Uitspraak
Rechtbank den haag
1.[eiser sub 1] ,
[eiser sub 2] ,
Rechtbank Den Haag
In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van de tulpenbollenkwestie, hebben eisers [eiser sub 1] en [eiser sub 2], bijgestaan door hun advocaat mr. J.M.R. Vlaar, een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Veiligheid en Justitie. De eisers vorderden dat de voorzieningenrechter de Staat zou bevelen om tijdig een dagvaarding uit te brengen of een vordering tot het instellen van een gerechtelijk vooronderzoek te laten uitgaan, op straffe van een dwangsom van € 1.000.000 in geval van niet-naleving. De eisers stelden dat het recht tot strafrechtelijke vervolging van de strafbare feiten die verband houden met de tulpenbollenkwestie op 13 november 2015 zou verjaren.
De voorzieningenrechter heeft op 10 november 2015 uitspraak gedaan. Tijdens de zitting is de procedure besproken, waarbij de voorzieningenrechter de verzoeken tot voeging en wijziging van de eis heeft behandeld. De Staat heeft de vordering gemotiveerd weersproken en betoogd dat de eisers niet-ontvankelijk zijn in hun vordering wegens strijd met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er uitzonderlijke en spoedeisende omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de vordering inhoudelijk wordt beoordeeld.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de eisers niet voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat er strafbare feiten zijn gepleegd die nog vervolgd kunnen worden. De vorderingen van de eisers zijn afgewezen en zij zijn veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. H.F.M. Hofhuis op 10 november 2015.