de auto van een landgenoot, Nederland via Bergh autoweg bij Zevenaar binnenkomt.
Gebleken is dat er een Eurodac-treffer is voor Hongarije. Verweerder heeft, in het kader van de Dublinovereenkomst, aan Hongarije verzocht om eiser terug te nemen. Die procedure loopt nu. Verweerder komt enige tijd toe om af te wachten wat die procedure oplevert.
Verweerder volgt eiser niet waar eiser (thans) stelt dat hij een Hongaarse verblijfsvergunning heeft. Voor verweerder is op dit moment onvoldoende duidelijk wat het vertaalde Hongaarse document precies behelst. Verweerder wijst erop dat dit document als bijlage is meegezonden met het claimverzoek dat bij de Hongaarse autoriteiten is ingediend. Verweerder gaat ervan uit dat hij van de Hongaarse autoriteiten zal vernemen, om wat voor een soort document het gaat. Verweerder wijst er nog op dat eiser eerder met zoveel woorden heeft verklaard dat hij niet in het bezit is van enige verblijfsvergunning (voor Nederland noch voor een andere EU-lidstaat) en dat hij het Hongaarse document heeft gekregen in een asielzoekerscentrum in Hongarije om zich te kunnen identificeren.
Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat hij, gelet op de Dublinovereenkomst, niet is gehouden om eiser over te dragen aan Duitsland, ook niet op grond van de Overnameovereenkomst Benelux/Duitsland.
Verweerder handhaaft zijn standpunt dat voor een lichter middel geen plaats is. Verweerder wijst erop dat eiser ook niet heeft aangegeven, welk lichter middel dit dan zou moeten zijn. Een aanzegging tot vertrek - dat is wat eiser in feite wil - is niet aan te merken als een lichter middel. In hetgeen is aangevoerd omtrent de grote stroom asielzoekers in Europa, ziet verweerder geen aanleiding om eiser, onder aanzegging tot vertrek, vrijwillig uit Nederland te laten vertrekken.
5.4.
In tweede termijn heeft de gemachtigde van eiser nog het volgende aangevoerd.
De Minister van Veiligheid en Justitie heeft bij besluit van 16 september 2015 de mogelijkheden voor mobiel toezicht verruimd. Dat besluit was geldig voor vier weken. Daarna is het besluit verlengd. Eiser is staande gehouden in het kader van mobiel toezicht op 29 oktober 2015, dus in de verlengingsperiode. Eiser vraagt zich af of de Schengengrenscode en de toepasselijke regelgeving in het Vreemdelingenbesluit 2000
wel toestaan dat de periode van verruiming van mobiel toezicht is verlengd.
5.5.
In reactie op het in tweede termijn aangevoerde, heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat verweerder zich voor wat dit onderdeel betreft refereert aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
6. Met verweerder en op grond van de daarvoor door verweerder gegeven motivering is de rechtbank van oordeel dat de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden die maatregel kunnen dragen. Hetgeen namens eiser daartegen in beroep is aangevoerd, is onvoldoende voor een ander oordeel. De door verweerder ter zitting gegeven reactie op de desbetreffende beroepsgronden is adequaat. De rechtbank voegt hier nog expliciet aan toe dat verweerder naar haar oordeel terecht geen afzonderlijke betekenis heeft gehecht aan de verklaring van eiser als zou hij onopzettelijk en onbewust Nederland zijn binnengekomen.
7. Voorts is de rechtbank met verweerder en op grond van de daarvoor door verweerder aangedragen argumenten - met name ook die ter zitting - van oordeel dat
het door eiser overgelegde Hongaarse document in dit stadium van de procedure niet is aan te merken als een verblijfsvergunning. Verweerder was niet gehouden om eiser op basis van dit document de gelegenheid te bieden Nederland uit eigen beweging te verlaten.
8. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder in dit geval niet was gehouden om toepassing te geven aan de Overnameovereenkomst Benelux/Duitsland. De toepassing van de Dublinverordening (het gemeenschapsrecht) gaat vóór de toepassing van genoemde Overeenkomst.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat toepassing van een lichter middel niet volstond om de beoogde uitzetting (overdracht aan Hongarije) van eiser te verzekeren. Voorts is niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig zwaar maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen.
10. Naar aanleiding van hetgeen namens eiser in tweede termijn - overigens summier - is aangevoerd over (de verruiming van) het mobiel toezicht, overweegt de rechtbank als volgt.
10.1.
Bij besluit van 2 juli 2014 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000
(Vb 2000) in verband met aanpassing van de regels over het toezicht ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding (Staatsblad 2014, 250) is - voor zover hier van belang - artikel 4.17b in het Vb 2000 ingevoegd.
10.2.
In het eerste lid van artikel 4.17b van het Vb 2000 is bepaald dat indien er concrete aanwijzingen zijn dat er sprake is van een aanzienlijke toename van illegaal verblijf na grensoverschrijding, dan wel indien er concrete aanwijzingen zijn dat op korte termijn een dergelijke toename kan worden verwacht, bij besluit van Onze Minister tijdelijk kan worden afgeweken van artikel 4.17a, derde, vierde en vijfde lid.
10.3.
In het tweede lid van artikel 4.17b van het Vb 2000 is bepaald - voor zover hier van belang - dat de geldigheidsduur van het in het eerste lid bedoelde besluit verstrijkt in ieder geval vier weken nadat het is genomen.
10.4.
In het tijdvak van 17 september 2015 tot en met 14 oktober 2015 is, met toepassing van artikel 4.17b van het Vb 2000, het besluit van verweerder van 16 september 2015, nummer 684682 (Staatscourant 2015, nr. 31186) tot tijdelijk af te wijken van artikel 4.17a, derde, vierde en vijfde lid, van het Vb 2000 van kracht geweest.
10.5.
Bij besluit van 16 oktober 2015, nummer 693738, heeft verweerder, met toepassing van artikel 4.17b van het Vb 2000, andermaal besloten tijdelijk af te wijken van artikel 4.17a, derde, vierde en vijfde lid, van het Vb 2000.
In het besluit van 16 oktober 2015 is bepaald dat het besluit terugwerkt tot en met
15 oktober 2015. Daarmee sluit het (nieuwe) besluit aan op het aflopen van het besluit van
16 september 2015. Het besluit van 16 oktober 2015 is met de toelichting geplaatst in Staatscourant 2015, nr. 36592.
10.6.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de tekst van artikel 4.17b van het Vb 2000 verlenging van de periode waarin tijdelijk wordt afgeweken van artikel 4.17a, derde, vierde en vijfde lid, van het Vb 2000 niet uitsluit.
10.7.
De rechtbank verwijst vervolgens naar de nota van toelichting bij het - hiervoor onder 10.1. genoemde - besluit van 2 juli 2014 tot wijziging van het Vb 2000 in verband met aanpassing van de regels over het toezicht ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding. In de nota van toelichting is, onder ‘2.2 Tijdelijke verruiming in uitzonderingssituaties’, vermeld:
“(…) Indien naar behoren kan worden gemotiveerd dat nog steeds aan de vereisten voor tijdelijke verruiming wordt voldaan, is het denkbaar dat de geldigheidsduur van het in artikel 4.17b, eerste lid, bedoelde besluit wordt verlengd. Verlenging vaker dan éénmaal ligt echter niet in de rede, omdat in een situatie waarin langdurig sprake is van sterk verhoogde instroom veeleer toepassing van één van de in de Schengengrenscode voorziene instrumenten voor tijdelijke herinvoering van het grenstoezicht aan de binnengrenzen aangewezen zal zijn. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan toepassing van artikel 26 van de Schengengrenscode dat voorziet in een procedure voor uitzonderlijke omstandigheden waarbij de algemene werking van de ruimte zonder binnengrenstoezicht in gevaar komt.”
10.8.
De rechtbank overweegt dat het nieuwe (afzonderlijke) besluit van
16 oktober 2015 waarbij andermaal op basis van artikel 4.17b van het Vb 2000 is besloten tot een intensivering van de controles door middel van mobiel toezicht, feitelijk neerkomt op een verlenging van de (in eerste instantie maximale) periode van vier weken waarin reeds sprake is geweest van verscherpt toezicht. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat, met deze (eenmalige) verlenging, de in de Schengengrenscode gegeven kaders worden overschreden.
Bij het voorgaande heeft de rechtbank de toelichting van verweerder bij het besluit van
16 oktober 2015 betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank is in de toelichting naar behoren gemotiveerd dat nog steeds aan de vereisten voor tijdelijke verruiming wordt voldaan.
10.9.
Eiser is op 29 oktober 2015 staande gehouden in het kader van mobiel toezicht.
Op dat moment was het besluit van 16 oktober 2015 van kracht.
Uit het hiervoor onder 10.6. tot en met 10.8. overwogene volgt dat geen gebrek kleeft aan het besluit van 16 oktober 2015. Voor zover eiser heeft beoogd te betogen dat de aan hem opgelegde maatregel van vreemdelingenbewaring onrechtmatig is omdat verweerder niet mocht overgaan tot een striktere controle, slaagt dat betoog dan ook niet.
11. Gelet op al hetgeen hierboven is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit rechtmatig is.
12. Het beroep is ongegrond.
13. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Depping, rechter, in aanwezigheid van A.P. Kuiters, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 november 2015.
De griffier, De rechter,
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.