Op 17 november 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen eiseres, die studiefinanciering ontving, en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Minister, waarin haar bezwaar tegen de terugbetalingsverplichting van haar studiefinanciering ongegrond werd verklaard. Eiseres ontving studiefinanciering in de vorm van een basisbeurs, aanvullende beurs en lening voor de periode van 1997 tot en met 2003. Vanaf 1 januari 2005 begon de aflosperiode van haar studieschuld, maar eiseres had geen betalingen verricht. De Minister had haar in 2014 geïnformeerd over de verplichting tot terugbetaling, maar eiseres stelde dat zij pas door deze brief op de hoogte was van haar terugbetalingsverplichting.
Tijdens de zitting op 6 oktober 2015 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, waarbij zij aangaf dat zij niet eerder op de hoogte was gesteld van de terugbetalingsverplichting. De rechtbank oordeelde dat de Minister voldoende informatie had verstrekt, aangezien er jaarlijks een Bericht Terugbetalen was verzonden naar het adres van eiseres' moeder. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij pas door de brief van september 2014 op de hoogte was geraakt van haar verplichtingen.
De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van eiseres gegrond had moeten worden verklaard, maar besloot de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, omdat eiseres niet in een betere positie zou komen door een nieuwe beslissing. De rechtbank veroordeelde de Minister tot betaling van de proceskosten aan eiseres, die in totaal € 1.155 bedroegen, en droeg de Minister op het griffierecht van € 45 aan eiseres te vergoeden.