ECLI:NL:RBDHA:2015:13149

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2015
Publicatiedatum
17 november 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 4597
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit studiefinanciering en terugbetalingsverplichting

Op 17 november 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen eiseres, die studiefinanciering ontving, en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Minister, waarin haar bezwaar tegen de terugbetalingsverplichting van haar studiefinanciering ongegrond werd verklaard. Eiseres ontving studiefinanciering in de vorm van een basisbeurs, aanvullende beurs en lening voor de periode van 1997 tot en met 2003. Vanaf 1 januari 2005 begon de aflosperiode van haar studieschuld, maar eiseres had geen betalingen verricht. De Minister had haar in 2014 geïnformeerd over de verplichting tot terugbetaling, maar eiseres stelde dat zij pas door deze brief op de hoogte was van haar terugbetalingsverplichting.

Tijdens de zitting op 6 oktober 2015 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, waarbij zij aangaf dat zij niet eerder op de hoogte was gesteld van de terugbetalingsverplichting. De rechtbank oordeelde dat de Minister voldoende informatie had verstrekt, aangezien er jaarlijks een Bericht Terugbetalen was verzonden naar het adres van eiseres' moeder. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij pas door de brief van september 2014 op de hoogte was geraakt van haar verplichtingen.

De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van eiseres gegrond had moeten worden verklaard, maar besloot de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, omdat eiseres niet in een betere positie zou komen door een nieuwe beslissing. De rechtbank veroordeelde de Minister tot betaling van de proceskosten aan eiseres, die in totaal € 1.155 bedroegen, en droeg de Minister op het griffierecht van € 45 aan eiseres te vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 15/4597

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 november 2015 in de zaak tussen

[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde mr. J.A.J. Hooymayers)
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft tegen het hierna onder 4 te noemen besluit bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij besluit van 28 april 2015 het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft bij faxbericht van 2 oktober 2015 nog nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2015.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en [persoon A], kantoorgenoot van de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon B].

Overwegingen

Feiten
1. Aan eiseres is over de periode 1997 tot en met 2003 studiefinanciering toegekend in de vorm van een basisbeurs, aanvullende beurs en een lening.
Eiseres stond vanaf 1 september 2002 niet meer bij de onderwijsinstelling ingeschreven. De aflosperiode van haar studieschuld trad in per 1 januari 2005. Verweerder stuurde van januari 2005 tot en met januari 2014 jaarlijks een Bericht Terugbetalen aan het door eiseres opgegeven correspondentieadres, te weten het adres van haar moeder.
2. Bij brief van 23 september 2014 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij vanaf januari 2005 verplicht was om haar studieschuld af te lossen in maandelijkse termijnen. Tot dat moment waren echter nog geen betalingen ontvangen. Voorts werd aan eiseres meegedeeld dat de totale schuld per 1 januari 2014 € 40.427,28 bedroeg, bestaande uit € 20.889,72 reguliere schuld en € 19.537,56 achterstallige schuld.
3. Bij bericht van 24 december 2014 is aan eiseres meegedeeld dat omdat zij haar diploma had behaald zij haar prestatiebeurs over de maanden januari 1999 tot en met september 2001 niet hoeft terug te betalen.
4. Bij bericht van 6 januari 2015 is als gevolg van het bovenstaande de schuld van eiseres verlaagd met € 14.655,27. Per 1 januari 2015 bedroeg de schuld van eiseres € 2.716,72. Vanaf 1 januari 2015 dient eiseres een bedrag van € 45,97 per maand terug te betalen. Tevens is een rentepercentage vastgesteld van 0,60%. Het bedrag aan achterstallige schuld is hierbij niet vermeld.
5. Eiseres heeft op 2 februari 2015 bezwaar gemaakt tegen dit bericht.
6. Bij emailbericht van 23 april 2015 heeft verweerder aan de gemachtigde van eiseres meegedeeld dat uit onderzoek is gebleken dat niet de volledige prestatiebeurs was omgezet in een gift. Gebleken is dat de periode oktober 2007 (bedoeld is oktober 1997) tot en met december 1999 niet is omgezet na het registreren van het diploma van eiseres. Het bedrag van € 7.852,64 dat alsnog is omgezet in een gift is in mindering gebracht op de achterstallige schuld. In totaal heeft verweerder, aldus dit bericht, € 22.507,91 omgezet in een gift. Hiervan is € 13.123,59 aan hoofdsom en € 9.384,32 aan berekende rente omgezet.
Als gevolg hiervan rest nog een achterstand van € 575,05 over de maanden november en december 2014 welke eiseres alsnog kan voldoen. De reguliere schuld van eiseres bedraagt thans € 17.371,99.
7. In zijn beslissing op het bezwaar van 28 april 2015 heeft verweerder gewezen op de email van 23 april 2015 en de daarin weergegeven uitleg over de hoogte van de studieschuld. Het bezwaar is om die reden ongegrond verklaard.
Beoordeling van het geschil
8. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat zij pas door de brief van 23 september 2014 in kennis is gesteld van de verplichting haar studieschuld af te lossen. Nadien zijn er verschillende wijzigingen aangebracht in de bedragen. Eiseres heeft geen inzicht in de samenstelling van al deze bedragen en vermoedt dat zij ook over veel jaren rente moet betalen, maar is het daar niet mee eens, omdat zij niet eerder van de terugbetalings- verplichting op de hoogte is gesteld.
8.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder over de periode 2005 tot en met 2013 geen enkele poging blijkt te hebben ondernomen om de uitstaande schuld van eiseres in te vorderen. Nu echter wel jaarlijks een Bericht Terugbetalen aan het adres van de moeder van eiseres werd verzonden, heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat zij eerst door de brief van 23 september 2014 op de hoogte is geraakt van het feit dat zij een terugbetalingsverplichting had. Het standpunt van eiseres dat zij in de veronderstelling verkeerde dat haar vader dit voor haar geregeld had doet hier niet aan af.
9. Uit het faxbericht van 2 oktober 2015 van verweerder is duidelijk geworden dat de betalingsachterstand van eiseres thans geheel is komen te vervallen en dat haar reguliere schuld nog € 17.371,99 bedraagt. De termijnen over de jaren 2005 tot en met 2008 zijn buiten invordering gesteld wegens verjaring. Door of namens eiseres is het gestelde in dit bericht niet weersproken. De rechtbank kan verweerder volgen in zijn standpunt dat deze laatste berekening in het voordeel van eiseres uitvalt. Immers, alle bedragen zijn afgeboekt op de achterstallige, direct opeisbare schuld, terwijl zij voor haar resterende reguliere schuld, een afbetalingsregeling naar draagkracht kan aanvragen gedurende het restant van de aflosperiode. De rechtbank neemt hierbij tevens in aanmerking dat verweerder bevoegd is op grond van artikel 7.1, eerste lid, onder e, van de Wet studiefinanciering 2000 bevoegd is een onjuiste beschikking te herzien.
10. Naar het oordeel van de rechtbank had echter het bezwaar, gelet op de vermindering die is aangegeven in de email van 23 april 2015, gegrond moeten worden verklaard. Nu verweerder dit niet heeft gedaan dient het beroep om die reden gegrond te worden verklaard. De rechtbank ziet echter reden om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit geheel in stand te laten, nu eiseres door een nieuwe beslissing op bezwaar niet in een materieel betere positie zal komen te verkeren.
Proceskosten11. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 980 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1). Voor de overige door eiseres genoemde proceskosten wordt verweerder, eveneens met toepassing van dat besluit, veroordeeld deze te vergoeden tot een bedrag van € 40 aan reiskosten (NS2e klasse) en € 135 aan verletkosten.
Voor vergoeding van de kosten van het bezwaar bestaat geen grond nu daar in bezwaar niet om is verzocht.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder de proceskosten tot een bedrag van € 1.155 aan eiseres te voldoen;
- draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 45 aan haar te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Batelaan-Boomsma, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C. Stroebel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 november 2015.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.