7.2Aangaande de verzuimboete stelt eiseres dat die ten onrechte is opgelegd, omdat zij een pleitbaar standpunt huldigt.
8. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de rentebeschikking.
9. Verweerder stelt dat de schadeloosstelling de vergoeding is voor een door eiseres aan de gemeente verrichte dienst, namelijk de verplaatsing van het bedrijf. De Gemeente heeft deze prestatie verbruikt, aangezien zij door het afnemen van deze prestatie haar plannen tot (her)ontwikkeling van zowel de Rivierzone als de Koggehaven kan realiseren. Aangaande de boete stelt verweerder dat die terecht is opgelegd, omdat het standpunt van eiseres niet pleitbaar is.
10. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
11. Over de schadeloosstelling is omzetbelasting verschuldigd als die de vergoeding is voor een levering of dienst in de zin van het gemeenschappelijke stelsel van de belasting over de toegevoegde waarde (btw-stelsel) van de Europese Unie.
12. Belastbare handelingen in het kader van het btw-stelsel veronderstellen het bestaan van een transactie tussen partijen waarbij een prijs of tegenwaarde is bedongen. Enerzijds brengt dit met zich dat de ene partij aan de andere partij een identificeerbaar voordeel dient te verstrekken, anderzijds brengt dit met zich dat de andere partij in ruil daarvoor een tegenwaarde dient te betalen. Een levering of dienst is enkel belastbaar wanneer er tussen een verrichter en ontvanger van een prestatie een rechtsbetrekking bestaat waarbij over en weer prestaties worden uitgewisseld en waarbij de door de prestatieverrichter ontvangen vergoeding de werkelijke tegenwaarde vormt voor de aan de ontvanger verrichte prestatie. Er moet aldus een rechtstreeks verband bestaan tussen de verrichte prestatie en de ontvangen tegenprestatie (zie onder meer HvJ EU, 3 maart 1994, zaak C-16/93 (Tolsma), ECLI:EU:C:1994:80).
13. Van een levering of dienst onder bezwarende titel is geen sprake, indien een publiekrechtelijk lichaam bij het toekennen van een schadeloosstelling niet handelt om goederen of diensten voor eigen gebruik te bekomen, maar handelt in het algemeen belang. In een dergelijk geval is immers geen sprake van een verbruik in de zin van het btw-stelsel (HvJ EU 29 februari 1996, zaak C-215/94 (Mohr), ECLI:EU:C:1996:72).
14. De rechtbank is van oordeel dat eiseres noch aan de gemeente, noch aan enige andere identificeerbare verbruiker een identificeerbaar voordeel heeft verstrekt, waarvoor de schadeloosstelling de vergoeding zou kunnen vormen.
De Gemeente heeft met het verstrekken van de schadeloosstelling geen goederen of diensten voor eigen gebruik verworven, maar gehandeld in het algemeen belang, namelijk ten behoeve van de herontwikkeling van het gebied Rivierzone. De bedrijfsverplaatsing geschiedt aldus ten behoeve van de gemeenschap, zodat de bedrijfsverplaatsing niet wordt verricht voor een identificeerbare verbruiker.
15. Zo verweerder al gevolgd zou worden in zijn stelling dat sprake is van een dienst aan de gemeente bestaande uit de bedrijfsverplaatsing, ontbreekt het vereiste rechtstreekse verband tussen de schadeloosstelling en die dienst (vgl. HvJ EU, 29 oktober 2009, C-246/08 (Commissie – Finland), ECLI:EU:C:2009:671). Uit het door verweerder niet weersproken kostenoverzicht vermeld bij 3, volgt namelijk dat de schadeloosstelling niet is bepaald door de reële waarde van de door verweerder gestelde dienst van de bedrijfsverplaatsing, maar in hoofdzaak door na de verplaatsing te maken (investerings-)kosten.
16. Gezien het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een belastbare dienst in de zin van de Wet OB en dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd. Daarmee vervalt ook de grond voor het opleggen van een verzuimboete en het in rekening brengen van belastingrente. Het beroep moet daarom gegrond worden verklaard en de naheffingsaanslag en de beide beschikkingen dienen te worden vernietigd.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1). Voor vergoeding van de kosten van het bezwaar is geen aanleiding omdat gesteld noch gebleken is dat eiseres in de bezwaarfase om vergoeding daarvan heeft verzocht.