ECLI:NL:RBDHA:2015:13052

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2015
Publicatiedatum
13 november 2015
Zaaknummer
C/09/482146 / HA ZA 15-144
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen erfgenamen over financieel beheer van de moeder in de laatste jaren van haar leven

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de erfgenamen van een overleden moeder over het financieel beheer dat door één van de broers is gevoerd in de laatste jaren van haar leven. De eiseres, een van de zussen, vordert onder andere de afgifte van de volmacht die de moeder aan de broer heeft gegeven, alsook de volledige administratie van de moeder over de jaren 2006 tot en met 2014. De moeder is in juni 2009 opgenomen in een verzorgingstehuis en is op 7 oktober 2013 overleden. Gedurende deze periode heeft de broer de financiën van de moeder beheerd, wat leidde tot vragen en onduidelijkheden over de verantwoording van de uitgaven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de broer niet voldoende inzicht heeft gegeven in het gevoerde beheer en dat er aanzienlijke bedragen zijn die niet verantwoord zijn. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiseres afgewezen, onder andere omdat de volmacht al eerder was verstrekt en de administratie tot de nalatenschap behoort. De rechtbank oordeelt dat de broer niet verplicht is om opnieuw rekening en verantwoording af te leggen, aangezien hij al stukken heeft overgelegd en de eiseres niet voldoende heeft onderbouwd waarom er onduidelijkheden zijn. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/482146 / HA ZA 15-144
Vonnis van 11 november 2015
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente 1] ,
eiseres,
advocaat mr. A.M. van de Lest-van Berkel te Utrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. S.H. van Os te Zeist.
Als derden zijn in het geding opgeroepen

1.[A] ,

wonende te [woonplaats 3] , gemeente [gemeente 2] ,
2.
[B],
wonende te [woonplaats 4] ,
3.
[C],
wonende te [woonplaats 5] ,
4.
[D],
wonende te [woonplaats 6] ,
5.
[E],
wonende te [woonplaats 2] ,
allen niet verschenen.
Eiseres zal hierna [eiseres] genoemd worden en gedaagde [gedaagde] . De opgeroepen derden zullen hierna afzonderlijk [A] , [B] , [C] , [D] en [E] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 januari 2015 met producties;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende exceptie plurium litis consortium met producties;
  • het tussenvonnis van 1 april 2015, waarbij een comparitie van partijen is gelast
  • het proces-verbaal van comparitie van 14 juli 2015 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Het proces-verbaal van de comparitie is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over het proces-verbaal voor zover het feitelijke onjuistheden betreft. Partijen hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt. De brieven van [eiseres] van 20 juli 2015 en van [gedaagde] van 23 juli 2015 zijn aan het proces-verbaal gehecht en maken onderdeel uit van het procesdossier.
1.3.
Na een verwijzing naar de rol voor beraad is ten slotte op verzoek van zowel [eiseres] als [gedaagde] een datum voor vonnis bepaald.
1.4.
Bij oproepingsexploiten voor derden van 12 en 13 mei 2015 heeft [eiseres] [A] , [B] , [C] , [D] en [E] doen oproepen om niet in persoon, maar vertegenwoordigd door een advocaat op de comparitie te verschijnen. Genoemde personen zijn niet vertegenwoordigd door een advocaat ter comparitie verschenen, zodat tegen hen verstek wordt verleend. De rechtbank merkt op dat [A] , [B] , [C] en [D] wel in persoon ter comparitie aanwezig waren.

2.De feiten

2.1.
Uit het huwelijk tussen [de moeder] (hierna: moeder) en [de vader] (hierna: vader) zijn geboren [eiseres] , [gedaagde] , [A] , [B] , [C] en [D] , alsmede [F] (hierna: [F] ).
2.2.
Vader is overleden in 1999.
2.3.
Moeder is in juni 2009 opgenomen in een verzorgingstehuis. In een op 27 januari 2010 verricht psychologisch onderzoek van moeder door een psycholoog van de zorginstellingen [de zorginstelling] is geconcludeerd dat er op breder gebied cognitieve stoornissen zijn gevonden, te weten oriëntatie in tijd en plaats, geheugen (nauwelijks leervermogen) en uitvoerende functies, en dat de stoornissen passend zijn bij een dementieel syndroom. Vanaf 12 september 2012 verbleef moeder in de gesloten psychogeriatrische afdeling van een verpleeghuis.
2.4.
Op 7 oktober 2013 is moeder op 98-jarige leeftijd overleden. De kinderen [eiseres] , [gedaagde] , [A] , [B] , [C] , [D] en [F] zijn tezamen gerechtigd tot de nalatenschap van moeder, ieder voor gelijke delen. [F] is overleden op 9 april 2014. Tot de nalatenschap van [F] , waartoe behoort haar aandeel in de nalatenschap van moeder, is gerechtigd [E] . De nalatenschap van moeder is thans nog niet afgewikkeld.
2.5.
[gedaagde] heeft gedurende de laatste jaren van het leven van moeder – vermoedelijk vanaf 2005 – haar financiën beheerd. Op enig moment voor juni 2009 is de bankrekening van moeder gewijzigd in een ‘en/of-rekening’ van moeder en [gedaagde] . Vanaf juni 2009 is de adressering van de bankafschriften van die rekening gewijzigd van het adres van moeder in het adres van [gedaagde] .
2.6.
Op 1 juli 2009 heeft moeder een machtiging ondertekend op grond waarvan [gedaagde] gemachtigd was haar te vertegenwoordigen in situaties waarin zij niet of onvoldoende in staat was belangen van materiële of immateriële aard te behartigen.
2.7.
Bij e-mailbericht van 11 december 2012 heeft [B] aan [gedaagde] vragen gesteld over het gevoerde financiële beheer in 2011 en 2012, meer in het bijzonder over de volgens [B] relatief geringe aanwas van het spaargeld van moeder, eventuele bijzondere uitgaven, een eventuele vergoeding voor het gevoerde financiële beheer en de extra kosten van moeder naast de eigen bijdrage aan de zorginstelling.
[gedaagde] heeft hierop bij e-mail van 22 december 2012 als volgt gereageerd, welke reactie mede aan de andere broer en zussen is gezonden:
‘(…)
Jouw vragen zijn op 2 manieren te beantwoorden.
1. Zoals dat eerder is aangeboden, kun je de volledige administratie in zien op de [adres] in [plaats 1] . Laat wel even weten wanneer je langs zou willen komen.
2. Onze accountant opdracht geven om een volledige jaarrekening op te laten maken over het jaar of de jaren die je zou willen beoordelen.
Bij de eerste optie bieden we je zo nodig eten en drinken aan.
Bij optie 2 moet je rekenen op een bedrag dat -afhankelijk van de door jou gewenste specificaties- zou kunnen liggen tussen de € 600,- en € 750,- per jaar ex btw en 1 malige opstartkosten van € 250,-
Als je zou kiezen voor optie 2 dan kunnen deze kosten niet ten laste komen van Ma maar verwacht ik vooruitbetaling van jou.
(…)’
2.8.
[eiseres] heeft op 10 januari 2013 Administratiekantoor [administratiekantoor] (hierna: [administratiekantoor] ) verzocht om de administratie van moeder over de jaren 2003 tot en met 2012 te controleren. Op 6 februari 2013 heeft [administratiekantoor] bij [gedaagde] de aanwezige administratie in een Excelbestand gezet. Bij brief van 24 april 2013 bericht [administratiekantoor] aan [eiseres] het volgende:
‘(…)
De administratie van uw moeder zat per jaar in een ordner te beginnen in 2007. In totaal 6 dik gevulde ordners.
(…)
De ontvangen bedragen, zijnde pensioen, AOW en overigen heb ik per post gespecificeerd. De uitgaven heb ik wat minder goed gespecificeerd, omdat er een grote hoeveelheid betalingen zijn geweest. (…) Het is me wel gelukt om alle jaren van 2007 t/m 2012 in kaart te brengen.
(…)
Op 13 februari heb ik met u (…) de cijfers nog een keer doorgenomen en was uw verzoek om ook alle uitgaven te specificeren. Met name was u geïnteresseerd in de uitgaven die [gedaagde] en [G] [echtgenote van [gedaagde] , toevoeging rechtbank] voorgeschoten hadden.
(…)’
2.9.
In verband met een langdurige vakantie van [gedaagde] is [administratiekantoor] pas weer op 7 augustus 2013 bij [gedaagde] geweest. Na een discussie tussen [gedaagde] en [administratiekantoor] over de vorm waarin [administratiekantoor] aan het eind van de dag de verzamelde gegevens met [gedaagde] zou delen, heeft [administratiekantoor] besloten het onderzoek niet voort te zetten.
2.10.
Bij brief van 27 november 2013 heeft [administratiekantoor] aan [eiseres] het volgende bericht:
‘(…)
Hierbij doe ik u het gespreksverslag toekomen van mijn telefonisch contact met uw broer [gedaagde] op woensdag 20 november 2013.
Ik heb hem gebeld om weer een afspraak te maken voor het verder uitzoeken van de bankadministratie van jullie inmiddels overleden moeder.
[gedaagde] wees dat verzoek direct af omdat hij eerst van mij een schriftelijke verklaring wilde hebben gericht aan alle familieleden waarin ik afstand nam van de stelling dat er onverantwoorde uitgaven zijn aangetroffen. Die stelling staat volgens hem verwoord in de brief van Advocaat Mr. N. Schreurs d.d. 22 augustus 2013.
Ik vertelde hem dat ik geen partij in deze ben en de stelling ook niet heb gebruikt. Ik heb alleen alle uitgaven nog niet gespecificeerd en dat wil ik alsnog doen.
(…)’
2.11.
[B] heeft accountant [accountant] (hierna: [accountant] ) verzocht te kijken naar de verantwoording van de inkomsten en uitgaven over de jaren 2007 tot en met 2012 van moeder, zoals op 6 februari 2013 opgesteld door [administratiekantoor] . Bij brief van 13 augustus 2014 aan [B] bericht [accountant] hierover als volgt:
‘(...)
De afzonderlijke overzichten over de jaren 2007 tot en met 2012 zijn door mij in één overzicht samengevat, die u als een gewaarmerkte bijlage hierbij aantreft.
Zonder mij verder verdiept te hebben in de onderliggende stukken roept de verantwoording bij mij de volgende vragen op:
1. (…)
2. In de afzonderlijke jaaroverzichten zijn de totale uitgaven gesplitst in verschillende rubrieken te weten, Spaarrekening, Stg Prot. Chr, Ger. Kerk, CAK, premie ZVW en diversen. Daarbij valt op dat het totaal van de rubrieken niet aansluit met het totaal van de uitgaven volgens de bank. Het verschil tussen de rubrieken en de totale uitgaven is door mij in de kolom niet verantwoord opgenomen. Het totaal van de niet verantwoorde bedragen over deze jaren bedraagt € 49.790.
(…)’
In de door [accountant] genoemde bijlage zijn ten aanzien van na te noemen jaren de volgende bedragen opgenomen als ‘niet verantwoord’:
2007 € 15.388,22
2008 € 11.790,97
2009 € 9.650,63
2010 € 5.622,38
2011 € 3.865,95
2012
€ 3.472,34
€ 49.790,49
2.12.
De bankrekening van moeder bij de ING-bank met nummer [rekeningnummer] is op of omstreeks 18 december 2013 geblokkeerd op verzoek van één van de deelgenoten in de nalatenschap van moeder, niet zijnde [gedaagde] . Op verzoek van [gedaagde] is deze blokkering op of omstreeks 7 januari 2014 opgeheven. Op 8 januari 2014 heeft [gedaagde] een bedrag van € 13.525,50 overgemaakt naar een bankrekening bij de ABN Amro Bank ten name van [gedaagde] en zijn echtgenote, op welke bankrekening staat aangetekend ‘erven van [de moeder] ’. Nadien is de bankrekening van moeder bij de ING bank opnieuw geblokkeerd.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde] tot:
afgifte aan [eiseres] van de volmacht van moeder aan [gedaagde] binnen 24 uur na betekening van de dagvaarding, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
afgifte aan [eiseres] dan wel een door [eiseres] aan te wijzen deskundige van de volledige administratie van moeder, inclusief de volledige bijbehorende onderbouwing van alle gedane uitgaven, over de periode vanaf 2006, althans vanaf 2007, althans vanaf de datum van het verlenen van de volmacht, tot 27 januari 2014 binnen 24 uur na betekening van het vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
het afleggen van rekening en verantwoording aan de door [eiseres] aan te wijzen deskundige de heer [de deskundige] van [X] Accountants te [plaats 2] voor het door [gedaagde] gevoerde beheer ten aanzien van de nog niet verantwoorde uitgaven in de administratie van moeder over de periode 2006 tot en met januari 2014, althans tot de datum van overlijden van moeder, en het verlenen van volledige medewerking hieraan, waarbij de deskundige volledige toegang en bevoegdheid krijgt, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
het voor zijn rekening nemen van de kosten van het vervolgonderzoek door een accountant;
althans zodanige beslissingen te nemen als de rechtbank redelijk acht ten aanzien van de onder a tot en met c genoemde onderwerpen;
een en ander met – voor zover mogelijk – uitvoerbaarverklaring bij voorraad en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure, waaronder begrepen de nakosten.
3.2.
[eiseres] voert daartoe – samengevat – het volgende aan. [gedaagde] heeft tijdens de laatste jaren van het leven van moeder de financiën van moeder beheerd. Ondanks een verzoek daartoe heeft hij de door moeder op enig moment tijdens dit financiële beheer ondertekende volmacht niet aan [eiseres] of een van hun broers of zussen verstrekt. Ook heeft hij niet of onvoldoende antwoord gegeven op vragen over het door hem gevoerde beheer. Uit het door [administratiekantoor] verrichte onderzoek naar de administratie blijkt dat er overschrijvingen tussen de bankrekening van moeder en die van [gedaagde] zijn gedaan met als omschrijving ‘voorschot’ en dat niet alle uitgaven verantwoord zijn. [administratiekantoor] is door [gedaagde] niet in de gelegenheid gesteld om zijn onderzoek naar de niet-verantwoorde uitgaven voort te zetten. Volgens [accountant] bedragen de niet-verantwoorde uitgaven over de jaren 2007 tot en met 2012 in totaal € 49.790,-. Dit is volgens [eiseres] een opvallend hoog bedrag, aangezien moeder in de periode waarop deze uitgaven zien in een verzorgingshuis verbleef waar zij volledig verzorgd werd. Ook na het overlijden van moeder heeft [gedaagde] geen inzicht willen geven in het door hem gevoerde financiële beheer, terwijl hij de naar aanleiding van het overlijden van moeder ingestelde blokkering van de bankrekening van moeder per 7 januari 2014 heeft laten opheffen. Gelet op de bestaande onduidelijkheid over een en ander kan thans niet tot afwikkeling van de nalatenschap worden overgegaan. [eiseres] vordert dan ook dat [gedaagde] alsnog de gevraagde informatie verstrekt en rekening en verantwoording aflegt voor het door hem gevoerde financiële beheer en dat hij meewerkt aan een onderzoek hiernaar.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat dit vonnis op grond van artikel 140 lid 3 Rv als een vonnis op tegenspraak moet worden beschouwd, ook ten aanzien van [A] , [B] , [C] , [D] en [E] tegen wie verstek is verleend.
Ontvankelijkheid
4.2.
De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van [gedaagde] dat [eiseres] niet-ontvankelijk is in haar vorderingen, omdat er volgens hem sprake zou zijn van een ondeelbare rechtsverhouding en niet alle erfgenamen voor aanvang van het geding in de gelegenheid zijn gesteld hieraan deel te nemen. Daargelaten de vraag of er ten aanzien van de ingestelde vorderingen sprake is van een ondeelbare rechtsverhouding heeft [eiseres] immers door voornoemde oproeping van derden alle deelgenoten in de procedure betrokken. Dat dit niet voor aanvang van de procedure is geschied acht de rechtbank niet relevant, nu het feit dat de deelgenoten later in de procedure zijn betrokken niet maakt dat zij niet hun standpunt ten aanzien van de vorderingen naar voren zouden hebben kunnen brengen.
4.3.
De rechtbank gaat eveneens voorbij aan de stelling van [gedaagde] dat [eiseres] niet-ontvankelijk is in haar vorderingen, omdat zij volgens hem als mede-deelgenoot zou zijn aangewezen op de toerekening als bedoeld in artikel 3:184 BW en de bevoegdheid tot het instellen van rechtsvorderingen ten behoeve van de gemeenschap alleen in relatie tot derden zou gelden. Anders dan [gedaagde] lijkt te veronderstellen zien de vorderingen van [eiseres] immers niet op de (wijze van) verdeling van de nalatenschap, maar op het (afleggen van rekening en verantwoording ten aanzien van het) door [gedaagde] voor moeder gevoerde financiële beheer tijdens de laatste jaren van het leven van moeder alsmede over de nalatenschap van moeder.
Volmacht
4.4.
De rechtbank zal de vordering tot afgifte aan [eiseres] van de volmacht van moeder aan [gedaagde] wegens gebrek aan belang afwijzen. Genoemde volmacht is bij de conclusie van antwoord door [gedaagde] in het geding gebracht, terwijl uit een mailwisseling tussen [gedaagde] en [eiseres] van 18, 19 en 20 september 2012 blijkt dat [gedaagde] de volmacht in ieder geval op 20 september 2012 en ook al eerder aan [eiseres] heeft verstrekt. Zo heeft [eiseres] in haar
e-mail van 19 september 2012 aan [gedaagde] geschreven dat zij het op prijs zou stellen als hij de volmacht (partijen gebruiken overigens het woord machtiging in plaats van volmacht) nog een keer aan haar zou zenden, zodat zij echt kennis kan nemen van de inhoud daarvan. Daarbij merkt zij op dat zij de volmacht kennelijk eerder voor kennisgeving heeft aangenomen en niet goed heeft bekeken. In reactie hierop heeft [gedaagde] als bijlage bij zijn
e-mail van 20 september 2012 de volmacht aan [eiseres] gezonden.
Afgifte administratie moeder
4.5.
De rechtbank stelt voorop dat de administratie van moeder, waaronder de afschriften van haar bankrekening(en), eigendom was van moeder en thans tot de nalatenschap behoort. Dat de administratie de laatste jaren van het leven van moeder door [gedaagde] werd gevoerd, maakt dit niet anders. Ook het feit dat de bankrekening de laatste jaren een gezamenlijke bankrekening met [gedaagde] was, leidt niet tot een ander oordeel nu uit de stellingen van partijen blijkt dat dit enkel was om [gedaagde] betalingen voor moeder te kunnen laten verrichten.
4.6.
Het voorgaande betekent dat de administratie te zijner tijd in de verdeling van de nalatenschap dient te worden betrokken. Mede gelet op hetgeen hierna wordt overwogen ten aanzien van het afleggen van rekening en verantwoording is niet gebleken dat het belang van [eiseres] bij afgifte van de administratie van moeder thans groter is dan het belang van [gedaagde] om de administratie tot het moment van verdeling van de nalatenschap onder zich te houden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [eiseres] niet heeft gesteld dat zij een ander belang heeft bij afgifte van de administratie dan de gevorderde rekening en verantwoording, terwijl [gedaagde] ook het beheer voert over de nalatenschap van moeder en hij hierover bij de afwikkeling van de nalatenschap rekening en verantwoording moet afleggen. Het komt de rechtbank aannemelijk voor dat [gedaagde] hiervoor de administratie nodig heeft. De rechtbank gaat er wel van uit dat als één van de gerechtigden tot de nalatenschap van moeder de administratie zou willen inzien, [gedaagde] hiertoe gelegenheid zal bieden.
Afleggen rekening en verantwoording
4.7.
Ten aanzien van de vordering tot het afleggen van rekening en verantwoording over het door [gedaagde] gevoerde financiële beheer dient onderscheid te worden gemaakt tussen (i) de periode voorafgaand aan het verlenen van de volmacht op 1 juli 2009, (ii) de periode tussen het verlenen van de volmacht tot het overlijden van moeder op 7 oktober 2013 en (iii) de periode na het overlijden van moeder.
4.8.
In de (eerste) periode tot 1 juli 2009 was er zoals gezegd nog geen sprake van een volmacht van moeder aan [gedaagde] . Naar het oordeel van de rechtbank is het in deze periode maar zeer de vraag of [gedaagde] gehouden was om rekening en verantwoording af te leggen aan moeder. Immers, hij kon op enig moment wel beschikken over de bankrekening van moeder omdat dit een gezamenlijke bankrekening was geworden, maar niet is gebleken dat controle door moeder onmogelijk was. Voor zover [eiseres] heeft gesteld dat moeder in deze periode niet in staat was haar wil hierover te bepalen en te uiten en derhalve niet in staat was om enige controle uit te oefenen, is deze stelling niet onderbouwd zodat de rechtbank hieraan voorbij gaat. Bovendien heeft [gedaagde] onweersproken gesteld dat de administratie van moeder tot 2005 of 2006 bij moeder thuis stond en dat moeder tot die tijd en wellicht zelfs tot 2008 of 2009 alle overschrijvingen zelf ondertekende.
4.9.
Voor zover er in deze periode wel een verplichting tot rekening en verantwoording voor [gedaagde] bestond, al dan niet op grond van een – zoals [eiseres] stelt – overeenkomst van opdracht van moeder aan [gedaagde] , overweegt de rechtbank als volgt. De inhoud van hetgeen als rekening en verantwoording mag worden verlangd, wordt bepaald door de aard van de rechtsverhouding welke verplicht tot het zich omtrent de behoorlijkheid van enig vermogensrechtelijk beleid te rechtvaardigen en de omstandigheden van het geval (HR 2 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1561). De rechtbank neemt daarbij in ogenschouw dat het in het onderhavige geval gaat om het afleggen van rekening en verantwoording in de familiaire sfeer.
Zoals hiervoor al is overwogen is uitgangspunt voor de rechtbank dat moeder in deze periode in staat was om – voor zover zij al niet zelf een en ander controleerde en daarmee op informele wijze rekening en verantwoording was gedaan – aan [gedaagde] om rekening en verantwoording te vragen. Niet is gebleken dat [gedaagde] niet heeft gereageerd op eventuele verzoeken van moeder om informatie dan wel dat moeder bezwaren heeft geuit tegen het door [gedaagde] gevoerde financiële beheer, zodat hiermee voldoende is komen vast te staan dat moeder akkoord is gegaan met de uitvoering van het financiële beheer door [gedaagde] in deze periode. Dat moeder volgens [eiseres] en [B] op enig moment wel aan een of meer kinderen heeft laten blijken dat zij wilde dat het beheer van haar financiën op een andere wijze werd georganiseerd, doet aan het voorgaande niet af. Dit geldt temeer nu [eiseres] ter zitting hierover heeft verklaard dat moeder niet wilde dat door één van de kinderen aan [gedaagde] werd gevraagd om rekening en verantwoording af te leggen, terwijl [B] ter zitting heeft verklaard dat hij enkele maanden later dacht dat de frictie tussen moeder en [gedaagde] was bijgelegd. De rechtbank acht voorts van belang dat moeder er in juli 2009 voor gekozen heeft om [gedaagde] het financiële beheer te laten voortzetten.
Nu het er voor moet worden gehouden dat [gedaagde] in voldoende mate rekening en verantwoording heeft afgelegd aan moeder, is er voor [eiseres] geen grond om thans van [gedaagde] te vorderen opnieuw rekening en verantwoording af te leggen.
4.10.
Ten aanzien van de (tweede) periode tussen het verlenen van de volmacht op 1 juli 2009 en het overlijden van moeder op 7 oktober 2013 geldt het volgende. Anders dan [eiseres] kennelijk veronderstelt, heeft de volmachtverlening niet een rechtsverhouding geschapen op grond waarvan [gedaagde] jegens moeder gehouden is zich omtrent de behoorlijkheid van enig vermogensrechtelijk beleid te verantwoorden. Een dergelijke rechtsverhouding zou nadien kunnen ontstaan, indien moeder bij leven bezwaren heeft gehad tegen de wijze waarop [gedaagde] van de volmacht gebruik heeft gemaakt of als is gesteld dat sprake is geweest van misbruik van omstandigheden door [gedaagde] (HR 13 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS4167). Onder verwijzing naar hetgeen ten aanzien van de eerste periode is overwogen, is niet gebleken dat moeder bij leven bezwaren heeft gehad tegen de wijze waarop [gedaagde] van de volmacht gebruik heeft gemaakt. [eiseres] lijkt wel te stellen dat [gedaagde] mogelijk misbruik heeft gemaakt van de aan hem verleende volmacht. Naar het oordeel van de rechtbank is deze stelling onvoldoende geadstrueerd. [gedaagde] heeft immers in de loop van de procedure alle bankafschriften (met uitzondering van het afschrift van juni 2010) overgelegd en [eiseres] heeft naar aanleiding hiervan niet gesteld dat er (noemenswaardige) onjuistheden en hiaten zijn aangetroffen. De enkele stelling dat zij bepaalde, door haar niet nader genoemde posten niet kan thuisbrengen en dat de bankafschriften over juni 2010 ontbreken, is onvoldoende voor toewijzing van de vordering tot het afleggen van rekening en verantwoording door [gedaagde] aan haar. Het had op de weg van [eiseres] gelegen om na bestudering van de bankafschriften concreet aan te geven welke posten voor haar nog onduidelijkheden bevatten, zodat [gedaagde] hierop vervolgens had kunnen reageren. Voor zover [eiseres] dit, na daartoe herhaaldelijk en uitdrukkelijk door de rechtbank te zijn uitgenodigd, voor een of enkele posten heeft gedaan, heeft [gedaagde] ter comparitie de betreffende uitgaven naar het oordeel van de rechtbank afdoende kunnen verklaren.
4.11.
Daarbij merkt de rechtbank nog op dat de volgens [accountant] ‘niet verantwoorde’ uitgaven blijkens de brief van [administratiekantoor] van 27 november 2013 geen uitgaven zijn waarvoor in de door [gedaagde] gevoerde administratie van moeder geen onderbouwing te vinden is, maar kleinere uitgaven die – omwille van de tijd – door [administratiekantoor] nog niet waren gespecificeerd. Voorts merkt de rechtbank op dat de omvang van de door [accountant] genoemde ‘niet verantwoorde’ bedragen niet zodanig is dat dit op voorhand vragen oproept. Weliswaar verbleef moeder in deze periode aanvankelijk in een verzorgingshuis en vervolgens in een verpleeghuis waardoor een deel van de gangbare dagelijkse uitgaven in de zorg waren begrepen, maar dit betekent niet dat moeder daarnaast helemaal geen persoonlijke uitgaven zou hebben. Ter zitting is ook voldoende komen vast te staan dat diverse kinderen uitgaven voor moeder deden die vervolgens door [gedaagde] aan die kinderen werden vergoed, terwijl er ook op kosten van moeder een feest is georganiseerd. Uit de overzichten blijkt dat de ‘niet verantwoorde’ uitgaven jaarlijks afnemen, hetgeen ook aansluit bij de stelling van partijen dat moeder aanvankelijk een actief leven leidde en dat dit steeds minder werd.
4.12.
Dat er ten aanzien van het in de (derde) periode na het overlijden van moeder door [gedaagde] gevoerde beheer over de nalatenschap te zijner tijd rekening en verantwoording moet worden afgelegd, is tussen partijen niet in geschil. [gedaagde] heeft zich hiertoe ook bereid verklaard en heeft ook thans al hierover stukken in het geding gebracht. Voor zover hij hiermee al niet aan de vordering van [eiseres] heeft voldaan, ziet de rechtbank op dit moment geen grond voor de gevorderde tussentijdse aflegging van rekening en verantwoording over de periode tot 27 januari 2014.
4.13.
Gelet op het voorgaande zal de vordering ten aanzien van het afleggen van rekening en verantwoording worden afgewezen.
Kosten vervolgonderzoek
4.14.
Nu de vordering ten aanzien van het afleggen van rekening en verantwoording zal worden afgewezen, zal ook de vordering ten aanzien van de kosten van een vervolgonderzoek worden afgewezen.
Vorderingen ten aanzien van [A] , [B] , [C] , [D] en [E]
4.15.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zullen ook de vorderingen ten aanzien van [A] , [B] , [C] , [D] en [E] worden afgewezen, nog daargelaten het feit dat de ingestelde vorderingen zich ook niet richten tot deze personen.
Proceskosten
4.16.
Omdat partijen in een familierechtelijke betrekking tot elkaar staan, zal de rechtbank de kosten van de procedure compenseren zoals hierna bepaald. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding voor het veroordelen van eiseres in de proceskosten. Weliswaar heeft zij op alle punten ongelijk gekregen, maar dit betekent niet dat zij misbruik van procesrecht heeft gemaakt.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.A.M. Kroft en in het openbaar uitgesproken op 11 november 2015. [1]

Voetnoten

1.type: 1881