7.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met zijn (stief)broertje, dat in de bewezenverklaarde periode tussen de 9 en 12 jaar oud was. Door zo te handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van zijn (stief)broertje gemaakt. Hij heeft de grens van het toelaatbare overschreden en misbruik gemaakt van de jonge leeftijd en kwetsbaarheid van zijn (stief)broertje. Bovendien heeft de verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zijn (stief)broertje in hem stelde. In plaats van hem te beschermen heeft de verdachte zijn eigen behoeften voorop gesteld. Ook de omstandigheid dat de handelingen plaatsvonden in het eigen huis van de verdachte en zijn (stief)broertje maakt dat zijn (stief)broertje in zijn gevoel van veiligheid is aangetast.
Blijkens de schriftelijke slachtofferverklaring heeft zijn (stief)broertje veel last ondervonden van hetgeen de verdachte hem heeft aangedaan. De ervaring leert dat jeugdige slachtoffers van ontucht ook op latere leeftijd nog ernstige nadelige gevolgen kunnen ondervinden in hun emotionele en vaak ook lichamelijke ontwikkeling.
De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
De rechtbank weegt mee dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 5 oktober 2015 nog niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het pro justitia rapport d.d. 18 december 2014 betreffende het psychologisch onderzoek van de verdachte, opgesteld en ondertekend door
dr. R.A.R. Bullens, klinisch psycholoog, alsook op het pro justitia rapport d.d. 29 december 2014 betreffende het psychiatrisch onderzoek van de verdachte, opgesteld en ondertekend door D. Matser, kinder- en jeugdpsychiater.
Blijkens de informatie uit deze rapporten is er bij de verdachte sprake van een verminderde emotionele ontwikkeling wat als een gebrekkige ontwikkeling kan worden opgevat.
De psycholoog geeft aan dat dit in alexithymie tot uitdrukking komt, hetgeen betekent dat de verdachte geen woorden voor emoties heeft, in die zin dat hij deze niet herkent c.q. niet kan onderscheiden. De verdachte is in mindere mate (dan leeftijdgenoten) in staat zich in de ander te verplaatsen en gevoelens van de ander te herkennen. Het is mogelijk dat hij daardoor onvoldoende aandacht heeft gehad voor mogelijke signalen van zijn stiefbroertje als die liet blijken ambivalent/negatief ten opzichte van de handelingen te staan.
Beide rapporteurs achten de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar en concluderen dat het risico op recidive als matig kan worden geschat.
Ambulante behandeling van de verdachte bij de Waag is geïndiceerd. In de behandeling is stimulering van zijn emotionele ontwikkeling aangewezen. Voor de verdachte is het naar de mening van de rapporteurs van belang dat hij zijn emotionele beleving beter leert kennen en hieraan meer ruimte geeft in het denken en handelen. Vanuit de stimulering van zijn emotionele beleving zal de verdachte beter in staat zijn om de emotionele beleving van anderen als een relevante factor te zien. Dat is zowel voor de persoonlijke ontwikkeling van de verdachte als ook voor de reductie van risicofactoren van belang. Dit is zowel gericht op algemene risicofactoren als voor de risico’s van seksueel grensoverschrijdend gedrag.
Continuering van de begeleiding door de jeugdreclassering is gewenst en ook gezinsgesprekken zijn van belang, nu het gebeurde in de levens van alle betrokken gezinsleden diep heeft ingegrepen.
De rechtbank neemt de conclusies ten aanzien van de mate van toerekeningsvatbaarheid en de kans op recidive uit voornoemde rapporten over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op enkele voorlichtingsrapporten van de Raad voor de Kinderbescherming betreffende de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het meest recente rapport d.d. 27 oktober 2015.
Blijkens dit rapport werkt de verdachte aan alle begeleiding mee en accepteert hij de bij de opschorting van de inbewaringstelling opgelegde voorwaarden zoals het contactverbod. Op vrijwel alle leefgebieden functioneert de verdachte volgens de rapporteur goed, echter, op het gebied van attitude en vaardigheden zijn er iets meer zorgen zichtbaar. De verdachte praat openlijk en ogenschijnlijk met gemak over hetgeen voorgevallen is en zijn rol hierin, maar de rapporteur heeft de indruk dat de verdachte enigszins sociaal wenselijke antwoorden geeft. Uit het persoonlijkheidsonderzoek komt naar voren dat de verdachte moeite heeft om aan zijn emoties woorden te geven. Daarnaast geeft de verdachte aan dat er sprake was van dwang, maar bagatelliseert hij dit ook nog steeds. Het is van belang dat dit aspect van de ontucht de aandacht blijft krijgen binnen verdere behandeling en hulp. Binnen de behandeling van de Waag staan de volgende doelen op de voorgrond: voorkomen van recidive, inzien wat zijn eigen seksuele/lichamelijke grenzen zijn, de grenzen van anderen herkennen, verantwoordelijkheid nemen en uiten en herkennen van emoties. Er lijkt sprake te zijn van een vooruitgang waarbij de verdachte steeds meer verantwoordelijkheid voor zijn gedrag neemt.
Echter, binnen de behandeling maakt de verdachte een emotioneel vlakke indruk wat het moeilijk maakt om in te schatten hoe doorleefd het nemen van verantwoordelijkheid bij hem is. Er is een verstoorde ontwikkeling in het verleden zichtbaar geweest. Het lijkt erop dat dit langzamerhand aan het herstellen is, wat positief te noemen is.
Duidelijk is dat het huidige hulpaanbod voortgezet moet worden om zo een eventuele kans op herhaling kleiner te maken. De behandeling van de Waag zal nog zeker een jaar in beslag gaan nemen om tot een zo positief mogelijk resultaat te komen.
Geadviseerd wordt de verdachte een (deels) voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen, onder de algemene voorwaarden dat de verdachte:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- zijn medewerking verleent aan het vaststellen van zijn identiteit;
- zijn medewerking verleent aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken
daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
- zich laat behandelen bij de Waag binnen het reeds uitgezette behandelingstraject;
- op bepaalde tijdstippen of gedurende een bepaalde periode op een bepaalde locatie
aanwezig is ten behoeve van begeleiding van de Jeugdreclassering;
waarbij aan Stichting Jeugdbescherming West opdracht moet worden gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de minderjarige ten behoeve daarvan te begeleiden.
De rechtbank onderschrijft de door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerde bijzondere voorwaarden. De rechtbank is echter, gelet op de aard en de ernst van het feit en de impact die dit op het slachtoffer en de overige leden van het gezin heeft, van oordeel dat een voorwaardelijke jeugddetentiestraf van na te melden duur een passende reactie vormt.
Als bijzondere voorwaarden zal de rechtbank de meldplicht opleggen alsook het volgen van een behandeling bij de Waag.
De rechtbank ziet geen aanleiding het door de officier van justitie gevorderde gebiedsverbod en contactverbod als aparte bijzondere voorwaarden op te leggen, nu de rechtbank ervan uitgaat dat het maken van afspraken over eventueel toekomstig contact(herstel) tussen de verdachte en het slachtoffer binnen de behandeling bij de Waag past. De behandelaar bij
de Waag kan in onderlinge afstemming met de jeugdreclassering bepalen of en wanneer de verdachte en het slachtoffer daaraan toe zijn.
Gelet op de tijd die is verstreken tussen het tijdstip waarop de vervolging van de verdachte is aangevangen en de behandeling van de zaak ter terechtzitting alsook gelet op de intensieve behandeling die de verdachte volgt en nog zal moeten volgen, ziet de rechtbank geen aanleiding de verdachte naast voornoemde voorwaardelijke jeugddetentiestraf nog een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen.