ECLI:NL:RBDHA:2015:13050

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2015
Publicatiedatum
13 november 2015
Zaaknummer
09/807468-14 en 09/852099-14 en 10/058181-13 (tul) en 10/261804-11(tul) en 09/757166-12 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor flessentrekkerij en oplichting door een vrouw en haar medeverdachte

Op 16 november 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 54-jarige man en een 32-jarige vrouw, die beiden zijn veroordeeld tot 9 maanden gevangenisstraf voor flessentrekkerij. De verdachten hebben in een periode van vijf maanden bij 16 verschillende bedrijven goederen, waaronder gebak, drank, sigaretten, kerstversiering en kunstkerstbomen, op rekening gekocht zonder deze te betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten zich herhaaldelijk hebben voorgedaan als vader en dochter, waarbij de vrouw zich voordeed als de dochter van de medeverdachte. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. S. Polderman, in haar geheel toegewezen en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. A.C. Bosch, verworpen. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat er sprake was van een gewoonte van kopen zonder te betalen, wat de verdachten schuldig maakt aan flessentrekkerij. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan oplichting door valse betalingsbewijzen te overleggen. De totale schade die door de verdachten is veroorzaakt, bedraagt ongeveer € 90.000,-. De rechtbank heeft de straffen in overeenstemming met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachten opgelegd, waarbij ook rekening is gehouden met eerdere veroordelingen van de vrouw voor vergelijkbare feiten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/807468-14 en 09/852099-14 en 10/058181-13 (tul) en 10/261804-11 (tul) en 09/757166-12 (tul)
Datum uitspraak: 16 november 2015
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats] ,
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 7 augustus 2014 (niet-inhoudelijk), 15 oktober 2014 (niet-inhoudelijk), 21 november 2014 (inhoudelijk) en 2 november 2015 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Polderman en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. A.C. Bosch, advocaat te Den Haag, en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat zij:
1.
in of omstreeks de periode 1 augustus 2013 tot en met 29 april 2014 op na te noemen plaatsen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of (een) ander(en) de beschikking over die goederen te verzekeren, hebbende verdachte en/of haar mededader(s), telkens met voormeld oogmerk, de navolgende goederen - op tijd en plaats daarbij vermeld - gekocht, te weten:
(zaak 3)
a. in of omstreeks de periode van 28 oktober 2013 tot en met 15 januari 2014 te Den Haag, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, levensmiddelen (waaronder taarten en/of gebak) met een totale waarde van 2.233,14 euro, althans een hoge waarde, bij [slachtoffer 1] en/of
(zaak 4)
in of omstreeks 25 september 2013 tot en met 18 december 2013 te Den Haag, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, levensmiddelen (waaronder belegde broodjes en/of taarten) met een totale waarde van 346,25 euro, althans een hoge waarde, bij [slachtoffer 2] en/of
(zaak 5)
in of omstreeks de periode 26 september 2013 tot en met 6 november 2013 te Schiedam en/of Den Haag, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, levensmiddelen (waaronder rookwaar en/of alcoholische dranken) met een totale waarde van 65.409,86 euro, althans een hoge waarde, bij [slachtoffer 3] en/of
(zaak 6)
in of omstreeks de periode 11 oktober 2013 tot en met 23 oktober 2013 te Pijnacker, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, huishoudelijke artikelen en/of decoratiemateriaal met een totale waarde van 1.357,04 euro, althans een hoge waarde, bij [slachtoffer 4] en/of
(zaak 7)
in of omstreeks de periode 16 oktober 2013 tot en met 1 november 2013 te Zoetermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, decoratiemateriaal (waaronder kerstversiering en/of kunstkerstbomen) en/of levensmiddelen met een totale waarde van 5.910,27 euro, althans een hoge waarde, bij [slachtoffer 5] en/of
(zaak 8)
in of omstreeks de periode 1 augustus 2013 tot en met 11 september 2013 te Den Haag, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, huishoudelijke artikelen (waaronder een citruspers en/of een friteuse en/of een keukenmachine) met een totale waarde van 14.457,46 euro, althans een hoge waarde, bij [slachtoffer 6] en/of
(zaak 9)
in of omstreeks de periode 1 december 2013 tot en met 31 januari 2014 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, decoratiemateriaal (waaronder kerststukken en/of kerstversieringen en/of kunstkerstbomen) met een totale waarde van 2.907,29 euro, althans een hoge waarde, bij [slachtoffer 7] en/of
(zaak 13)
in of omstreeks de periode 1 oktober 2013 tot en met 30 november 2013 te Den Haag, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, huishoudelijke artikelen en/of decoratiemateriaal met een totale waarde van 2.532,98 euro, althans een hoge waarde, bij [slachtoffer 8] ;
2.
op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 30 maart 2013 tot en met 29 april 2014 te Den Haag en/of Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) voorwerpen, te weten een grote hoeveelheid (gedeeltelijk) valse en/of vervalste (kinder)kleding en/of valse en/of vervalste horloges, althans (enig) goed(eren) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, terwijl zij en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf;
3.
op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 31 oktober 2013 tot en met 1 december 2013 te Amsterdam en/of Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 9] (en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] ) heeft bewogen tot de afgifte van (grote hoeveelheden) kleding(stukken) (met een waarde van ongeveer 8.407,63 euro), in elk geval van enig goed, hebbende
verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
  • zich voorgedaan als ' [verdachte] ' namens ' [bedrijf 1] ' en/of
  • een (valse en/of vervalste) printscreen van een giro-afschrijving en/of een (vals en/of vervalst) betalingsbewijs via e-mail gestuurd (terwijl er vervolgens geen daadwerkelijke betaling heeft plaatsgevonden),
waardoor [slachtoffer 9] (en/of [slachtoffer 10] .en/of [slachtoffer 11] ) (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte;
4.
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 november 2012 tot en met 1 februari 2013 te Amsterdam en/of Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of (een) ander(en) de beschikking over die goederen te verzekeren, hebbende verdachte en/of haar mededader(s), telkens met voormeld oogmerk, die goederen, te weten: (grote hoeveelheden) kleding(stukken) althans enig(e) goed(eren) met een totale waarde van 5284,68 euro, althans een hoge waarde, gekocht bij [slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 13] .

3.Partiële nietigheid van de dagvaarding

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de dagvaarding partieel nietig moet worden verklaard ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit. Volgens de raadsman is gelet op de lange ten laste gelegde periode niet duidelijk tegen welke concrete koopovereenkomsten verdachte zich dient te verdedigen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich gemotiveerd tegen het standpunt van de raadsman verzet.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 1 dat, gezien de wijze waarop de tenlastelegging is geformuleerd – onderverdeeld in verschillende zaken – en bezien in samenhang met de inhoud van het dossier, voldoende duidelijk is wat verdachte bij het onder 1 ten laste gelegde feit verweten wordt, namelijk dat zij in de ten laste gelegde periode, al dan niet met een ander of anderen, goederen heeft afgenomen bij acht verschillende bedrijven, terwijl zij nooit de intentie had om daarvoor te betalen en dat ook nimmer heeft gedaan. Daarbij is telkens het betreffende bedrijf genoemd, de pleegperiode is bij ieder bedrijf nader gespecificeerd en er is vermeld welke goederen het betreft alsmede de prijs van die goederen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

4.Bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
De zaak draait in essentie om de vraag of verdachte zich in de periode van 1 augustus 2013 tot en met 29 april 2014, al dan niet met een ander of anderen, schuldig heeft gemaakt aan flessentrekkerij door bij diverse bakkerijen, horecagroothandels en tuincentra goederen af te nemen en in de periode van 1 november 2012 tot en met 1 februari 2013 een grote hoeveelheid kleding van een kledingbedrijf te kopen, terwijl zij niet van plan was daarvoor te betalen (feit 1 respectievelijk feit 4).
Daarnaast is de verdenking gerezen dat verdachte zich in de periode van 30 maart 2013 tot en met 29 april 2014, al dan niet met een ander of anderen, schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een hoeveelheid valse of vervalste (kinder)kleding en horloges (feit 2).
Verder wordt verdachte verweten dat zij zich in de periode van 31 oktober 2013 tot en met 1 december 2013, al dan niet met een ander of anderen, schuldig heeft gemaakt aan oplichting van [slachtoffer 9] door (onder meer door het versturen van een vervalste printscreen van een elektronische betalingsopdracht) te doen voorkomen alsof er door haar betaald was voor de bestelde kleding (feit 3).
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat wettig en overtuigend bewezen wordt dat verdachte de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Daartoe heeft zij ten aanzien van feit 2 aangevoerd dat bij verdachte grote hoeveelheden goederen, waaronder merkkleding en horloges, zijn aangetroffen en dat zij die goederen niet uit legale inkomsten heeft kunnen betalen.
Verder heeft de officier van justitie ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit aangevoerd dat verdachte meermalen goederen heeft besteld, terwijl zij nooit de intentie heeft gehad die goederen te betalen. Nu het gaat om meerdere bestellingen is sprake van een gewoonte en kan bewezen worden dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan flessentrekkerij.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit ten aanzien van de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten. Daartoe heeft hij onder meer, kort gezegd, aangevoerd dat verdachte niet op de hoogte was van de bestellingen die werden gedaan door [medeverdachte] en daar geen rol in heeft gespeeld (feit 1).
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de raadsman naar voren gebracht dat de betrokkenheid van verdachte, met uitzondering van het aannemen van een bestelling van kleding voor [medeverdachte] , niet uit het dossier kan worden afgeleid. Er kan immers niet worden vastgesteld dat verdachte zich heeft voorgedaan als [verdachte] en dat zij e-mailcontact heeft gehad met [slachtoffer 9] , nu onderzoek naar het gebruik van bepaalde IP-adressen, ondanks het gehonoreerde verzoek van de verdediging daartoe, niet (naar behoren) heeft plaatsgevonden.
Met betrekking tot feit 4 concludeert de raadsman dat er geen sprake is van een beroep of een gewoonte maken van kopen zonder te betalen, nu het daar gaat om één enkele bestelling, die in twee delen is geleverd en gefactureerd.
4.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
4.4.1
Vrijspraak feit 2
De rechtbank begrijpt op grond van de tenlastelegging, de inhoud van het dossier en hetgeen door de officier van justitie ter terechtzitting naar voren is gebracht dat verdachte wordt verweten dat zij zich in de periode van 30 maart 2013 tot en met 29 april 2014 schuldig heeft gemaakt aan witwassen, door grote hoeveelheden (vooral) kleding te kopen, terwijl zij die goederen, gelet op haar beperkte inkomen en gebrek aan vermogen, niet uit legale inkomsten heeft kunnen aanschaffen.
Uit onderzoek is gebleken dat verdachte in 2012 noch een aangifte omzetbelasting noch een aangifte inkomstenbelasting heeft ingediend bij de Belastingdienst. Verder heeft zij in 2013 een UWV-uitkering ontvangen van in totaal € 19.936,-. Daarnaast had zij geen ander bij de Belastingdienst bekend inkomen of vermogen. Verder zijn bij verdachte op verschillende locaties, waaronder in een kelderbox en in haar woning, grote hoeveelheden goederen, waaronder merkkleding, schoenen en valse merkgoederen, aangetroffen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn vorenstaande feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, van dien aard dat sprake is van een vermoeden van witwassen.
Gezien het vorenstaande mag van verdachte verwacht worden dat zij een verklaring geeft over de herkomst van de goederen.
Verdachte heeft verklaringen afgelegd bij de politie, de rechter-commissaris en op de terechtzittingen. Die verklaringen komen er, kort gezegd, op neer dat zij in 2012 een kledingwinkel is gestart en daarvoor goederen heeft aangeschaft. Hiervan heeft zij een deel betaald, maar het grootste gedeelte heeft zij op rekening gekocht, omdat zij niet over startkapitaal beschikte. De kledingwinkel is echter nooit open geweest, omdat verdachte in een andere strafzaak is aangehouden en enige tijd gedetineerd heeft gezeten. Tijdens haar detentie is haar bedrijf failliet verklaard. Op haar verzoek hebben haar partner en zijn moeder de goederen uit de winkel gehaald. Verdachte heeft nadien naar haar zeggen niets meer van de curator vernomen. Het is haar niet bekend of het faillissement inmiddels is afgehandeld.
Verder heeft verdachte verklaard dat een klein deel van de goederen privé aan haar, dan wel haar partner, toebehoorde. Zij bedoelde daarmee enkele stuks valse merkkleding en de valse merkhorloges.
De rechtbank overweegt als volgt.
Wil een veroordeling wegens witwassen kunnen volgen, dan moet er een relatie zijn tussen het verkrijgen van de kleding en een misdrijf. Gelet op wat er bekend is over verdachtes inkomen en vermogen kan worden vastgesteld dat zij onvoldoende geld had om de grote hoeveelheid aangetroffen goederen te betalen. Uit het dossier blijkt echter dat verdachte doorgaans goederen op rekening afnam en vervolgens juist niet betaalde. Dat levert wanprestatie op en is niet (zonder meer) strafbaar.
Nadere informatie over de wijze waarop verdachte zaken deed en inzage in het faillissement van haar bedrijf heeft de rechtbank niet. Er kan niet worden vastgesteld welke goederen wel en niet door verdachte zijn betaald. Dat verdachte een grote hoeveelheid goederen met niet-legale inkomsten heeft verworven, kan gezien het vorenstaande, in onderlinge samenhang bezien met de min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaringen van verdachte dat zij goederen op rekening kocht, niet worden bewezen. Daarmee staat dus niet vast dat de goederen op een of andere manier uit misdrijf afkomstig waren.
Dat uit het dossier valt af te leiden dat verdachte 111 facturen voor een bedrag van in totaal ongeveer € 10.500,- contant heeft voldaan, maakt dat oordeel niet anders. De bonnen bevinden zich niet in het dossier, zodat het voor de rechtbank niet duidelijk is op welke goederen ze betrekking hebben.
Het vorenstaande brengt mee dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit, witwassen.
4.4.2
Vrijspraak feit 4
Aan de orde is de vraag of verdachte zich, al dan niet met een ander of anderen, schuldig heeft gemaakt aan flessentrekkerij, door goederen af te nemen bij [slachtoffer 12] , terwijl zij niet de intentie had om voor die goederen te betalen.
Om tot een bewezenverklaring van flessentrekkerij ex artikel 326a van het Wetboek van Strafrecht te komen is niet voldoende dat er wordt gekocht met de bedoeling om niet te betalen, maar moet er onder meer ook sprake zijn van een gewoonte, oftewel een meervoud van handelingen waartussen verband bestaat. Nu verdachte blijkens de tenlastelegging verweten wordt dat zij één bestelling bij [slachtoffer 12] heeft gedaan die zij niet heeft betaald, kan niet worden gesteld dat daarmee sprake is geweest van een gewoonte. De periode waarin dit feit heeft plaatsgevonden ligt ruim voor die genoemd in feit 1, zodat ook niet in combinatie met de in dat feit omschreven handelingen kan worden gesteld dat verdachte in november 2012 een gewoonte maakte van kopen met de bedoeling niet te betalen. Gelet hierop kan het feit niet wettig bewezen worden.
4.4.3
Feit 1
4.4.3.1 Inleiding
Naar aanleiding van vier aangiftes ter zake van flessentrekkerij en een aangifte van oplichting is een onderzoek ingesteld naar een vrouw, [verdachte] , die in diverse aangiftes een rol speelt. Zij zou de dochter zijn van [medeverdachte] , eigenaar van de eenmanszaak [Bedrijf 1] en [bedrijf 2] , gevestigd aan de [adres 2] te Den Haag. De persoon die zich in de zaak betreffende [slachtoffer 9] voordeed als [verdachte] , bleek verdachte te zijn. Zo is het onderzoek tegen verdachte gaan lopen [2] .
4.4.3.2 [slachtoffer 6] (zaak 8)
[aangever 1] heeft namens [slachtoffer 6] (volgens de facturen: [slachtoffer 6] ) te Den Haag aangifte gedaan van oplichting door [medeverdachte] en diens dochter [verdachte] . Zijn verklaring luidt als volgt.
Eind augustus 2013 zijn [medeverdachte] en zijn dochter [verdachte] bij aangever (de rechtbank begrijpt: bij [getuige 1] ) geweest om te praten over de mogelijkheden om goederen te kopen op rekening. De door [slachtoffer 6] gestelde voorwaarden waren het verstrekken van een uittreksel van de Kamer van Koophandel en een machtiging voor automatische incasso. Verdachte [medeverdachte] gaf te kennen dat hij dit wel wilde. Tussen 5 september 2013 en 11 september 2013 zijn er goederen gekocht voor een totaalbedrag van 14.457,46 euro. De goederen zijn of door [medeverdachte] of door [verdachte] meegenomen.
Aangever heeft verklaard dat hij op verschillende manieren geprobeerd heeft om het geld te incasseren. Als hij contact had met verdachte [medeverdachte] zei deze dat hij zo snel mogelijk zou betalen en [verdachte] zei elke keer dat zij contact zou opnemen met haar vader over de betaling en dat zij daar niets mee te maken had [3] .
[aangever 1] heeft ‘ [verdachte] ’ later herkend op een foto van [verdachte] [4] . Hij heeft bij de rechter-commissaris verklaard, dat [medeverdachte] en [verdachte] beiden spullen hebben meegenomen. [verdachte] heeft hij minimaal vier keer in persoon gezien [5] .
Ook [getuige 2] heeft een foto van verdachte voor 100% herkend als de vrouw die als [verdachte] goederen bij het [slachtoffer 6] heeft besteld en afgenomen [6] .
Uit facturen blijkt dat onder meer een citruspers [7] en een friteuse [8] zijn aangeschaft.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij klant was bij het [slachtoffer 6] . Hij heeft voor een bedrag van ongeveer 9000 euro goederen op rekening aangeschaft en was echt van plan om te betalen, maar toen hij hoorde dat er aangifte was gedaan heeft hij geen contact meer opgenomen. Hij heeft een machtiging (de rechtbank begrijpt: voor automatische incasso) ondertekend. Op zijn zakelijke rekening heeft hij nooit een gulden gezet of ervan afgehaald [9] .
[medeverdachte] heeft uiteindelijk verklaard dat het [verdachte] was die zich hier heeft uitgegeven voor [verdachte] [10] . Hij zei dat verdachte de friteuse had en dat hij de citruspers samen met haar heeft gehaald [11] .
Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat zij een keer met [medeverdachte] naar [slachtoffer 6] is geweest en dat zij ook in het kantoor van [aangever 1] aanwezig was. [12]
De rechtbank concludeert uit het vorenstaande dat verdachte en [medeverdachte] samen naar het Horecacentrum zijn gegaan om te bewerkstelligen dat zij bij dit bedrijf op rekening konden kopen. Hierbij hebben zij zich voorgedaan als vader en dochter. Verdachte gebruikte hier de valse naam ‘ [verdachte] ’. Daarna hebben zij allebei goederen op rekening afgenomen. Enige betaling is uitgebleven. Verdachte is daar meermalen op aangesproken. Zij verwees dan naar haar ‘vader’.
4.4.3.3 [slachtoffer 3] (zaak 5)
[aangever 2] heeft op 8 november 2013 namens [slachtoffer 3] , een groothandel in levensmiddelen in Schiedam, aangifte gedaan van oplichting. Hij verklaarde dat hij in september 2013 werd gebeld door [verdachte] . Zij vertelde dat haar vader [medeverdachte] eigenaar was van [Bedrijf 1] en [bedrijf 2] en dat zij bruiloften en partijen verzorgden. Zelf had zij een kledingzaak en een lunchroom. Zij deed voor € 1.000,- inkopen per week en vroeg of zij klant kon worden van [slachtoffer 3] en goederen af kon nemen. [13]
Op 17 september 2013 hebben mevrouw [verdachte] en haar vader een gesprek gehad met [getuige 1] van [slachtoffer 3] . Dit gesprek vond plaats aan de [adres 3] te Capelle aan den IJssel. De heer [verdachte] vertelde dat ze veel bruiloften, partijen, kinder- en doopfeestjes verzorgden en dat het hem te veel tijd kostte om de levensmiddelen steeds op te halen. Hij wilde ze graag laten bezorgen.
Nadat er een ondertekende machtiging voor automatische incasso was binnengekomen, volgde een aantal bestellingen en leveringen. Incasso’s werden echter gestorneerd. Mevrouw [verdachte] zegde telefonisch meermalen toe dat er betaald zou worden, maar dat gebeurde niet.
[getuige 1] heeft verklaard, dat hij de afspraak in Capelle had gemaakt met de heer [medeverdachte] en dat gaandeweg het gesprek werd overgenomen door [verdachte] , zijn dochter. Zij zou in het pand in Capelle haar bedrijf gaan starten. [getuige 1] herkende [verdachte] op een foto van verdachte [verdachte] . [14] Volgens [getuige 1] heeft verdachte [medeverdachte] gezegd dat zijn dochter [verdachte] alle zaken regelde en zijn belangen behartigde. [15]
In het dossier bevinden zich facturen van [slachtoffer 3] gericht aan verdachte [medeverdachte] en gedateerd 30 september 2013 (€ 5.476,20), 7 oktober 2013 (€ 6.534,84), 14 oktober 2013 (€ 7.836,87), 21 oktober 2013 (€13.417,99), 28 oktober 2013 (€ 10.687,23) en 4 november 2013 (€ 21.456,73) [16] . In totaal gaat het dus om een bedrag van € 65.409,86 dat op naam van [bedrijf 1] bij [slachtoffer 3] aan levensmiddelen (waaronder rookwaar en alcoholische dranken) is besteld en geleverd. Uit de vrachtbrieven [17] blijkt, dat het afleveradres [adres 2] te Den Haag was, het adres van [medeverdachte] .
De afspraak was dat de chauffeur bij levering contact zou opnemen met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . [18] [getuige 3] heeft bij de politie verklaard dat hij een van de eerste bestellingen heeft afgeleverd op de [adres 2] . Hier hebben drie vrouwen de goederen namens [Bedrijf 1] overgenomen en in de hal neergelegd. Toen hij vroeg naar een telefoonnummer voor het geval hij daar vaker zou komen leveren, werd hem het hiervoor vermelde nummer opgegeven. [getuige 3] herkent verdachte niet op een foto, maar verklaart dat het een soortgelijk type was. De vrouwen hadden volgens [getuige 3] een jongetje bij zich van aan jaar of 8 [19] . De rechtbank merkt op dat verdachte een zoontje heeft van die leeftijd.
De rechtbank concludeert hieruit dat verdachte de bewuste levering op de [adres 2] te Den Haag, met twee anderen, heeft aangenomen.
[medeverdachte] heeft tegenover de politie [slachtoffer 3] genoemd als een van de bedrijven waar hij goederen heeft besteld en nooit heeft betaald [20] .
Verdachte heeft ter terechtzitting toegegeven dat zij zich bij [slachtoffer 3] heeft voorgedaan als [verdachte] . [21]
De rechtbank concludeert dat verdachte en [medeverdachte] samen een gesprek zijn aangegaan met [getuige 1] van [slachtoffer 3] om te bewerkstelligen dat zij bij dit bedrijf op rekening konden kopen. Zij hebben zich toen, net als bij [slachtoffer 6] , voorgedaan als vader en dochter. Verdachte gebruikte daarbij de valse naam [verdachte] . Zij heeft in dit gesprek een dominante rol gespeeld. Daarna hebben zij goederen op rekening besteld, die zijn bezorgd op het adres van [medeverdachte] . De rol van verdachte blijkt verder uit de telefonische contacten met ‘ [verdachte] ’ en haar aanwezigheid bij de aflevering zoals beschreven door [getuige 3] . [medeverdachte] heeft wisselend verklaard over zijn eigen aandeel, maar duidelijk is dat hij en verdachte hebben samengewerkt en dat ook [medeverdachte] een deel van de bestellingen heeft ontvangen. Enige betaling is uitbleven, hoewel verdachte daar meermalen op is aangesproken.
4.4.3.4 [slachtoffer 4] (zaak 6)
Op 5 november 2013 heeft [aangever 3] namens Intratuin [slachtoffer 4] , gevestigd te Pijnacker, aangifte gedaan van oplichting. Hij heeft als volgt verklaard.
Op 11 en 12 oktober 2013 hebben twee vrouwen het bedrijf bezocht. Zij wilden op naam van het bedrijf van hun vader, [medeverdachte] , goederen op rekening kopen. Zij hebben een kopie van diens legitimatiebewijs en bankpas en een uittreksel van de Kamer van Koophandel betreffende [bedrijf 1] en [bedrijf 2] overgelegd. Aangever heeft afgesproken dat er eerst € 300 zou worden aanbetaald en ontving van [verdachte] een e-mail met een printscreen van een betaling ten bedrage van € 300,-. Hij heeft toen toestemming gegeven om goederen op rekening te kopen. Daarna zijn er op 21 oktober 2013 door dezelfde twee vrouwen op rekening van [medeverdachte] en zijn bedrijf [bedrijf 1] aankopen gedaan. Er werd steeds gebruik gemaakt van het rekeningnummer [rekeningnummer 1] . Het is niet gelukt om het voorschot en het resterende bedrag te incasseren, omdat er gebrek aan saldo was. [22]
Uit een overgelegde kassabon blijkt dat er onder meer huishoudelijke artikelen en decoratiemateriaal zijn gekocht voor een bedrag van € 1.357,04 [23] .
[aangever 3] heeft bij de rechter-commissaris een foto van verdachte herkend als de vrouw die zich voorstelde als de dochter van [medeverdachte] en vroeg naar het kopen op rekening. [24]
[medeverdachte] heeft iedere betrokkenheid bij dit feit ontkend en uit het dossier is de rechtbank daarvan ook niet gebleken.
Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat zij op 21 oktober 2013 met haar vriendin [betrokkene 1] voornoemde inkopen heeft gedaan. [25]
Uit het dossier blijkt dat ‘ [verdachte] ’ op 21 oktober 2013 per e-mail een betalingsbewijs heeft gestuurd. [26] Het betreft een screenshot van een overboeking van 20 oktober 2013 van € 300,- vanaf het rekeningnummer [rekeningnummer 1] naar [slachtoffer 4] . [27] De rechtbank stelt vast dat voornoemde overboeking van 20 oktober 2013 niet is terug te vinden op de bankafschriften van dat rekeningnummer. [28] Door de ING-bank is bevestigd dat er op 20 oktober 2013 geen enkele transactie of storno heeft plaatsgevonden en dat het heel waarschijnlijk is dat het screenshot niet authentiek is. [29]
De rechtbank stelt voorop dat aangever er geen enkel belang bij heeft om een onjuiste verklaring over de gang van zaken af te leggen. Hij heeft gesteld dat het kopen op rekening van de vrouwen uitging en niet, zoals verdachte (die daar wel belang bij heeft) dat er door hen slechts een envelop werd afgegeven waarna zij gingen winkelen. Bij de rechter-commissaris heeft hij ongeveer hetzelfde verteld. De rechtbank acht deze verklaring betrouwbaar.
De rechtbank concludeert dat verdachte zich ook hier heeft voorgedaan als de dochter van [medeverdachte] . Daarna heeft zij een vervalst betalingsbewijs overgelegd, zodat zij op rekening goederen kon afnemen. Nu niet blijkt van enige betrokkenheid van [medeverdachte] bij dit feit, kan het niet anders zijn dan dat verdachte het betalingsbewijs heeft vervalst.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 21 oktober 2013, op naam van [bedrijf 1] , goederen op rekening heeft gekocht en dat zij, om dat te bewerkstellingen, gebruik heeft gemaakt van, onder meer, een door haar vervalst betalingsbewijs.
4.4.3.5 [slachtoffer 5] (zaak 7)
Op 7 november 2013 heeft [aangever 4] namens [slachtoffer 5] te Zoetermeer, een tuincentrum, aangifte gedaan van oplichting. Hij heeft het volgende verklaard.
Op 16 oktober 2013 werd De [slachtoffer 5] gebeld door het [bedrijf 1] met de vraag of op rekening kon worden gekocht. Later die dag kwamen twee vrouwen naar de winkel. Zij vertelden dat er eerder was gebeld om het een en ander op rekening af te nemen. De blonde vrouw deed het woord. Ze wist precies wat ze wilde hebben. Ze zei dat haar vader over de betalingen ging en in Duitsland zat. In de dagen erna hebben de vrouwen meermalen goederen op rekening afgenomen. Op enig moment hebben ze een uitdraai van de ING-bank overgelegd met een betaling van € 2.602,06 aan De Driespong. Omdat het geld niet werd bijgeschreven, is meermalen gebeld. De vrouw die opnam, zei dan dat ze het met haar vader ging regelen. Er is nooit betaald. [30]
Blijkens de facturen zijn decoratiemateriaal, waaronder kerstversiering en kerstbomen, en levensmiddelen afgenomen. De eerste verkoop vond plaats op 16 oktober 2013 en laatste op 21 oktober 2013. [31]
[medeverdachte] heeft iedere betrokkenheid bij dit feit ontkend en uit het dossier is de rechtbank daarvan ook niet gebleken.
Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat zij met haar [betrokkene 1] een keer in De Driesprong is geweest en dat zij inkopen hebben gedaan. De spullen werden bij haar thuis neergezet. [32]
De verklaring van [aangever 4] dat verdachte meermalen in [slachtoffer 5] is geweest om spullen af te nemen, wordt ondersteund door de verklaringen van [betrokkene 1] . Zij heeft namelijk verklaard dat ze ‘wel vier tot vijf keer’ zijn teruggegaan naar [slachtoffer 5] . [33]
Door aangever is de vermelde uitdraai van de ING overgelegd. Dit betreft een screenshot van een overboeking van 20 oktober 2013 van € 2.602,06 vanaf het rekeningnummer [rekeningnummer 1] aan [slachtoffer 5] . [34] De rechtbank stelt vast dat voornoemde overboeking niet is terug te vinden op de bankafschriften van dat rekeningnummer. [35] Het betalingsbewijs is dus vervalst. Daarnaast merkt de rechtbank op dat het hier dezelfde datum betreft als de ‘overboeking’ in de zaak [slachtoffer 4] , die evenmin heeft plaatsgevonden. Nu ook in deze zaak niet blijkt van enige betrokkenheid van [medeverdachte] , kan het niet anders zijn dan dat verdachte ook dit betalingsbewijs heeft vervalst.
Op basis van de verklaring van verdachte en [betrokkene 1] staat vast, dat de goederen bij verdachte werden afgeleverd. Verdachte heeft ter terechtzitting wisselende verklaringen afgelegd over waar de gekochte goederen vervolgens naar toe zijn gegaan. Enerzijds heeft zij verklaard dat zij alles naar haar schoonmoeder in Leidschenveen heeft gebracht en anderzijds dat alle spullen naar [medeverdachte] zijn gegaan. Uit het dossier blijkt echter dat verdachte op 26 oktober 2013 op Facebook een nieuwe kunstkerstboom en kerstversiering heeft aangeboden [36] . Ook heeft zij eerder bij de politie verklaard dat de kunstkerstbomen die zij bij [slachtoffer 5] heeft gehaald, bij haar curator terecht zijn gekomen (de rechtbank begrijpt: de curator van [medeverdachte] ). [37] Daar komt nog bij dat in verdachtes woning twee hertenkoppen zijn aangetroffen. [38] Bij [slachtoffer 5] zijn twee hertenkoppen gekocht, zo blijkt uit een factuur, [39] en verdachte heeft daarover ter terechtzitting verklaard dat ‘haar zoontje die wel zal hebben gekregen’. [40]
De rechtbank stelt vast dat verdachte in de periode van 16 tot en met 21 oktober 2013 meermalen, op naam van [bedrijf 1] , goederen op rekening heeft gekocht en dat zij, om dat te bewerkstellingen, gebruik heeft gemaakt van een door haar vervalst betalingsbewijs. Ook in deze zaak werd verwezen naar een vader met wie de betaling geregeld zou worden en is niet betaald.
4.4.3.6 [slachtoffer 7] (zaak 9)
Op 18 februari 2014 heeft [aangever 5] namens [slachtoffer 7] , gevestigd te Rotterdam, aangifte gedaan van oplichting. Haar verklaring luidt als volgt.
Begin december 2013 is zij door een vrouw, [verdachte] genaamd, gebeld met de vraag of zij op rekening kon kopen voor een partycentrum dat zij ging starten. [verdachte] heeft vanaf half december 2013 tot en met 17 december 2013 kunstkerstbomen, kerstversiering en kerststukken afgenomen. Zij heeft verder een uittreksel van de Kamer van Koophandel van [bedrijf 1] overgelegd. Er is nooit betaald. [41] In totaal is er voor een bedrag van € 2.907,29 aan goederen afgenomen. [42]
[medeverdachte] heeft iedere betrokkenheid bij dit feit ontkend en uit het dossier is de rechtbank daarvan ook niet gebleken.
Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat zij voornoemde inkopen heeft gedaan. [43]
De rechtbank stelt vast dat verdachte omstreeks de periode van 1 december 2013 tot en met 17 december 2013 meermalen goederen heeft afgenomen van [slachtoffer 7] en dat daarvoor nimmer is betaald.
3.4.1.7 [slachtoffer 8] (zaak 13)
Op 30 april 2014 heeft [aangever 6] namens [slachtoffer 8] , gevestigd te Den Haag, aangifte gedaan van oplichting. Zijn verklaring luidt als volgt.
Er is op naam van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] driemaal op rekening gekocht voor een totaalbedrag van € 2.532,98. Dat kan op aanvraag, wanneer een kopie van een identiteitsbewijs en een uittreksel van de Kamer van Koophandel worden overgelegd. De rekening is nooit betaald. [44]
Uit de facturen ten name van ‘ [bedrijf 1] en [bedrijf 2] ’ blijkt dat op 23 en 24 oktober 2013 onder meer huishoudelijke artikelen en decoratiemateriaal zijn besteld en dat deze op 6 november 2013 zijn afgehaald. De facturen zijn ondertekend met ‘ [medeverdachte] ’. [45]
[medeverdachte] heeft iedere betrokkenheid bij dit feit ontkend en uit het dossier is de rechtbank daarvan ook niet gebleken.
Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat zij een keer inkopen heeft gedaan bij [slachtoffer 8] . [46]
Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) heeft een vergelijkend onderzoek naar de handtekeningen op de facturen gedaan. Zij komt tot de conclusie dat het veel waarschijnlijker is dat verdachte de handtekening op de factuur van 23 oktober 2013 heeft gezet dan een willekeurig ander persoon. Over de handtekening op de factuur van 24 oktober 2013 overweegt de rapporteur dat het even waarschijnlijk is dat verdachte die handtekening heeft gezet als dat een willekeurig ander persoon die handtekening heeft gezet. [47] Nu de bestellingen kennelijk op dezelfde dag zijn afgehaald, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte de handtekening heeft gezet op beide facturen.
De rechtbank concludeert dat verdachte in de periode van 23 oktober 2013 tot en met 6 november 2013 op naam van [bedrijf 1] goederen bij [slachtoffer 8] heeft besteld en afgehaald. Hiervoor is niet betaald.
4.4.3.8 [slachtoffer 1] (zaak 3)
[aangever 7] heeft op 21 januari 2014 aangifte gedaan. Zij verklaarde dat in de periode van 28 oktober 2013 tot 31 december 2013 te Den Haag, op naam van [bedrijf 1] , meermalen levensmiddelen, waaronder taarten en gebak, zijn afgenomen. Het openstaande bedrag van € 2.233,14 is nooit betaald. De eerste bestelling is telefonisch gedaan door een vrouw die zei dat ze voor haar vader moest bestellen. De bestelling betrof taarten en Bossche bollen. Dit betreft factuur [factuurnummer] . Deze bestelling is volgens haar collega’s opgehaald door twee vrouwen. De andere bestellingen werden steeds opgehaald door een man. [48] Toen zij de man erop aansprak dat hij de eerste bestelling nog niet betaald had, antwoordde die dat zijn dochter de factuur in de map concepten had geplaatst. Ondanks meerdere betalingsverzoeken aan de man is er niet betaald.
In het dossier bevinden zich facturen van Banketbakkerij Boheemen aan ‘ [bedrijf 1] totaal onderhoud t.a.v. [medeverdachte] ’ waaruit blijkt dat er divers gebak is geleverd vanaf 2 november tot en met 31 december 2014 [49] .
[medeverdachte] heeft tegenover de politie [slachtoffer 1] genoemd als een van de bedrijven waar hij goederen heeft besteld en nooit heeft betaald [50] .
Uit onderzoek is gebleken dat verdachte op 3 november 2013 een foto van onder meer een blauwe geboortetaart op haar Facebook-account heeft geplaatst. Verder kan uit de reacties op de foto’s worden opgemaakt dat sprake was van een babyshower. [51] [getuige 4] van [slachtoffer 1] heeft de taart herkend als een taart die hij heeft gemaakt. [52] De taart is blijkens de factuur met nummer [factuurnummer] op 2 november 2013 geleverd. [53] Verdachte heeft in eerste instantie verklaard niets van de taart te weten noch een babyshower te hebben gehad. Nadat zij door verbalisanten met de foto werd geconfronteerd, verklaarde ze dat zij de taart van haar schoonmoeder en schoonzus heeft gekregen. Daarnaast heeft zij aanvankelijk ontkend dat zij heeft gebeld met Boheemen, maar nadat zij werd geconfronteerd met onderzoeksbevindingen waaruit bleek dat haar [telefoonnummer 2] contact heeft gehad met het nummer van [slachtoffer 1] , [54] verklaarde zij dat dat voor Bossche bollen was. De rechtbank stelt vast dat blijkens de factuur [factuurnummer] van 9 november 2013 op 2 november 2013 behalve de geboortetaart ook 20 Bossche bollen zijn geleverd. [55] Op grond van het vorenstaande, bezien in samenhang met het feit dat de eerste bestelling door een vrouw voor haar vader werd gedaan, terwijl het vader-dochterthema ook bij de zaken 5, 6, 7 en 8 speelde waarvan vaststaat dat verdachte zich voor de dochter van [medeverdachte] uitgaf, heeft de rechtbank de overtuiging dat verdachte de betreffende bestelling heeft gedaan en afgenomen. Zoals een van de aanwezigen op haar Facebookpagina schreef: “De catering was weer heerlijk.” [56]
De rechtbank concludeert dat verdachte en [medeverdachte] in de periode van 28 oktober 2013 tot en met 31 december 2013 allebei, op naam van [bedrijf 1] , goederen hebben afgenomen bij [slachtoffer 1] en dat zij daarvoor niet hebben betaald.
4.4.3.9 [slachtoffer 2] (zaak 4)
[aangever 8] heeft op 28 januari 2014 aangifte gedaan van flessentrekkerij. Hij heeft het volgende verklaard.
Op 25 en 30 september 2013 en op 18 december 2013 heeft [medeverdachte] via de website van [slachtoffer 2] , gevestigd te Den Haag, op naam van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] , bestellingen gedaan. Deze bestellingen zijn gedaan vanaf de IP-adressen [IP-adres 1] en [IP-adres 2] . Op 26 september 2013 en op 1 oktober 2013 hebben om 13.00 uur leveringen plaatsgevonden aan de [adres 2] te Den Haag die werden aangenomen door een vrouw. De laatste bestelling is niet geleverd. Een bedrag van € 180,80 is onbetaald gebleven. [57] Blijkens de bestelformulieren zijn levensmiddelen, waaronder belegde broodjes en taarten, afgenomen. [58]
De chauffeur die de eerste twee bestellingen heeft afgeleverd, heeft verklaard dat deze werd aangenomen door een vrouw met een flink postuur, donker haar en tussen de 40 en 50 jaar oud. De tweede keer was er ook een jonge vrouw bij met lang blond haar. De getuige herkende de foto van verdachte niet als deze vrouw [59] .
De rechtbank stelt vast dat het IP-adres [IP-adres 1] toebehoort aan [betrokkene 2] , die woont op de [adres 4] te Rotterdam. Deze woning grenst aan het huis van verdachte. [60] Het is een feit van algemene bekendheid dat omwonenden elkaars IP-adressen kunnen gebruiken als die niet goed beveiligd zijn. Voornoemde Heuts heeft echter verklaard dat zijn IP-adres was beveiligd met een wachtwoord.
De rechtbank stelt vast dat het bewijs tegen verdachte in deze zaak niet heel sterk is maar dat het bezien tegen de achtergrond van de vele al besproken zaken voldoende overtuigt om aan te nemen dat zij (tenminste) één bestelling heeft gedaan. Het gebruik van het IP-adres van haar buurman wijst op haar betrokkenheid. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verdachte de jonge, blonde vrouw moet zijn geweest die bij het aannemen van de tweede bestelling aanwezig was.
[medeverdachte] heeft tegenover de politie [slachtoffer 2] genoemd als een van de bedrijven waar hij goederen heeft besteld en nooit heeft betaald [61] .
De rechtbank concludeert dat verdachte en [medeverdachte] in de periode van 25 september 2013 tot en met 1 oktober 2013 goederen hebben afgenomen bij [slachtoffer 2] ter waarde van € 180,80 en dat zij daarvoor niet hebben betaald.
4.4.3.10 Oogmerk
De rechtbank constateert dat verdachte zich tweemaal (in de zaken 8 en 5) met [medeverdachte] heeft voorgedaan als vader en dochter en dat verdachte hierbij de valse naam [verdachte] heeft gebruikt. Zij vertelden dan dat zij het bedrijf [bedrijf 1] en [bedrijf 2] samen dreven en dat zij veel feesten en partijen organiseerden. Het kan niet anders dan dat deze werkwijze was bedoeld om vertrouwen te wekken. Dat er ooit feesten door hen zijn georganiseerd is niet gebleken, met uitzondering van de babyshower die een privéaangelegenheid was (zaak 3).
Verdachte heeft verder bij vier tuincentra grote hoeveelheden spullen gekocht op naam van voornoemd bedrijf. Meermalen heeft verdachte hier weer de indruk gewekt de dochter van [medeverdachte] te zijn en zij heeft ook twee keer getekend met de naam [medeverdachte] . Ook bij [slachtoffer 1] heeft zij gezegd dat zij voor haar vader bestelde.
De rechtbank stelt verder vast dat verdachte door de meeste schuldeisers meermalen is aangesproken op het uitblijven van betaling. Dan verwees zij naar haar ‘vader’. Twee maal heeft zij een vervalst betalingsbewijs overgelegd.
De manier waarop verdachte en [medeverdachte] optraden, namelijk door het verstrekken van valse informatie over de activiteiten van het bedrijf, waarbij verdachte zich voordeed als de dochter van [medeverdachte] , wijst er al op dat zij geen goede bedoelingen hadden. De rechtbank concludeert verder dat verdachte wist dat de rekeningen niet werden betaald. Toch ging zij maar door met bestellen. Zij heeft zelfs valse betalingsbewijzen gebruikt. Hieruit blijkt wel dat zij het oogmerk had om de goederen af te nemen zonder daarvoor te betalen. Door zich voor een ander uit te geven, maakte verdachte het de schuldeisers onmogelijk om haar te vinden.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook sprake van herhaaldelijk welbewust kopen zonder betaling. Dit handelen van verdachte dient te worden aangemerkt als een door de pluraliteit van handelingen gevormde gewoonte, waarmee sprake is van een gewoonte als bedoeld in artikel 326a van het Wetboek van Strafrecht.
4.4.3.11 Medeplegen in de zaken 3, 4, 5 en 8
Ten aanzien van de zaken 3, 4, 5 en 8 overweegt de rechtbank dat medeplegen veronderstelt dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en verdachte [medeverdachte] , welke samenwerking moet zijn gericht op een gezamenlijk doel.
Uit de eerder genoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte en [medeverdachte] het volgende af.
Verdachte en [medeverdachte] hebben zich vanaf augustus 2013 tegenover medewerkers van [slachtoffer 6] (zaak 8) voorgedaan als vader en dochter en daarna hebben zij hetzelfde gedaan bij [slachtoffer 3] (zaak 5). Verdachte gebruikte daarbij de valse naam [verdachte] . Zij vertelden daar dat zij samen het bedrijf [bedrijf 1] dreven en dat zij veel feesten en partijen verzorgden. Dat was niet waar. [medeverdachte] zorgde, indien nodig, voor een machtiging voor automatische incasso. Daarna werden door verdachte en [medeverdachte] meermalen goederen op rekening afgenomen. Dit hebben zij ook gedaan bij de [slachtoffer 1] (zaak 3) en [slachtoffer 2] (zaak 4). Er heeft geen enkele betaling plaatsgevonden. Naar uiterlijke verschijningsvorm was er sprake van een vooropgezet plan. De rechtbank concludeert dat verdachte én [medeverdachte] telkens het oogmerk hebben gehad om goederen af te nemen zonder daarvoor te betalen.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte zodanig bewust en nauw heeft samengewerkt met [medeverdachte] dat sprake is van medeplegen van deze vier feiten. De omstandigheid dat verdachten mogelijk niet op de hoogte waren van alle bestellingen gedaan of ontvangen door de ander, maakt dat oordeel niet anders.
4.4.3.12 Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 5 september 2013 tot en met 31 december 2013 tezamen met verdachte [medeverdachte] (de zaken 3, 4, 5 en 8), dan wel alleen (de zaken 6, 7, 9 en 13) schuldig heeft gemaakt aan flessentrekkerij, door goederen van bedrijven af te nemen met het oogmerk om zonder betaling zichzelf en/of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren.
Het vorenstaande brengt mee dat verdachte in de zaken 6, 7, 9 en 13 partieel zal worden vrijgesproken van medeplegen. Uit het dossier valt niet af te leiden dat verdachte die feiten tezamen met een ander zou hebben gepleegd.
4.4.3.13 Voorwaardelijk verzoek
De raadsman heeft ter zitting van 2 november 2015 gepersisteerd bij het voorwaardelijk verzoek om nader onderzoek te laten verrichten naar de IP-adressen van waaruit de zich in het dossier bevindende e-mails zijn verzonden. De raadsman heeft geopperd dat deze IP-adressen met een verzoek aan Microsoft te achterhalen zijn.
De rechtbank overweegt als volgt.
De Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens is bij vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag op 11 maart 2015 buiten werking is gesteld. De buitenwerkingstelling van deze wet betekent dat de artikelen van die wet niet langer kunnen worden toegepast. Dit betekent dat de aanbieders van telecommunicatiediensten niet meer gehouden zijn de telecommunicatiegegevens te bewaren voor de in artikel 13.2a van de Telecommunicatiewet aangegeven periode, ten behoeve van het onderzoeken, opsporen en vervolgen van ernstige misdrijven. Daarmee is het voor aanbieders van telecommunicatiediensten ook niet langer toegestaan om gegevens te bewaren zonder dat dit voor de bedrijfsvoering noodzakelijk is. Dit brengt mee dat als de IP-adressen door Microsoft zouden worden verstrekt, de internetproviders aan de hand van die IP-adressen gelet op het tijdsverloop van ruimschoots méér dan zes maanden sinds het verzenden van de betreffende e-mails niet meer kunnen vaststellen aan wie het specifieke IP-adres destijds toebehoorde en vanaf welk fysiek adres de e-mails zijn verstuurd. Gezien het vorenstaande acht de rechtbank het onderzoek niet noodzakelijk voor de verdediging en wordt het verzoek afgewezen.
4.4.4
Feit 3
Aan de orde is de vraag of verdachte zich, al dan niet met een ander of anderen, schuldig heeft gemaakt aan oplichting, doordat zij [slachtoffer 9] onder valse voorwendselen kleding aan haar heeft laten leveren.
[slachtoffer 11] heeft op 14 november 2013 namens [slachtoffer 10] / [slachtoffer 9] , gevestigd te Amsterdam, aangifte gedaan tegen [verdachte] . Hij heeft het volgende verklaard.
[verdachte] heeft hem op 31 oktober 2013 gebeld. Zij vertelde hem dat zij een bedrijf had, [bedrijf 1] , en dat ze graag kleding wilde bestellen. Ze deed meteen een bestelling ter waarde van € 8.407,63. [slachtoffer 9] levert alleen aan bedrijven en niet aan particulieren. Omdat was gebleken dat [bedrijf 1] niet kredietwaardig was, moest [verdachte] vooruit betalen. Zij stuurde als betaalbewijs een screenshot van een overboeking vanaf een rekening van de ING-bank. [slachtoffer 9] heeft uiteindelijk geen betalingen ontvangen. [verdachte] is op verzoek van aangever, met een andere vrouw, naar de winkel aan de [adres 5] te Amsterdam gekomen. Een zakelijk contact van aangever, ene [betrokkene 3] , die daar ook aanwezig was, herkende [verdachte] als de vrouw die ook bij hem kleding heeft afgenomen en daarvoor niet heeft betaald. [verdachte] zag [betrokkene 3] en zij rende met de andere vrouw naar de auto. Zij zijn echter door [betrokkene 3] en [slachtoffer 11] uit de auto gehaald, waarna de politie is gebeld. [verdachte] zei tegen aangever dat [Bedrijf 1] niet haar bedrijf was, maar dat van haar vader [medeverdachte] . Zij beloofde de geleverde kleding te retourneren. [62] Toen de politie ter plaatse kwam, bleek dat de persoon die zich voordeed als ‘ [verdachte] ’ verdachte was en dat de andere vrouw [betrokkene 3] was. [63]
[medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat verdachte spullen had besteld en door de eigenaar was herkend. Hij, [medeverdachte] , moest haar redden door te zeggen dat zij spullen op naam van zijn bedrijf had gekocht, maar hij antwoordde dat dat niet ging gebeuren. Verder ontkent hij enige betrokkenheid [64] . Uit het dossier blijkt hiervan ook niet.
Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat zij met [betrokkene 3] naar de winkel van [slachtoffer 9] is gegaan en dat zij een keer een pakket van [slachtoffer 9] heeft aangenomen. Hiervoor heeft zij een krabbel gezet. [65]
[getuige 5] , die op 5 november 2013 een pallet kleding en schoenen aan de [adres 3] te Capelle aan den IJssel heeft afgeleverd, heeft verdachte herkend als een van de vrouwen die bestelling aannam. De spullen werden vervolgens door beide vrouwen in een auto geladen. [66]
Uit het dossier blijkt dat op 5 november 2013 per e-mail een betalingsbewijs aan [slachtoffer 9] is gestuurd. [67] Het betreft een screenshot van een overboeking van 4 november 2013 van € 8.407,63,- vanaf het rekeningnummer [rekeningnummer 1] van [bedrijf 1] aan [slachtoffer 9] . [68] De rechtbank stelt vast dat voornoemde overboeking niet is terug te vinden op de bankafschriften van dat rekeningnummer op de betreffende datum. [69] Het betalingsbewijs is dus vals. Nu verdachte bij de [slachtoffer 5] (zaak 7 van feit 1) en [slachtoffer 4] (zaak 6 van feit 1) soortgelijke valse betalingsbewijzen heeft overgelegd, concludeert dat de rechtbank dat zij dat in deze zaak weer heeft gedaan.
De rechtbank concludeert dat verdachte bij [slachtoffer 9] goederen op rekening wilde kopen. Zij heeft hierbij een valse naam gebruikt en de indruk gewekt dat zij een eigen bedrijf had, namelijk [bedrijf 1] . Daarnaast heeft zij een vervalst betalingsbewijs overgelegd. Met name daardoor werd het bedrijf (waar bekend was dat verdachte niet kredietwaardig was) bewogen tot afgifte van de bestelde kleding. Gelet op het vorenstaande kan het onder 3 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen worden.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte:
1.
in of omstreeks de periode 5 september 2013 tot en met 31 december 2013 op na te noemen plaatsen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of (een) ander(en) de beschikking over die goederen te verzekeren, hebbende verdachte of
verdachte enhaar mededader, telkens met voormeld oogmerk, de navolgende goederen - op tijd en plaats daarbij vermeld - gekocht, te weten:
(zaak 3)
i. in de periode van 28 oktober 2013 tot en met 31 december 2013 te Den Haag, tezamen en in vereniging met een ander, levensmiddelen (waaronder taarten en gebak) met een totale waarde van 2.233,14 euro, bij [slachtoffer 1] en
(zaak 4)
in
de periode van25 september 2013 tot en met 1 oktober 2013 te Den Haag, tezamen en in vereniging met een ander, levensmiddelen (waaronder belegde broodjes en taarten) met een totale waarde van € 180,80, bij [slachtoffer 2] en
(zaak 5)
in de periode 30 september 2013 tot en met 6 november 2013 te Schiedam en/of Den Haag, tezamen en in vereniging met een ander, levensmiddelen (waaronder rookwaar en alcoholische dranken) met een totale waarde van 65.409,86 euro, bij [slachtoffer 3] en
(zaak 6)
op 21oktober 2013 te Pijnacker, huishoudelijke artikelen en decoratiemateriaal met een totale waarde van 1.357,04 euro, bij [slachtoffer 4] en
(zaak 7)
in de periode 16 oktober 2013 tot en met
21oktober 2013 te Zoetermeer, decoratiemateriaal (waaronder kerstversiering en kunstkerstbomen) en levensmiddelen met een totale waarde van 5.910,27 euro, bij [slachtoffer 5] en
(zaak 8)
in de periode 5 september 2013 tot en met 11 september 2013 te Den Haag, tezamen en in vereniging met een ander, huishoudelijke artikelen (waaronder een citruspers en een friteuse) met een totale waarde van 14.457,46 euro, bij [slachtoffer 6] en
(zaak 9)
in de periode 1 december 2013 tot en met 17 december 2013 te Rotterdam, decoratiemateriaal (waaronder kerststukken en kerstversieringen en kunstkerstbomen) met een totale waarde van 2.907,29 euro, bij [slachtoffer 7] en
(zaak 13)
in de periode 23 oktober 2013 tot en met 6 november 2013 te Den Haag, huishoudelijke artikelen en decoratiemateriaal met een totale waarde van 2.532,98 euro, bij [slachtoffer 8] ;
3.
in de periode 31 oktober 2013 tot en met 1 december 2013 te Amsterdam en Rotterdam, althans in Nederland, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door een listige kunstgreep [slachtoffer 9] / [slachtoffer 10] / [slachtoffer 11] ) heeft bewogen tot de afgifte van (grote hoeveelheden) kledingstukken (met een waarde van 8.407,63 euro), hebbende
verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - listiglijk en in strijd met de waarheid:
- een vals printscreen van een giro-afschrijving via e-mail gestuurd (terwijl er vervolgens geen daadwerkelijke betaling heeft plaatsgevonden),
waardoor [slachtoffer 9] / [slachtoffer 10] / [slachtoffer 11] ) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van een beroep of gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren;
en
een beroep of gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren;
ten aanzien van feit 3:
oplichting.

6.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de feiten waarvan zij de bewezenverklaring heeft gevorderd wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gewezen op verdachtes persoonlijke omstandigheden en het feit dat verdachte, onder een van de schorsende bijzondere voorwaarden, meer dan een jaar onder elektronisch toezicht heeft gestaan. Daarnaast heeft de raadsman gewezen op uitspraken in soortgelijke zaken, waarin straffen variërend van 240 uur taakstraf tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan de helft voorwaardelijk, zijn opgelegd en op de oriëntatiepunten voor straftoemeting die gelden ter zake fraude.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich in een periode van vier maanden schuldig gemaakt aan flessentrekkerij door bij 8 verschillende bedrijven goederen te af te nemen, terwijl zij nooit van plan is geweest die goederen te betalen. In een geval heeft zij zich schuldig gemaakt aan oplichting. De totale schade bij de bedrijven beloopt een bedrag van ongeveer € 90.000,-.
De rechtbank zal gezien de ernst en de omvang van de feiten voor de strafoplegging als uitgangspunt een gevangenisstraf van 5 tot 9 maanden dan wel een taakstraf met een bijkomende voorwaardelijke gevangenisstraf hanteren, gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting inzake fraude.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat zij het vertrouwen van de betreffende ondernemers ernstig heeft geschaad. Dergelijk vertrouwen is van essentieel belang in het handelsverkeer. Verdachte heeft enkel oog gehad voor haar eigen belang en aanzienlijke schade en overlast veroorzaakt bij vele ondernemers, die op een eerlijke manier hun brood proberen te verdienen. Verdachte is in 2012 failliet verklaard, dus het is niet de eerste keer dat zij schuldeisers met onbetaalde rekeningen achterlaat. Zo’n financiële benadeling komt in een tijd van economische neergang extra hard aan. Dat blijkt ook uit de verschillende verklaringen van de benadeelden die in het dossier zijn te vinden. [aangever 9] van [slachtoffer 7] heeft bijvoorbeeld gezegd, dat de schade het bedrijf de kop had kunnen kosten. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat zij daaraan volkomen voorbij is gegaan. Zij weegt ook mee dat verdachte de betrokkenen zonder enige gêne aan het lijntje hield wanneer zij haar aanspraken op het uitblijven van betaling en gewoon doorging met het plaatsen van bestellingen.
Als strafverzwarende omstandigheden neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Verdachte heeft in een aantal zaken tezamen en in vereniging met [medeverdachte] gehandeld. Verder heeft verdachte ook nu nog niets betaald aan de slachtoffers.
Blijkens haar strafblad is verdachte de afgelopen vijf jaren meermalen voor vermogensdelicten veroordeeld. Daarnaast liep zij in drie proeftijden, waarvan één proeftijd is opgelegd bij de veroordeling voor een vermogensdelict.
Gelet op voornoemde strafverzwarende omstandigheden zou oplegging van enkel een taakstraf voor zowel de slachtoffers als de gehele samenleving volstrekt onacceptabel zijn.
De rechtbank zal wel in het voordeel van verdachte mee laten wegen dat zij al ruim een jaar onder elektronisch toezicht staat en daardoor zeer in haar bewegingsvrijheid werd beperkt. Ook had zij een verbod om gebruik te maken van internet (en sociale media).
In verdachts persoonlijke omstandigheden heeft de rechtbank geen strafverminderende omstandigheden kunnen constateren.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport d.d. 6 augustus 2014 betreffende verdachte.
Alles overwegende, waaronder het feit dat de rechtbank de vorderingen tenuitvoerlegging zal toewijzen, waardoor verdachte nog een aantal maanden naar de gevangenis terug zal moeten, en rekening houdend met de straffen die in het algemeen voor dergelijke misdrijven plegen te worden opgelegd, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen, waarvan 126 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. De rechtbank bepaalt de proeftijd op drie jaar, omdat de financiële situatie van verdachte slecht is en gezien de toe te wijzen vorderingen van de diverse benadeelden ook zal blijven. Daarmee zal voor haar de verleiding groot zijn om terug te vallen in haar criminele gewoonten. Het voorwaardelijk deel dient om verdachte daarvan te weerhouden.

8.De vorderingen van de benadeelde partijen

8.1
Inleiding
8.1.1
Ten aanzien van feit 1
[betrokkene 4] heeft zich namens [slachtoffer 1] (zaak 3) als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 2.233,14, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[aangever 2] heeft zich namens [slachtoffer 3] (zaak 5) als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 88.731,79, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[aangever 3] heeft zich namens [slachtoffer 4] (zaak 6) als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.121,52, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[betrokkene 5] heeft zich namens [slachtoffer 6] (zaak 8) als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 12.758,85, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[aangever 5] heeft zich namens [slachtoffer 7] (zaak 9) als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 2.807,27.
[betrokkene 6] heeft zich namens [slachtoffer 8] (zaak 13) als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 2.532,98.
8.1.2
Ten aanzien van feit 3
[slachtoffer 11] heeft zich namens [slachtoffer 9] als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 6.948,45, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.3
Ten aanzien van feit 4
[slachtoffer 13] heeft zich namens [slachtoffer 12] als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 4.367,50, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de volgende vorderingen benadeelde partij geheel, atlthans gedeeltelijk worden toegewezen:
  • (feit 1, zaak 3) [betrokkene 4] namens [slachtoffer 1] : een bedrag van € 2.106,74, hoofdelijk, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige (te weten de BTW);
  • (feit 1, zaak 5) [aangever 2] namens [slachtoffer 3] : een bedrag van € 79.963,55, hoofdelijk, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige (te weten de BTW);
  • (feit 1, zaak 6) [aangever 3] namens [slachtoffer 4] : het gevorderde bedrag van € 1.121,52, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • (feit 1, zaak 8) [betrokkene 5] namens [slachtoffer 6] : het gevorderde bedrag van € 12.758,85, hoofdelijk, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • (feit 1, zaak 9) [aangever 5] namens [slachtoffer 7] : een bedrag van € 2.807,27, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige (te weten de BTW);
  • (feit 1, zaak 13) [betrokkene 6] namens [slachtoffer 8] : het gevorderde bedrag van € 2.532,98, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevoedingsmaatregel;
  • (feit 3) [slachtoffer 11] namens [slachtoffer 9] : het gevorderde bedrag van € 6.948,45 te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • (feit 4) [slachtoffer 13] namens [slachtoffer 12] : het gevorderde bedrag van € 4.367,50, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat alle benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden. Daartoe heeft hij onder meer aangevoerd dat [aangever 2] niet bevoegd is namens [slachtoffer 3] een vordering in te dienen, subsidiair dat [slachtoffer 3] onvoldoende schadebeperkend te werk is gegaan met het leveren van de goederen. Daarnaast heeft de raadsman naar voren gebracht dat, indien enige vordering zal worden toegewezen, geen schadevergoedingsmaatregel(en) opgelegd dienen te worden. Deze hebben immers als doel de slachtoffers schadeloos te stellen. Verdachte heeft echter onvoldoende draagkracht, zodat dit de facto inhoudt dat zij de vervangende hechtenis zal moeten uitzitten.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1
Inleiding
De rechtbank overweegt op voorhand dat voor zover wettelijke rente zal worden toegewezen, zij die wettelijke rente zal toewijzen vanaf het moment dat 14 dagen zijn verstreken sinds de datum van de laatste factuur van de benadeelde partij.
Ten aanzien van de op te leggen maatregelen van schadevergoeding overweegt de rechtbank dat verdachte wel beschikt over enig inkomen dan wel vermogen, namelijk een uitkering en een grote hoeveelheid goederen waarop beslag ligt maar die aan haar geretourneerd zullen worden. Daarnaast bestaan voor verdachte mogelijkheden om met het CJIB betalingsregelingen aan te gaan. Haar geringe financiële draagkracht staat dus niet aan toewijzing van de schadevergoedingsmaatregel in de weg.
8.3.2
Ten aanzien van feit 1
[betrokkene 4] namens [slachtoffer 1] (zaak 3)
De vordering is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit. Daarnaast kan verdachte, nu zij tezamen en in vereniging met [medeverdachte] goederen heeft afgenomen, verantwoordelijk worden gehouden voor de gehele schade.
De rechtbank zal de vordering hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 2.106,74, bestaande uit onbetaald gebleven facturen. Hierbij overweegt de rechtbank dat zij de verkoopprijs als uitgangspunt heeft genomen minus 6% BTW, omdat de BTW verrekenbaar is met de fiscus en derhalve niet als geleden schade heeft te gelden.
Voorts zal de rechtbank de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 18 januari 2014 is ontstaan.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding.
Dit brengt mee, dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met diens vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.106,74, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 januari 2014 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd ’ [slachtoffer 1]
[aangever 2] namens [slachtoffer 3] (zaak 5)
Blijkens de machtiging d.d. 16 mei 2014 van [betrokkene 7] , financieel directeur van [slachtoffer 3] , is [aangever 2] bevoegd namens [slachtoffer 3] het voegingsformulier benadeelde partij in te vullen en te ondertekenen. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat hieruit blijkt dat [aangever 2] ook bevoegd was de vordering daadwerkelijk in te dienen.
De vordering is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit. Daarnaast kan verdachte, nu zij tezamen en in vereniging met [medeverdachte] goederen heeft afgenomen, verantwoordelijk worden gehouden voor de gehele schade.
De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de onbetaald gebleven facturen hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 61.707,42. Hierbij overweegt de rechtbank dat zij de verkoopprijs als uitgangspunt heeft genomen minus 6% BTW, omdat de BTW verrekenbaar is met de fiscus en derhalve niet als geleden schade heeft te gelden.
Verder overweegt de rechtbank dat, hoewel het wellicht niet verstandig is geweest om goederen te blijven leveren terwijl betaling uitbleef, niet kan worden gesteld dat om die reden de mede door verdachte veroorzaakte schade in deze strafprocedure niet kan worden toegewezen.
Voorts zal de rechtbank de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 18 november 2013 is ontstaan.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding. Hierbij overweegt de rechtbank dat de opgegeven proces-, incasso-, advocaat- en nakosten niet met bewijsstukken zijn onderbouwd en dat de gevorderde rente reeds hierboven is toegewezen.
Dit brengt mee, dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met diens vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 61.707,42, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 november 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 3] .
(feit 1, zaak 6) [aangever 3] namens [slachtoffer 4]
De vordering ad € 1.121,52 is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit.
De rechtbank zal de vordering geheel toewijzen tot het gevorderde bedrag € 1.121,52, bestaande uit een onbetaald gebleven factuur.
Voorts zal de rechtbank de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 4 november 2013 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met diens vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.121,52, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 4 november 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever 3] namens [slachtoffer 4] .
(feit 1, zaak 8) [betrokkene 5] namens [slachtoffer 6]
De vordering is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit. Daarnaast kan verdachte, nu zij tezamen en in vereniging met [medeverdachte] goederen heeft afgenomen, verantwoordelijk worden gehouden voor de gehele schade.
De rechtbank zal de vordering hoofdelijk toewijzen tot het gevorderde bedrag € 12.758,85, bestaande uit onbetaald gebleven facturen.
Voorts zal de rechtbank de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 25 september 2013 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met diens vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 12.758,85, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 25 september 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 6] .
(Feit 1, zaak 9) [aangever 5] namens [slachtoffer 7]
De vordering ad € 2.807,27 is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 2.320,06, bestaande uit een onbetaald gebleven factuur. Hierbij overweegt de rechtbank dat zij de verkoopprijs als uitgangspunt heeft genomen minus 21% BTW, omdat de BTW verrekenbaar is met de fiscus en derhalve niet als geleden schade heeft te gelden.
Voorts zal de rechtbank de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 31 december 2013 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met diens vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.320,06, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 31 december 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever 5] namens [slachtoffer 7] .
De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in haar vordering.
(feit 1, zaak 13) [betrokkene 6] namens [slachtoffer 8] / [slachtoffer 8] .
De vordering ad € 2.532,98 is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit.
De rechtbank zal de vordering gedeeltelijk toewijzen tot een bedrag van € 2.093,37 bestaande uit onbetaald gebleven facturen. Hierbij overweegt de rechtbank dat zij de verkoopprijs als uitgangspunt heeft genomen minus 6% BTW respectievelijk 21% BTW, omdat de BTW verrekenbaar is met de fiscus en derhalve niet als geleden schade heeft te gelden.
Voorts zal de rechtbank de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 13 november 2013 is ontstaan.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding.
Dit brengt mee, dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met diens vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.093,37, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 13 november 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [betrokkene 6] namens [slachtoffer 8] .
8.3.3
Ten aanzien van feit 3, [slachtoffer 11] namens [slachtoffer 9]
De vordering ad € 6.948,45 exclusief BTW is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit.
De rechtbank zal de vordering geheel toewijzen tot het gevorderde bedrag € 6.948,45, bestaande uit een onbetaald gebleven factuur.
Voort zal de rechtbank de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 15 november 2013 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met diens vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 6.948,45, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 15 november 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 11] namens [slachtoffer 9] .
8.3.4
Ten aanzien van feit 4, [slachtoffer 13] namens [slachtoffer 12]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaring in de vordering tot schadevergoeding nu verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee, dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die verdachte tot aan deze uitspraak in verband met haar verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.
8.3.5
Vervangende hechtenis van de schadevergoedingsmaatregelen
De (deels) toegewezen vorderingen bedragen gezamenlijk € 89.680,75, waarmee het totaal van de vervangende hechtenis meer zou bedragen dan 365 dagen. Op grond van artikel 24c, derde lid, Wetboek van Strafrecht is dat niet toegestaan. De vervangende hechtenis van de per toegewezen vordering op te leggen schadevergoedingsmaatregel wordt dan ook naar evenredigheid, te weten naar rato van (€ 89.680,75 : 365 dagen =) € 245,70 per dag, verdeeld over de verschillende benadeelde partijen.

9.De in beslag genomen goederen

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de beslaglijst (bijlage 1) onder 76 vermelde voorwerp (geld) wordt verbeurdverklaard nu dit samenhangt met het onder 2 ten laste gelegde feit, dat de onder 97 t/m 100, 112, 125, 128 (voor zover dit betreft de horloges lijst 110A, A.D.1.1.-1.6) , 130, 131, 134, 136 en 139 genummerde voorwerpen worden onttrokken aan het verkeer nu dit valse/vervalste merkkleding betreft en dat alle overige voorwerpen worden verbeurdverklaard nu deze van misdrijf afkomstig zijn, inclusief de onder 128 aangegeven goederen vermeld onder A.A.21 en A.A.23 op de PV KVI blz. 824-826 van het dossier (zo begrijpt de rechtbank). De onder 128 onder A.D.2 genoemde hertenkoppen kunnen retour naar rechthebbende [slachtoffer 5] en de overige goederen onder 128 kunnen worden teruggegeven aan de verdachte.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst (bijlage I) onder 97 t/m 100, 112, 125, 128 (voor zover dit betreft de horloges genoemd op lijst 110A, A.D1.1.-1.6 van de PV KVI, die zich op blz. 824-826 van het dossier bevindt, 130, 131, 134, 136 en 139 genummerde voorwerpen onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Op grond van het dossier kan namelijk worden vastgesteld dat deze horloges, kleding en accessoires, voorzien zijn van valse of vervalste merken.
Hoewel het dossier sterke aanwijzingen bevat dat verdachte (het leeuwendeel van) de in beslag genomen goederen op oneerlijke wijze heeft verkregen, overweegt de rechtbank dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte deze met enig thans bewezen verklaard strafbaar feit heeft verworven. Nu de rechtbank het hoogst onwaarschijnlijk acht dat dit nog achterhaald kan worden, zal zij de teruggave van die voorwerpen aan verdachte gelasten, met uitzondering van de onder 128 onder A.D.2 genoemde hertenkoppen die terug dienen te worden gegeven aan de rechthebbende, [slachtoffer 5] .

10.De vorderingen tenuitvoerlegging

10.1
Inleiding
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 09/757166-12
De officier van justitie heeft bij vordering van 16 juni 2014 de tenuitvoerlegging gevorderd van het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank, rechtdoende in strafzaken, d.d. 14 augustus 2012, te weten een gevangenisstraf van 75 dagen.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 10/261804-11
Verder heeft de officier van justitie bij vordering van 26 juni 2014 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Rotterdam, d.d. 25 maart 2013, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 3 weken.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 10/058181-13
Daarnaast heeft de officier van justitie bij vordering van 26 juni 2014 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Rotterdam, d.d. 6 juni 2013, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 4 weken.
10.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vorderingen tot tenuitvoerlegging.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gewezen op verdachtes persoonlijke omstandigheden en omzetting van de gevorderde gevangenisstraffen in taakstraffen dan wel verlenging van de proeftijden bepleit.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig om alle vorderingen tot tenuitvoerlegging volledig toe te wijzen. Verdachte heeft zich immers, ondanks dat zij in maar liefst drie proeftijden liep en haar daarmee drie fikse gevangenisstraffen boven het hoofd hingen, wederom schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten. Naar het oordeel van de rechtbank zijn omzetting van de gevangenisstraffen in taakstraffen of verlenging van de proeftijden gepasseerde stations, gelet op de aard en omvang van de bij dit vonnis uitgesproken veroordeling. Hoewel het feit dat de twee jonge kinderen van verdachte hun moeder wederom een tijd moeten missen zeer te betreuren valt, is dat voor de rechtbank onvoldoende zwaarwegend om tot een ander oordeel te komen.

11.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14g, 24c, 36b, 36d, 36f, 47, 57, 326 en 326a van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

12.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 2 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van een beroep of gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren;
en
een beroep of gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren;
ten aanzien van feit 3:
oplichting.
verklaart het bewezen verklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
270 (tweehonderdzeventig) dagen;
bepaalt dat de tijd door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
126 (honderdzesentwintig) dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd onder de algemene voorwaarde dat veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op drie jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland, locatie RN Advies & Toezichtunit 3 Zuid-West te Rotterdam, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van De Waag, dan wel een soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zelfcontrole- en emotieregulatieproblematiek;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt verdachte te dier zake voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
180 (honderdtachtig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
90 (negentig) DAGEN;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte;
[betrokkene 4] namens [slachtoffer 1] (zaak 3)
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij hoofdelijk gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[slachtoffer 1]een bedrag van € 2.106,74, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 januari 2014 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door haar mededader aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
Schadevergoedingsmaatregel
legt aan verdachte op de hoofdelijke verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 2.106,74, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 januari 2014 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 8 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
[aangever 2] namens [slachtoffer 3] (zaak 5)
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk en hoofdelijk toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[slachtoffer 3], een bedrag van € 61.707,42,
vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 november 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door haar mededader aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
Schadevergoedingsmaatregel
legt aan verdachte op de hoofdelijke verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 61.707,42, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 november 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 3] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 251 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, verplichting tot betaling aan de staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
[aangever 3] namens [slachtoffer 4] (zaak 6)
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij geheel toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen
aan [slachtoffer 4]., een bedrag van € 1.121,52;
vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 4 november 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
Schadevergoedingsmaatregel
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot
€ 1.121,52, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 4 november 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 4 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
[betrokkene 5] namens [slachtoffer 6] (zaak 8)
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij hoofdelijk toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[slachtoffer 6]een bedrag van € 12.758,85,
vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 25 september 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
Schadevergoedingsmaatregel
legt aan verdachte op de hoofdelijke verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot
€ 12.758,85, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 25 september 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[slachtoffer 6];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 51 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, verplichting tot betaling aan de staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
[aangever 5] namens [slachtoffer 7] (zaak 9)
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [aangever 5] namens [slachtoffer 7] , een bedrag van € 2.320,06;
vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 31 december 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
Schadevergoedingsmaatregel
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot
€ 2.319,93, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 31 december 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangever 5] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 9 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
[betrokkene 6] namens [slachtoffer 8] (zaak 13)
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [betrokkene 6] , een bedrag van € 2.717,84;
vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 13 november 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
Schadevergoedingsmaatregel
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot
€ 2.093,37, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 13 november 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 8] , een bedrag van € 2.093,37;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 11 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
[slachtoffer 11] namens [slachtoffer 9]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 9] , een bedrag van € 6.948,45;
vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 15 november 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
Schadevergoedingsmaatregel
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot
€ 6.948,45, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 15 november 2013 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 9] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 28 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
[slachtoffer 13] namens [slachtoffer 12]
bepaalt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten die verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil;
Beslag
gelast de teruggave aan verdachte van de op de beslaglijst (bijlage I) onder 1 t/m 96, 101 t/m 111, 113 t/m 124, 126, 127, 129 en 132, 133, 135, 137, 138, 140 en 141 genummerde voorwerpen;
verklaart de op de beslaglijst (bijlage I) onder 97 t/m 100, 112, 125, 128 (voor zover dit betreft de horloges genoemd op lijst 110A, A.D1.1.-1.6 van de PV KVI), 130, 131, 134, 136 en 139 genummerde voorwerpen onttrokken aan het verkeer;
gelast teruggave aan [slachtoffer 5] van de onder 128 A.D.2 vermelde twee hertenkoppen;
Vorderingen tot tenuitvoerlegging
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank, d.d. 14 augustus 2012, met parketnummer 09/757166-12, te weten:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
75 (vijfenzeventig) dagen;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de politierechter van de rechtbank Rotterdam, d.d. 25 maart 2013 met parketnummer 10/261804-11 , te weten:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken;
gelast de tenuitvoerlegging van de bij voormeld vonnis van de politierechter van de rechtbank Rotterdam, d.d. 6 juni 2013, met parketnummer 10/058181-13 te weten:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. Eisses, voorzitter,
mr. A.M. Boogers, rechter,
mr. I. Mantel-Duetz, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.N. Mentrop-Huliselan, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 november 2015.
Mr. I. Mantel-Duetz is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van:
2.ZD1: Proces-verbaal van verdenking d.d. 5 februari 2014 blz. 83-84.
3.ZD1: Proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] d.d. 27 september 2013, blz. 335-336
4.ZD1: proces-verbaal van verhoor getuige [aangever 1] d.d. 4 maart 2014, blz. 338
5.Proces-verbaal verhoor getuige [aangever 1] door de rechter-commissaris d.d. 15 oktober 2014, punt 7 en 14
6.ZD1, Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 5] d.d. 4 maart 2014, blz. 437;
7.ZD1, geschrift, factuur [slachtoffer 6] , blz. 892;
8.ZD1, geschrift, factuur [slachtoffer 6] , blz. 896;
9.ZD1: proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 12 januari 2014, blz. 922
10.ZD1: proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 1 mei 2014, blz. 660
11.ZD1: proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 3 juni 2014, blz.1041.
12.Eigen verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 november 2015.
13.ZD1: Proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] d.d. d.d. 8 november 2013, blz. 208-210.
14.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] , d.d. 11 februari 2014, om 13:30 uur, blz. 258-259.
15.ZD1: Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris d.d. 13 oktober 2014, punt 16.
16.ZD1, geschriften, facturen van [slachtoffer 3] , blz. 224-252
17.ZD1: geschriften, vrachtbrieven [slachtoffer 3] , blz. 213-223
18.ZD1: Proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] d.d. d.d. 8 november 2013, blz. 209.
19.ZD1: proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 18 februari 2014, blz 260-261
20.ZD1: proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 30 april 2014, blz. 635
21.Eigen verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 21 november 2015.
22.ZD1: Proces-verbaal van aangifte van [aangever 3] namens [slachtoffer 4] d.d. 5 november 2013, blz. 269-271;
23.ZD1, geschrift, te weten een factuur d.d. 21 oktober 2013, blz. 272
24.Proces-verbaal van verhoor getuige [aangever 3] , opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris d.d. 13 oktober 2014, punten 8 en 9.
25.Eigen verklaring van verdachte ter terechtzitting.
26.ZD1: Een geschrift, te weten een e-mail d.d. 21 oktober 2013, blz. 283 en 284.
27.ZD1: Een geschrift, te weten een screenshot, blz. 274.
28.ZD1: Geschriften, te weten twee bankafschriften van 5 september 2013 respectievelijk 5 december 2013, blz. 1713-1714.
29.ZD1: Proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 augustus 2014 blz. 1723-1727
30.ZD1: Proces-verbaal van aangifte van [aangever 4] namens [slachtoffer 5] d.d. 7 november 20123, blz. 292-293.
31.ZD1: Geschriften, te weten facturen, blz. 294-304.
32.Eigen verklaring van verdachte ter terechtzitting.
33.ZD1: Proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 1] d.d. 29 april 2014, blz. 620.
34.ZD1: Een geschrift, te weten een screenshot, blz. 306.
35.ZD1: Geschriften, te weten twee bankafschriften van 5 september 2013 respectievelijk 5 december 2013, blz. 1713-1714.
36.ZD3: een geschrift, te weten een uitdraai van facebook, blz. 229
37.ZD1: Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 29 april 2014, blz. 629.
38.ZD1: Proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 april 2014, blz. 573.
39.ZD1: Een geschrift, te weten een factuur, blz. 303
40.Eigen verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 november 2015.
41.ZD1: Proces-verbaal van aangifte van [aangever 5] namens [slachtoffer 7] d.d. 21 februari 2014, blz. 350-351; geschrift, te weten een factuur d.d.17 december 2013 en een uittreksel van de Kamer van Koophandel, blz. 355 en 356;
42.ZD1: Geschrift, te weten een nota, blz. 356;
43.Eigen verklaring van verdachte ter terechtzitting.
44.ZD1: Proces-verbaal van aangifte van [aangever 6] d.d. 30 april 2014, blz. 403.
45.ZD1: Geschriften, te weten facturen, blz. 408-424.
46.ZD1: Eigen verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 21 november 2014.
47.NFI-rapport vergelijkend onderzoek handtekeningen voor afname goederen [slachtoffer 9] , [slachtoffer 8] en [slachtoffer 12] 16 d.d. 18 november 2014.
48.ZD1: Proces-verbaal van verhoor aangever [aangever 7] d.d. 21 januari 2014, blz. 165-167.
49.ZD1: geschriften, facturen van [slachtoffer 1] , blz. 169 tot en met 173
50.ZD1: proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 30 april 2014, blz. 635
51.ZD1: Proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 februari 2014, blz. 85-86.
52.ZD1: Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] d.d. 12 februari 2014, blz. 192.
53.ZD1: Een geschrift, te weten een factuur van [slachtoffer 1] van 9 november 2013 .
54.ZD1: Proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 maart 2014, blz. 679.
55.ZD1: Een geschrift, te weten een factuur, blz. 169.
56.ZD1, proces-verbaal van bevindingen van 11 februari 2014, blz. 93
57.ZD1: proces-verbaal van aangifte van [aangever 8] namens [slachtoffer 2] d.d. 28 januari 2014, blz. 195-196; proces-verbaal van verhoor getuige [aangever 8] , opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris d.d. 16 oktober 2014, punt 5.
58.ZD1: Geschriften, te weten bestelformulieren van [slachtoffer 2] , blz. 197-202.
59.ZD1: proces-verbaal van verhoor [betrokkene 8] d.d. 12 februari 2014, blz. 204
60.ZD1: Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 30 januari 2014 om 09:00 uur, blz. 439.
61.ZD1: proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 30 april 2014, blz. 635
62.ZD3: Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 11] d.d. 14 november 2013, blz. 18-20.
63.ZD3: Proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 november 2013, blz.
64.ZD1: Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 24 juni 2014, blz. 1680.
65.ZD3: Verklaring ter terechtzitting van 21 november 2014 van verdachte
66.ZD3: Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] d.d. 16 januari 2014, blz. 134-135.
67.ZD3: geschriften, te weten e-mails, blz. 28 en 33.
68.ZD3: Een geschrift, te weten een screenshot, blz. 29.
69.ZD1: Geschriften, te weten twee bankafschriften van 5 september 2013 respectievelijk 5 december 2013, blz. 1713-1714.