3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Op 14 juli 2013 kregen verdachte en aangever [slachtoffer 1] ruzie, waarbij [slachtoffer 1] door verdachte werd geslagen. Op enig moment is verdachte weggelopen en korte tijd later kwam hij terug met een vuurwapen. Hiermee schoot hij eenmaal in de lucht.[slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte vervolgens gericht op hem schoot, waarna hij een branderig gevoel had aan de linkerzijde van zijn borst. [slachtoffer 1] vluchtte hierop de slagerij in en is onder de toonbank gedoken. Verdachte heeft vanuit de deuropening van de slagerij nogmaals geschoten en [slachtoffer 1] voelde een branderig gevoel aan de rechterzijde van zijn borst.De politie-agent die ter plaatse is gekomen, zag net boven de rechterborst van [slachtoffer 1] een klein gat in het vest en vroeg hem zijn T-shirt omhoog te doen, zodat er naar verwondingen kon worden gekeken. Op het moment dat [slachtoffer 1] zijn T-shirt omhoog deed, viel er een kogel uit zijn kleding.Uit medische informatie is gebleken dat [slachtoffer 1] een oppervlakkige wond op de borstkas heeft links onder de okselplooi en rechts bij het sleutelbeen.
Verdachte heeft verklaard dat hij eenmaal in de lucht heeft geschoten en eenmaal vanuit de deuropening van de slagerij. Dit laatste schot was, aldus verdachte, bewust naast aangever gericht om hem bang te maken, echter aangever is gevallen en zo in de kogelbaan terechtgekomen. Vervolgens is verdachte overmeesterd door omstanders en is het wapen nog een keer afgegaan tijdens deze worsteling.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte ongeloofwaardig. Niet alleen [slachtoffer 1] verklaart dat er vaker is geschoten dan verdachte verklaart. Ook de getuigen [getuige] en [slachtoffer 2] hebben verklaard dat voordat [slachtoffer 1] de slagerij in rende, verdachte in ieder geval één schot in de richting van [slachtoffer 1] heeft afgevuurd. Vervolgens heeft verdachte vanuit de deuropening in de slagerij geschoten.Daarnaast spreekt het letsel van [slachtoffer 1] de verklaring van verdachte tegen. Immers is gebleken dat [slachtoffer 1] twee verwondingen op borsthoogte heeft en dus minimaal tweemaal beschoten moet zijn, hetgeen aansluit bij zijn verklaring.
Uit het voorgaande volgt dan ook dat verdachte tweemaal in de richting van [slachtoffer 1] heeft geschoten en hem vervolgens ook tweemaal heeft geraakt op de borst. Deze combinatie van omstandigheden maakt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte dus tweemaal opzettelijk gericht op [slachtoffer 1] geschoten. De omstandigheid dat [slachtoffer 1] ter hoogte van borst is geraakt, levert naar algemene ervaringsregels gevaar voor het leven op.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor een bewezenverklaring van de voorbedachte raad.
De rechtbank acht derhalve poging doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte op [slachtoffer 1] schoot waarop hij verdachte heeft vastgepakt. Er is een worsteling ontstaan, waarbij het verdachte gelukt is los te komen. Vervolgens heeft verdachte [slachtoffer 2] bij zijn hoofd gepakt en het hoofd naar zich toe getrokken, waarop verdachte de loop van de revolver tegen de hals en op de huid heeft gezet en heeft geschoten, aldus [slachtoffer 2] .
Verdachte ontkent dit en zegt dat het wapen is afgegaan in de worsteling zonder dat hij er controle over had. Bij de worsteling waren meerdere personen betrokken die verdachte beet pakten.
De rechtbank stelt vast dat diverse getuigen hebben verklaard dat [slachtoffer 2] verdachte van achteren heeft beetgepakt, waarna een worsteling is ontstaan waarbij meerdere personen betrokken waren. Deze getuigen hebben op enig moment tijdens deze worsteling een schot gehoord, maar niemand heeft gezien wat er precies is gebeurd. Uit een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut blijkt dat de kogel ofwel van een afstand van minimaal 60 centimeter ofwel in (vrijwel) direct contact met de onbedekte huid van [slachtoffer 2] is afgevuurd.
De rechtbank overweegt dat het ook in het door verdachte geschetste scenario mogelijk is dat een schot gelost wordt tegen de hals van aangever of op een afstand van meer dan 60 centimeter van de hals. Het rapport ondersteunt daarom zowel het scenario van aangever als het scenario van verdachte.
Nu de verklaring van [slachtoffer 2] dat verdachte hem bewust in de hals heeft geschoten niet wordt ondersteund door andere verklaringen en er verschillende getuigen zijn die juist verklaren dat het wapen tijdens een worsteling waaraan meerdere personen deelnamen is afgegaan – welke lezing zich moeilijk verhoudt met de bewuste handelingen van verdachte zoals [slachtoffer 2] die beschrijft – is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat verdachte de bedoeling had om [slachtoffer 2] van het leven te beroven. Aldus is het handelen van verdachte niet te kwalificeren als boos opzet.
Voor beantwoording van de vraag of bij verdachte voorwaardelijk opzet op de levensberoving van [slachtoffer 2] heeft bestaan overweegt de rechtbank dat hiervoor noodzakelijk is dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard moet hebben dat hij [slachtoffer 2] dodelijk zou kunnen raken.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat verdachte uit was op een gewapende confrontatie met [slachtoffer 1] en het niet had gemunt op [slachtoffer 2] . Nadat verdachte meerdere kogels had afgevuurd op [slachtoffer 1] , is hij beetgepakt door [slachtoffer 2] en zijn zij liggend op straat beland, waarna meerdere personen aan de worsteling hebben deelgenomen. Hoewel verdachte ontegenzeggelijk risicovol gedrag heeft vertoond door op een drukke straat met een vuurwapen op iemand te schieten, levert de voorzienbaarheid van een mogelijk foute afloop van dat risicovolle gedrag nog niet het voorwaardelijk opzet op die foute afloop op. Het komt bij de beoordeling of in casu sprake is van voorwaardelijk opzet aan op de vraag op welke wijze en onder welke omstandigheden het wapen van verdachte is afgegaan. Zoals hiervoor reeds overwogen is er geen enkele getuige die hier iets concreets over heeft verklaard. Zo kan bijvoorbeeld niet worden vastgesteld dat verdachte de gelegenheid heeft gehad zich tijdens de worsteling van het vuurwapen te ontdoen of zich op enig moment aan de worsteling te onttrekken. Het is dan ook zeer goed mogelijk dat het schot – zoals verdachte heeft verklaard – onopzettelijk, als gevolg van de worsteling, is gelost. Uit de bewijsmiddelen kan dan ook niet worden afgeleid dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het wapen zou afgaan en een ander dodelijk zou worden getroffen, in die zin dat hij deze kans desbewust heeft aanvaard en op de koop toe heeft genomen.
Dit betekent dat de rechtbank bij verdachte ook geen voorwaardelijke opzet aanwezig acht, zodat zij verdachte van het onder feit 2 primair en subsidiair ten laste gelegde zal vrijspreken.
Feit 3
Gelet op de verklaring van verdachteen [slachtoffer 2]staat vast dat verdachte op 14 juli 2013 meerdere malen heeft geschoten met een geladen revolver.
Derhalve kan dit feit wettig en overtuigend worden bewezen.
Feit 4
Op 15 juli 2013 is bij een doorzoeking van de woning van verdachte een zak met 700 gram hennep aangetroffen in de gangkast.Verdachte woonde omstreeks 15 juli 2013 alleen in de woning, omdat zijn vrouw en kinderen op vakantie waren. De algemene ervaringsregel is dat een bewoner van een woning, waarin zich een niet onaanzienlijke hoeveelheid hennep bevindt, met de aanwezigheid van die hennep in zijn woning bekend pleegt te zijn. Verdachte heeft verklaard niet geweten te hebben dat de hennep in zijn woning lag en vermoedt dat het van zijn neefje is. Nu verdachte echter geen naam van zijn neefje geeft zodat deze verklaring op zijn aannemelijkheid kan worden onderzocht en ook overigens niet van een alternatief scenario is gebleken, is er geen grond even genoemde algemene ervaringsregel uitzondering te doen lijden. De rechtbank acht dit feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.