3.4.1Feit 1
De rechtbank merkt allereerst op, dat zij het door mr. Bosch verzochte onderzoek niet noodzakelijk heeft geacht voor de verdediging. Zij zal dus ook de behandeling van de zaak van verdachte niet aanhouden voor onderzoek.
3.4.1.1 Inleiding
Verdachte is vanaf 17 december 2012 eigenaar van de eenmanszaak [bedrijf 1] en [bedrijf 2] , volgens een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel gevestigd aan de [adres 2] te Den Haag.Verdachte stond ook ingeschreven op dat adres en heeft daar naar zijn zeggen in de periode van mei 2013 tot begin 2014 gewoond.Het bedrijf is op 14 januari 2014 door de rechtbank Den Haag failliet verklaard.
3.4.1.2 Partiële vrijspraak
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken van de zaken 6, 7, 9 en 13 (betreffende de aankopen bij de tuincentra). Uit het dossier valt namelijk niet af te leiden dat verdachte op een of andere manier betrokken is geweest bij de aankopen die [medeverdachte] op naam van [bedrijf 1] bij deze tuincentra heeft gedaan.
3.4.1.3 [slachtoffer 8] (zaak 8)
[aangever 1] heeft namens [slachtoffer 8] (volgens de facturen: [slachtoffer 8] ) te Den Haag aangifte gedaan van oplichting door verdachte en zijn dochter [medeverdachte] . Zijn verklaring luidt als volgt.
Eind augustus 2013 zijn [verdachte] en zijn dochter [medeverdachte] bij aangever (de rechtbank begrijpt: bij [getuige 1] ) geweest om te praten over de mogelijkheden om goederen te kopen op rekening. De voorwaarden waren het verstrekken van een uittreksel van de Kamer van Koophandel en een machtiging voor automatische incasso. Verdachte gaf te kennen dat hij dit wel wilde. Tussen 5 september 2013 en 11 september 2013 zijn er goederen gekocht voor een totaalbedrag van 14.457,46 euro. De goederen zijn of door [verdachte] of door [medeverdachte] meegenomen.
Aangever heeft verklaard dat hij op verschillende manieren geprobeerd heeft om het geld te incasseren. Als hij contact had met verdachte zei deze dat hij zo snel mogelijk zou betalen en [medeverdachte] zei elke keer dat zij contact op zou nemen met haar vader over de betaling en dat zij daar niets mee te maken had.
[aangever 1] heeft ‘ [medeverdachte] ’ later herkend op een foto van [medeverdachte].
[medeverdachte] heeft erkend dat zij een keer met [verdachte] naar een Sligro-achtig bedrijf is geweest. De rechtbank merkt op dat de Sligro evenals het [slachtoffer 8] een horecagroothandel betreft.
Verdachte zelf heeft verklaard dat hij klant was bij het [slachtoffer 8] . Hij heeft voor een bedrag van ongeveer 9000 euro goederen op rekening aangeschaft en was echt van plan om te betalen, maar toen hij hoorde dat er aangifte was gedaan heeft hij geen contact meer opgenomen. Hij heeft een machtiging (de rechtbank begrijpt: voor automatische incasso) ondertekend. Op zijn zakelijke rekening heeft hij nooit een gulden gezet of ervan afgehaald.
Verdachte heeft uiteindelijk verklaard dat het [medeverdachte] was die zich hier heeft uitgegeven voor [medeverdachte].
Ter zitting heeft verdachte nog verklaard dat hij bij dit bedrijf een citruspers heeft gehaald en dat [verdachte] een dubbele friteuse en een keukenmachine heeft meegenomen.
De rechtbank concludeert uit het vorenstaande dat verdachte en [medeverdachte] samen naar het [slachtoffer 8] zijn gegaan om te bewerkstelligen dat zij bij dit bedrijf op rekening konden kopen. Hierbij hebben zij zich voorgedaan als vader en dochter. [medeverdachte] gebruikte hier de valse naam ‘ [medeverdachte] ’. Daarna hebben zei allebei goederen op rekening afgenomen. Enige betaling is uitgebleven.
3.4.1.4 [slachtoffer 5] (zaak 5)
[aangever 2] heeft op 8 november 2013 namens [slachtoffer 5] , een groothandel in levensmiddelen in Schiedam, aangifte gedaan van oplichting. Hij verklaarde dat hij in september 2013 werd gebeld door [medeverdachte] . Zij vertelde dat haar vader, [verdachte] , eigenaar was [bedrijf 1] Export en [bedrijf 2] en dat zij bruiloften en partijen verzorgden. Zelf had zij een kledingzaak en een lunchroom. Zij deed voor € 1.000,- inkopen per week en vroeg of zij klant kon worden van [slachtoffer 5] en goederen af kon nemen.
Op 17 september 2013 hebben mevrouw [medeverdachte] en haar vader een gesprek gehad met [getuige 1] van [slachtoffer 5] . Dit gesprek vond plaats aan de [adres 3] te Capelle aan den IJssel. [medeverdachte] vertelde dat ze veel bruiloften, partijen, kinder- en doopfeestjes verzorgden en dat het hem te veel tijd kostte om de levensmiddelen steeds op te halen. Hij wilde ze graag laten bezorgen.
Nadat er een ondertekende machtiging voor automatische incasso was binnengekomen, volgde een aantal bestellingen en leveringen. Incasso’s werden echter gestorneerd. [medeverdachte] zegde telefonisch meermalen toe dat er betaald zou worden, maar dat gebeurde niet.
[getuige 1] heeft verklaard, dat hij de afspraak in Capelle had gemaakt met [verdachte] en dat gaandeweg het gesprek werd overgenomen door [medeverdachte] , zijn dochter. Zij zou in het pand in Capelle haar bedrijf gaan starten. [getuige 1] herkende [medeverdachte] op een foto van [medeverdachte] .Volgens [getuige 1] heeft verdachte gezegd dat zijn dochter [medeverdachte] alle zaken regelde en zijn belangen behartigde.
In het dossier bevinden zich facturen van [slachtoffer 5] gericht aan verdachte en gedateerd 30 september 2013 (€ 5476,20), 7 oktober 2013 (€ 6534,84), 14 oktober 2013 (€ 7836,87), 21 oktober 2013 (€ 13.417,99) 28 oktober 2013 (€ 10.687,23) en 4 november 2013 (€ 21.456,73). In totaal gaat het dus om een bedrag van € 65.409,86 dat op naam van [bedrijf 1] bij [slachtoffer 5] aan levensmiddelen (waaronder rookwaar en alcoholische dranken) is besteld en geleverd. Uit de vrachtbrievenblijkt, dat het afleveradres [adres 2] te Den Haag was, het adres van verdachte.
[getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat hij een van de eerste bestellingen heeft afgeleverd op de [adres 2] . Hier hebben drie vrouwen de goederen namens [bedrijf 1] overgenomen en in de hal neergelegd. [getuige 2] herkende verdachte [medeverdachte] niet op een foto, maar verklaart dat het een soortgelijk type was. De vrouwen hadden volgens [getuige 2] een jongetje bij zich van aan jaar of 8. De rechtbank merkt op dat [medeverdachte] een zoontje heeft van die leeftijd.
De rechtbank concludeert hieruit dat [medeverdachte] de bewuste levering, met twee anderen, heeft aangenomen.
[medeverdachte] heeft (uiteindelijk) toegegeven dat zij zich bij [slachtoffer 5] heeft voorgedaan als [medeverdachte] .
Verdachte heeft tegenover de politie [slachtoffer 5] genoemd als een van de bedrijven waar hij goederen heeft besteld en nooit heeft betaald. Hij heeft ter terechtzitting verklaard dat hij drie bestellingen heeft ontvangen en later dat hij (alleen maar) enkele levensmiddelen heeft meegenomen voor eigen gebruik.
De rechtbank concludeert dat verdachte en [medeverdachte] samen een gesprek zijn aangegaan met [getuige 1] van [slachtoffer 5] om te bewerkstelligen dat zij bij dit bedrijf op rekening konden kopen. Zij hebben zich toen, net als bij het [slachtoffer 8] , voorgedaan als vader en dochter. [medeverdachte] gebruikte daarbij de valse naam [medeverdachte] . Daarna hebben zij goederen op rekening besteld, die zijn bezorgd op het adres van verdachte. De rol van [medeverdachte] blijkt verder uit de telefonische contacten met ‘ [medeverdachte] ’ en haar aanwezigheid bij de aflevering zoals beschreven door [getuige 2] . Verdachte heeft wisselend verklaard over zijn eigen aandeel, maar duidelijk is dat hij en [medeverdachte] hebben samengewerkt en dat ook verdachte een deel van de bestellingen heeft ontvangen. Enige betaling is uitbleven.
3.4.1.5 [slachtoffer 3] (zaak 3)
[aangever 3] heeft op 21 januari 2014 aangifte gedaan. Zij verklaarde dat in de periode van 28 oktober 2013 tot 31 december 2013 te Den Haag, op naam van [bedrijf 1] , meermalen levensmiddelen, waaronder taarten en gebak, zijn afgenomen. Het openstaande bedrag van € 2.233,14 is nooit betaald. De eerste bestelling is telefonisch gedaan door een vrouw die zei dat ze voor haar vader moest bestellen. De bestelling betrof taarten en Bossche bollen. Dit betreft factuur [factuurnummer] . Deze bestelling is volgens haar collega’s opgehaald door twee vrouwen. De andere bestellingen werden steeds opgehaald door een man, die zij omschreef als mager, rond de 50 jaar en scheel.Toen zij de man erop aansprak dat hij de eerste bestelling nog niet betaald had, antwoordde die dat zijn dochter de factuur in de map concepten had geplaatst. Ondanks meerdere betalingsverzoeken aan de man is er niet betaald.
In het dossier bevinden zich facturen van [slachtoffer 3] aan ‘ [bedrijf 1] totaal onderhoud t.a.v. [verdachte] ’ waaruit blijkt dat er divers gebak is geleverd vanaf 2 november tot en met 31 december 2014.
Verdachte, van wie de rechtbank ter zitting heeft kunnen constateren dat hij aan voornoemd signalement voldoet, heeft tegenover de politie [slachtoffer 3] genoemd als een van de bedrijven waar hij goederen heeft besteld en nooit heeft betaald. Daarnaast heeft hij verklaard dat zijn ex-vriendin [betrokkene 1] hier bij betrokken was.
Uit onderzoek is gebleken dat [medeverdachte] op 3 november 2013 een foto van onder meer een blauwe geboortetaart op haar Facebook-account heeft geplaatst. Verder kan uit de reacties op de foto’s worden opgemaakt dat sprake was van een babyshower.[getuige 3] van [slachtoffer 3] heeft de taart herkend als een taart die hij heeft gemaakt.De taart is blijkens de factuur met nummer [factuurnummer] op 2 november 2013 geleverd.[medeverdachte] heeft in eerste instantie verklaard niets van de taart te weten noch een babyshower te hebben gehad. Nadat zij door verbalisanten met de foto werd geconfronteerd, verklaarde ze dat zij de taart van haar schoonmoeder en schoonzus heeft gekregen. Daarnaast heeft zij aanvankelijk ontkend dat zij heeft gebeld met [slachtoffer 3] , maar nadat zij werd geconfronteerd met onderzoeksbevindingen waaruit bleek dat haar telefoonnummer [telefoonnummer] contact heeft gehad met het nummer van [slachtoffer 3] ,verklaarde zij dat dat voor Bossche bollen was. De rechtbank stelt vast dat blijkens de factuur [factuurnummer] van 9 november 2013 op 2 november 2013 behalve de geboortetaart ook 20 Bossche bollen zijn geleverd.Op grond van het vorenstaande, in samenhang met het feit dat de eerste bestelling door een vrouw voor haar vader werd gedaan, terwijl het vader-dochterthema ook bij de zaken 8 en 5 speelde waarvan vaststaat dat [medeverdachte] zich voor de dochter van [verdachte] uitgaf, heeft de rechtbank de overtuiging dat niet [betrokkene 1] , maar [medeverdachte] de betreffende bestelling heeft gedaan en afgenomen. Zoals een van de aanwezigen op haar Facebookpagina schreef; “De catering was weer heerlijk.”
De rechtbank concludeert dat verdachte en [medeverdachte] in de periode van 28 oktober 2013 tot en met 31 december 2013 allebei, op naam van [bedrijf 1] , goederen hebben afgenomen bij [slachtoffer 3] en dat zij daarvoor niet hebben betaald.
3.4.1.6 [slachtoffer 4] (zaak 4)
[aangever 4] heeft op 28 januari 2014 aangifte gedaan van flessentrekkerij. Hij heeft het volgende verklaard.
Op 25 en 30 september 2013 en op 18 december 2013 heeft [verdachte] via de website van bakkerij [slachtoffer 4] op naam van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] , bestellingen gedaan. Deze bestellingen zijn gedaan vanaf de IP-adressen [IP-adres 1] en [IP-adres 2] . Op 26 september 2013 en op 1 oktober 2013 hebben leveringen plaatsgevonden aan de [adres 2] te Den Haag die werden aangenomen door een vrouw. De laatste bestelling is niet geleverd. Een bedrag van € 180,80 is onbetaald gebleven.Blijkens de bestelformulieren zijn levensmiddelen, waaronder belegde broodjes en taarten, afgenomen.
De chauffeur die de eerste twee bestellingen heeft afgeleverd, heeft verklaard dat deze werden aangenomen door een vrouw met een flink postuur, donker haar en tussen de 40 en 50 jaar oud. De tweede keer was er ook een jonge vrouw bij met lang blond haar. De getuige herkende de foto van [medeverdachte] niet als van deze vrouw.
De rechtbank stelt vast dat het IP-adres [IP-adres 1] toebehoort aan [betrokkene 2] , die woont op de [adres 4] te Rotterdam. Deze woning grenst aan het huis van [medeverdachte] .Het is een feit van algemene bekendheid dat omwonenden elkaars IP-adressen kunnen gebruiken als die niet goed beveiligd zijn. Voornoemde [betrokkene 2] heeft echter verklaard dat zijn IP-adres was beveiligd met een wachtwoord.
De rechtbank stelt vast dat het bewijs tegen [medeverdachte] in deze zaak niet heel sterk is, maar dat het bezien tegen de achtergrond van de al besproken zaken 8, 5 en 3 voldoende overtuigt om aan te nemen dat zij (tenminste) een bestelling heeft gedaan. Het gebruik van het IP-adres van haar buurman wijst op haar betrokkenheid. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte] de jonge, blonde vrouw moet zijn geweest die bij het aannemen van de tweede bestelling aanwezig was.
Verdachte heeft tegenover de politie [slachtoffer 4] genoemd als een van de bedrijven waar hij goederen heeft besteld en nooit heeft betaald. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij alleen de laatste bestelling heeft gedaan, die niet geleverd is.
Gelet op verdachtes aanvankelijke bekentenis en het ontbreken van een uitleg bij zijn verklaring ter zitting zal de rechtbank deze verklaring als niet aannemelijk terzijde schuiven.
De rechtbank concludeert dat verdachte en [medeverdachte] in de periode van 25 september 2013 tot en met 1 oktober 2013 goederen hebben afgenomen bij [slachtoffer 4] ter waarde van € 180,80 en dat zij daarvoor niet hebben betaald.
3.4.1.7 [slachtoffer 1] (zaak 1)
Verdachte heeft bekend en de rechtbank stelt vast, dat verdachte in de periode van 23 november 2013 tot en met 2 januari 2014 te Den Haag meermalen via e-mail, op naam van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] , levensmiddelen, waaronder taarten en gebak, heeft besteld bij voornoemde bakkerij. Verdachte heeft de bestellingen zelf opgehaald en het openstaande bedrag van € 1.447,69 is niet betaald.
3.4.1.8 [slachtoffer 2] (zaak 2)
Verdachte heeft ter zitting bekend en de rechtbank stelt vast, dat verdachte in de periode van 18 tot en met 30 november 2013 te Den Haag meermalen telefonisch en via de website, op naam van [bedrijf 1] , levensmiddelen, waaronder salades, broodjes en gebak, heeft besteld bij voornoemde bakkerij. Verdachte heeft een aantal bestellingen opgehaald. Verder heeft een levering plaatsgevonden aan de [adres 2] te Den Haag. Verdachte heeft het openstaande bedrag van € 4.295,95 niet betaald.
3.4.1.9 [slachtoffer 10] (zaak 10)
Verdachte heeft ter zitting bekend en de rechtbank stelt vast, dat verdachte op 9 januari 2014, op naam van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] , te Den Haag, levensmiddelen, waaronder flessen alcoholische drank, heeft besteld bij voornoemde slijterij. Verdachte zei dat het inkopen voor een personeelsfeest waren. De bestelling is op 13 januari 2014 bij verdachte afgeleverd. Het openstaande bedrag van € 1.058,25 is nooit betaald.
3.4.1.10 [slachtoffer 11] (zaak 11)
Verdachte heeft ter zitting bekend en de rechtbank stelt vast, dat verdachte in de periode van 24 december 2013 tot en met 30 december 2014 te Den Haag, op naam van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] , meermalen levensmiddelen, waaronder grote hoeveelheden alcoholische drank, heeft afgenomen bij voornoemde slijterij. Verdachte zei dat hij een horecabedrijf wilde starten aan de [adres 2] te Den Haag. Het openstaande bedrag van € 2.067,80 is nimmer betaald.
3.4.1.11 [slachtoffer 12] (zaak 12)
Verdachte heeft ter zitting bekend en de rechtbank stelt vast, dat verdachte in de periode van half september 2013 tot en met 11 november 2013 te Den Haag, op naam van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] , via e-mail tien keer levensmiddelen, waaronder gebak en broodjes, heeft besteld bij voornoemde bakkerij. Verdachte haalde bestellingen telkens een dag later op en zei steeds dat er iets was misgegaan met de betaling, maar dat hij het geld zou overmaken. Het openstaande bedrag van € 3.900,14 is nooit betaald.
3.4.1.12 [slachtoffer 14] (zaak 14)
Verdachte heeft ter zitting bekend en de rechtbank stelt vast, dat verdachte in de periode van 12 december 2013 tot en met 18 december 2013 te Den Haag, op naam van [bedrijf 1] , via de website meermalen levensmiddelen, waaronder chocoladeletters, heeft besteld bij voornoemde bakkerij. De bestellingen zijn afgeleverd op de [adres 2] te Den Haag. Het openstaande bedrag van € 420,50 is nimmer betaald.
3.4.1.13 [slachtoffer 15] (zaak 15)
Verdachte heeft ter zitting bekend en de rechtbank stelt vast, dat verdachte op 29 en 30 augustus 2013 in Rotterdam levensmiddelen, waaronder frisdrank en rookwaren, heeft afgenomen bij voornoemde groothandel. Verdachte heeft hiervoor twee machtigingen voor automatische incasso overgelegd. Op 31 augustus 2013 is verdachte gezegd dat hij eerst moest betalen voordat hij opnieuw spullen op rekening kon afnemen. Verdachte is daarna niet meer teruggekomen. Het openstaande bedrag van € 5.406,18 is nooit betaald.
3.4.1.14 [slachtoffer 16] (zaak 16)
Verdachte heeft ter zitting bekend en de rechtbank stelt vast, dat verdachte in de periode van 26 december 2013 tot en met 22 januari 2014 te Den Haag, op naam van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] , levensmiddelen, waaronder beefburgers en brownies, heeft besteld bij en ontvangen van voornoemde bakkerij. Het openstaande bedrag van € 1,325,60 is niet betaald.
3.4.1.15 Oogmerk
Door de verdediging is aangevoerd dat het nooit de bedoeling van verdachte is geweest om de afgenomen goederen niet te betalen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Dat verdachte de intentie had om te betalen, moet uit concrete feiten en omstandigheden blijken.
De rechtbank constateert dat verdachte zich tweemaal (in de zaken 8 en 5) met [medeverdachte] heeft voorgedaan als vader en dochter en dat [medeverdachte] hierbij de valse naam [medeverdachte] heeft gebruikt. Zij vertelden dan dat zij het bedrijf [bedrijf 1] en [bedrijf 2] samen dreven en dat zij veel feesten en partijen organiseerden. Het kan niet anders dan dat deze werkwijze was bedoeld om vertrouwen te wekken. Dat er ooit feesten door hen zijn georganiseerd is niet gebleken, met uitzondering van de babyshower (zaak 3).
Over de zakelijke rekening, waarvoor verdachte telkens machtigingen voor automatische incasso verleende, heeft hij verklaard, dat hij daar geen geld opzette of afhaalde. Het gestelde vertrouwen dat de rekeningen zouden worden betaald, kan dus niet hebben berust op het saldo van de bankrekening.
Verdachte heeft verklaard dat hij dacht de rekeningen te kunnen voldoen uit de opbrengst van de activiteiten waarvoor de goederen bestemd waren. Tegenover de politie heeft hij verklaard, dat hij de goederen heeft aangeschaft voor een griet van 29, [betrokkene 1] , die hem had wijsgemaakt dat ze een eigen horeca- en kledingzaak had en feesten en trainingen organiseerde. Ze heeft hem echter bedrogen. Zij heeft de spullen vanaf de [adres 2] overgebracht naar haar bedrijf in Capelle aan den IJssel. Dit bedrijf bleek achteraf helemaal niet te bestaan.
Ter terechtzitting van 21 november 2014 heeft verdachte verklaard dat hij met [medeverdachte] een cateringbedrijf en een broodjeszaak wilde starten. Het ondernemingsplan zat alleen in zijn hoofd. Met de omzet van dat bedrijf zouden zij de openstaande rekeningen betalen. Verder heeft hij opnieuw verklaard dat een deel van de goederen bestemd was voor [betrokkene 1] , maar dat zij hem nooit heeft betaald.
De rechtbank merkt op dat verdachte voorafgaand aan laatstgenoemde zitting nooit melding heeft gemaakt van het starten van een onderneming met [medeverdachte] en dat hiervan uit het dossier ook niet blijkt. Van het bestaan van [betrokkene 1] is ondanks onderzoek daarnaar door de politieevenmin gebleken. Verdachte heeft haar zelf ook niet kunnen traceren, ondanks eerdere verklaringen dat hij haar zo zou hebben gevonden. Er zijn bovendien opvallende overeenkomsten tussen haar en [medeverdachte] . [medeverdachte] noemde zich immers [medeverdachte] en ook zij heeft een bedrijf(sruimte) in Capelle aan den IJssel gehad (zaak 5).
Dit alles overziende concludeert de rechtbank dat [betrokkene 1] hoogstwaarschijnlijk niet bestaat en dat verdachte wisselende, ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd over de manier waarop hij de rekeningen dacht te voldoen. Daar komt bij dat hij een spoor van onbetaalde rekeningen achterliet en desondanks maar doorging met bestellen. Wanneer er werd gevraagd waar de betaling bleef, hield hij de leveranciers aan het lijntje. Als het ene bedrijf niet meer leverde, ging hij naar het volgende. Dit is niet de handelwijze van iemand die de bedoeling heeft zijn openstaande rekeningen te voldoen.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook sprake van herhaaldelijk welbewust kopen zonder betaling. Dit handelen van verdachte dient te worden aangemerkt als een door de pluraliteit van handelingen gevormde gewoonte, waarmee sprake is van een gewoonte als bedoeld in artikel 326a van het Wetboek van Strafrecht.
3.4.1.16 Medeplegen in de zaken 3, 4, 5 en 8
Ten aanzien van de zaken 3, 4, 5 en 8 overweegt de rechtbank dat medeplegen veronderstelt dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] , welke samenwerking moet zijn gericht op een gezamenlijk doel.
Uit de eerder genoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte en [medeverdachte] het volgende af.
Verdachte en [medeverdachte] hebben zich vanaf augustus 2013 tegenover medewerkers van de [slachtoffer 8] (zaak 8) voorgedaan als vader en dochter en daarna ook bij [slachtoffer 5] (zaak 5). [medeverdachte] gebruikte daarbij de valse naam [medeverdachte] . Zij vertelden daar dat zij samen het bedrijf [bedrijf 1] dreven en dat zij veel feesten en partijen verzorgden. Dat was niet waar. Verdachte zorgde, indien nodig, voor een machtiging voor automatische incasso. Daarna werden door verdachte en [medeverdachte] meermalen goederen op rekening afgenomen. Dit hebben zij ook gedaan bij de [slachtoffer 3] (zaak 3) en [slachtoffer 4] (zaak 4). Er heeft geen enkele betaling plaatsgevonden. Naar uiterlijke verschijningsvorm was er sprake van een vooropgezet plan. De rechtbank concludeert dat verdachte én [medeverdachte] telkens het oogmerk hebben gehad om goederen af te nemen zonder daarvoor te betalen.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte zodanig bewust en nauw heeft samengewerkt met [medeverdachte] dat sprake is van medeplegen van deze vier feiten. De omstandigheid dat verdachten mogelijk niet op de hoogte waren van alle bestellingen gedaan of ontvangen door de ander, maakt dat oordeel niet anders.
3.4.1.17 Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 29 augustus 2013 tot en met 22 januari 2014 tezamen met [medeverdachte] (in de zaken 3, 4, 5 en 8), dan wel alleen (in de zaken 1, 2, 10, 11, 12, 14, 15 en 16) schuldig heeft gemaakt aan flessentrekkerij, door goederen van bedrijven af te nemen met het oogmerk om zonder betaling zichzelf en/of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren.
Het vorenstaande brengt mee dat verdachte in de zaken 1, 2, 10, 11, 12, 14, 15 en 16 partieel zal worden vrijgesproken van medeplegen. Uit het dossier valt niet af te leiden dat verdachte die feiten tezamen met een ander zou hebben gepleegd.