ECLI:NL:RBDHA:2015:1308

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2015
Publicatiedatum
10 februari 2015
Zaaknummer
14-4355
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen afname van celmateriaal bij een veroordeelde wegens verbale bedreiging en belediging

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 februari 2015 uitspraak gedaan over een bezwaar tegen de afname van celmateriaal bij een veroordeelde. De bezwaarde was eerder veroordeeld voor verbale bedreiging en belediging en had bezwaar aangetekend tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel. De rechtbank heeft het bezwaar gegrond verklaard, op basis van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. De rechtbank oordeelde dat er een uitzonderingsgrond van toepassing was, omdat het redelijkerwijs aannemelijk was dat het DNA-onderzoek in dit geval niet van betekenis zou zijn voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten van de veroordeelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat het DNA-profiel van de veroordeelde nog niet was bepaald en dat het bezwaarschrift tijdig was ingediend. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen bijzondere omstandigheden waren die erop wezen dat de veroordeelde in de toekomst feiten zou plegen waarbij het DNA-profiel van betekenis zou kunnen zijn. Daarom heeft de rechtbank besloten dat het celmateriaal onmiddellijk vernietigd moest worden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Parketnummer: 09/192403-13
Kenmerk RK: 14/4355
Beslissing van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het bezwaar ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden van:

[veroordeelde],

geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] (Marokko),
adres: [adres 1],
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van advocaat mr. H. Weisfelt,
adres: Adelheidstraat 84, 2595 EE Den Haag,
tegen het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een deel van het strafdossier met bovengenoemd parketnummer.
De rechtbank heeft dit bezwaar op 27 januari 2015 in raadkamer behandeld.
Veroordeelde, bijgestaan door mr. H. Weisfelt, advocaat te Den Haag, is in raadkamer gehoord.
De officier van justitie heeft in raadkamer geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het bezwaar.

Beoordeling van het bezwaar.

Veroordeelde is bij uitspraak van 17 februari 2014 door de politierechter in deze rechtbank ter zake van – kort gezegd – bedreiging en belediging, veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 50 uren waarvan 25 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot behandeling van het bezwaar.
Bij veroordeelde is, ingevolge het bevel van de officier van justitie van 22 juli 2014, op 5 oktober 2014 op grond artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden, celmateriaal afgenomen.
Blijkens een daarvan opgemaakte akte is het bezwaarschrift op 17 oktober 2014 ter griffie van deze rechtbank ingediend. Het bezwaarschrift is derhalve tijdig ingekomen.
Het DNA-profiel van veroordeelde is nog niet bepaald.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden kent de uitzonderingsbepaling dat geen DNA-onderzoek zal plaatsvinden indien het redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van veroordeelde.
De Memorie van Toelichting bij de Wet stelt voorts dat DNA-onderzoek achterwege kan blijven bij veroordeelden wegens misdrijven voor de opheldering waarvan DNA-onderzoek niet van betekenis kan zijn. Hierbij kan gedacht worden aan de misdrijven meineed en valsheid in geschrift.
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van een delict - verbale bedreiging - ten aanzien waarvan redelijkerwijs aannemelijk is dat voor de opheldering daarvan DNA-onderzoek in het algemeen geen rol zal spelen.
De rechtbank dient zich vervolgens nog af te vragen of bijzondere omstandigheden waaronder het delict is gepleegd, aanleiding geven te vrezen dat bezwaarde in de toekomst feiten zal plegen waarbij het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde van betekenis zal kunnen zijn voor de voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van veroordeelde. Daarvan is de rechtbank niet gebleken.
Nu naar het oordeel van de rechtbank in onderhavig geval, gelet op de aard van het misdrijf, sprake is van een uitzonderinggrond in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden, zal de rechtbank het bezwaar gegrond verklaren.

Beslissing.

De rechtbank verklaart het bezwaar gegrond en beveelt de officier van justitie ervoor zorg te dragen dat het celmateriaal terstond wordt vernietigd.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. E.C.M. Bouman, rechter, in tegenwoordigheid van mrs W.G. Terwel en A.B.M. Nohl, griffiers, en uitgesproken ter zitting van 10 februari 2015.