ECLI:NL:RBDHA:2015:12951

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2015
Publicatiedatum
12 november 2015
Zaaknummer
09/842415-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en wapenbezit in Den Haag

Op 12 november 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en wapenbezit. De zaak vond zijn oorsprong in een schietincident op 14 juli 2013 in 's-Gravenhage, waarbij de verdachte met een vuurwapen op twee slachtoffers schoot. Slachtoffer 1 raakte gewond door een kogel in de borst, terwijl slachtoffer 2 tijdens een worsteling met de verdachte ook gewond raakte. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verdachte risicovol gedrag vertoonde door met een vuurwapen te schieten, er onvoldoende bewijs was voor voorwaardelijk opzet op de dood van slachtoffer 2. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag op slachtoffer 2, maar achtte de poging doodslag op slachtoffer 1 wel bewezen. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte een revolver en munitie in zijn bezit had, wat in strijd was met de Wet wapens en munitie. Ook werd de verdachte veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van hennep. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier jaar op, met aftrek van het voorarrest. De benadeelde partijen, slachtoffers 1 en 2, dienden schadevergoedingen in, waarvan een deel werd toegewezen. De rechtbank benadrukte de ernst van het geweldsdelict en de impact op de slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/842415-13
Datum uitspraak: 12 november 2015
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1977 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Nieuwegein te Nieuwegein.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 29 oktober 2015.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. L.E. van der Leeuw en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. M. van Stratum, advocaat te Den Haag, en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 juli 2013 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet, en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een revolver, althans een vuurwapen één of meer kogel(s) heeft afgevuurd op of in de richting van die [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 juli 2013 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een revolver, althans een vuurwapen, één of meer kogels heeft afgevuurd op en/of in de richting van [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 14 juli 2013 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer 1] ) meermalen, althans eenmaal heeft/hebben geslagen/gestompt tegen het gezicht/het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of (vervolgens) met een revolver, althans een vuurwapen, één of meer kogels heeft afgevuurd op en/of in de richting [slachtoffer 1] , waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 14 juli 2013 te 's-Gravenhage, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk, en al dan niet met voorbedachte rade een persoon genaamd [slachtoffer 2] van het leven te beroven, opzettelijk en al dan niet na rustig overleg en kalm beraad, met een revolver, althans een vuurwapen, één of meer kogel(s) heeft afgevuurd op of in de richting van die [slachtoffer 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 juli 2013 te 's-Gravenhage aan een persoon genaamd [slachtoffer 2] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een nekwervelbeschadiging), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met een revolver, althans een vuurwapen, één of meer kogel(s) heeft afgevuurd op of in de richting van die [slachtoffer 2] ;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 juli 2013 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 2] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een revolver, althans een vuurwapen, één of meer kogel(s) heeft afgevuurd op of in de richting van die [slachtoffer 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 14 juli 2013 te 's-Gravenhage een of meer wapens van categorie II, te weten een revolver, althans een vuurwapen, en/of munitie van categorie II, te weten één of meerdere kogel(s), kaliber.22 Long Rifle, voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
4.
hij op of omstreeks 15 juli 2013 te 's-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 700 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op 14 juli 2013 vond er een ruzie plaats die uitmondde in een schietpartij op de Hoefkade te Den Haag. Aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn hierbij gewond geraakt. Door getuigen werd verdachte aangewezen als de schutter. Bij een doorzoeking in de woning van verdachte werd hennep aangetroffen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte de onder 1 impliciet primair (poging doodslag), 2 impliciet primair (poging doodslag), 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de feiten 1, 2 en 4. De aangiftes zijn onbetrouwbaar en dienen van het bewijs te worden uitgesloten. Op grond van de overige bewijsmiddelen kan niet worden vastgesteld dat verdachte met voorbedachten rade, dan wel opzettelijk heeft geschoten op beide aangevers met het oog hen te doden of letsel toe te brengen. Ten aanzien van feit 4 is bepleit dat verdachte op 15 juli 2013 niet in de woning aanwezig was. Hij wist niet dat de hennep in zijn woning lag.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Feit 1
Op 14 juli 2013 kregen verdachte en aangever [slachtoffer 1] ruzie, waarbij [slachtoffer 1] door verdachte werd geslagen. Op enig moment is verdachte weggelopen en korte tijd later kwam hij terug met een vuurwapen. Hiermee schoot hij eenmaal in de lucht. [2] [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte vervolgens gericht op hem schoot, waarna hij een branderig gevoel had aan de linkerzijde van zijn borst. [slachtoffer 1] vluchtte hierop de slagerij in en is onder de toonbank gedoken. Verdachte heeft vanuit de deuropening van de slagerij nogmaals geschoten en [slachtoffer 1] voelde een branderig gevoel aan de rechterzijde van zijn borst. [3] De politie-agent die ter plaatse is gekomen, zag net boven de rechterborst van [slachtoffer 1] een klein gat in het vest en vroeg hem zijn T-shirt omhoog te doen, zodat er naar verwondingen kon worden gekeken. Op het moment dat [slachtoffer 1] zijn T-shirt omhoog deed, viel er een kogel uit zijn kleding. [4] Uit medische informatie is gebleken dat [slachtoffer 1] een oppervlakkige wond op de borstkas heeft links onder de okselplooi en rechts bij het sleutelbeen. [5]
Verdachte heeft verklaard dat hij eenmaal in de lucht heeft geschoten en eenmaal vanuit de deuropening van de slagerij. Dit laatste schot was, aldus verdachte, bewust naast aangever gericht om hem bang te maken, echter aangever is gevallen en zo in de kogelbaan terechtgekomen. Vervolgens is verdachte overmeesterd door omstanders en is het wapen nog een keer afgegaan tijdens deze worsteling.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte ongeloofwaardig. Niet alleen [slachtoffer 1] verklaart dat er vaker is geschoten dan verdachte verklaart. Ook de getuigen [getuige] en [slachtoffer 2] hebben verklaard dat voordat [slachtoffer 1] de slagerij in rende, verdachte in ieder geval één schot in de richting van [slachtoffer 1] heeft afgevuurd. Vervolgens heeft verdachte vanuit de deuropening in de slagerij geschoten. [6] Daarnaast spreekt het letsel van [slachtoffer 1] de verklaring van verdachte tegen. Immers is gebleken dat [slachtoffer 1] twee verwondingen op borsthoogte heeft en dus minimaal tweemaal beschoten moet zijn, hetgeen aansluit bij zijn verklaring.
Uit het voorgaande volgt dan ook dat verdachte tweemaal in de richting van [slachtoffer 1] heeft geschoten en hem vervolgens ook tweemaal heeft geraakt op de borst. Deze combinatie van omstandigheden maakt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte dus tweemaal opzettelijk gericht op [slachtoffer 1] geschoten. De omstandigheid dat [slachtoffer 1] ter hoogte van borst is geraakt, levert naar algemene ervaringsregels gevaar voor het leven op.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor een bewezenverklaring van de voorbedachte raad.
De rechtbank acht derhalve poging doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte op [slachtoffer 1] schoot waarop hij verdachte heeft vastgepakt. Er is een worsteling ontstaan, waarbij het verdachte gelukt is los te komen. Vervolgens heeft verdachte [slachtoffer 2] bij zijn hoofd gepakt en het hoofd naar zich toe getrokken, waarop verdachte de loop van de revolver tegen de hals en op de huid heeft gezet en heeft geschoten, aldus [slachtoffer 2] .
Verdachte ontkent dit en zegt dat het wapen is afgegaan in de worsteling zonder dat hij er controle over had. Bij de worsteling waren meerdere personen betrokken die verdachte beet pakten.
De rechtbank stelt vast dat diverse getuigen hebben verklaard dat [slachtoffer 2] verdachte van achteren heeft beetgepakt, waarna een worsteling is ontstaan waarbij meerdere personen betrokken waren. Deze getuigen hebben op enig moment tijdens deze worsteling een schot gehoord, maar niemand heeft gezien wat er precies is gebeurd. Uit een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut blijkt dat de kogel ofwel van een afstand van minimaal 60 centimeter ofwel in (vrijwel) direct contact met de onbedekte huid van [slachtoffer 2] is afgevuurd.
De rechtbank overweegt dat het ook in het door verdachte geschetste scenario mogelijk is dat een schot gelost wordt tegen de hals van aangever of op een afstand van meer dan 60 centimeter van de hals. Het rapport ondersteunt daarom zowel het scenario van aangever als het scenario van verdachte.
Nu de verklaring van [slachtoffer 2] dat verdachte hem bewust in de hals heeft geschoten niet wordt ondersteund door andere verklaringen en er verschillende getuigen zijn die juist verklaren dat het wapen tijdens een worsteling waaraan meerdere personen deelnamen is afgegaan – welke lezing zich moeilijk verhoudt met de bewuste handelingen van verdachte zoals [slachtoffer 2] die beschrijft – is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat verdachte de bedoeling had om [slachtoffer 2] van het leven te beroven. Aldus is het handelen van verdachte niet te kwalificeren als boos opzet.
Voor beantwoording van de vraag of bij verdachte voorwaardelijk opzet op de levensberoving van [slachtoffer 2] heeft bestaan overweegt de rechtbank dat hiervoor noodzakelijk is dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard moet hebben dat hij [slachtoffer 2] dodelijk zou kunnen raken.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat verdachte uit was op een gewapende confrontatie met [slachtoffer 1] en het niet had gemunt op [slachtoffer 2] . Nadat verdachte meerdere kogels had afgevuurd op [slachtoffer 1] , is hij beetgepakt door [slachtoffer 2] en zijn zij liggend op straat beland, waarna meerdere personen aan de worsteling hebben deelgenomen. Hoewel verdachte ontegenzeggelijk risicovol gedrag heeft vertoond door op een drukke straat met een vuurwapen op iemand te schieten, levert de voorzienbaarheid van een mogelijk foute afloop van dat risicovolle gedrag nog niet het voorwaardelijk opzet op die foute afloop op. Het komt bij de beoordeling of in casu sprake is van voorwaardelijk opzet aan op de vraag op welke wijze en onder welke omstandigheden het wapen van verdachte is afgegaan. Zoals hiervoor reeds overwogen is er geen enkele getuige die hier iets concreets over heeft verklaard. Zo kan bijvoorbeeld niet worden vastgesteld dat verdachte de gelegenheid heeft gehad zich tijdens de worsteling van het vuurwapen te ontdoen of zich op enig moment aan de worsteling te onttrekken. Het is dan ook zeer goed mogelijk dat het schot – zoals verdachte heeft verklaard – onopzettelijk, als gevolg van de worsteling, is gelost. Uit de bewijsmiddelen kan dan ook niet worden afgeleid dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het wapen zou afgaan en een ander dodelijk zou worden getroffen, in die zin dat hij deze kans desbewust heeft aanvaard en op de koop toe heeft genomen.
Dit betekent dat de rechtbank bij verdachte ook geen voorwaardelijke opzet aanwezig acht, zodat zij verdachte van het onder feit 2 primair en subsidiair ten laste gelegde zal vrijspreken.
Feit 3
Gelet op de verklaring van verdachte [7] en [slachtoffer 2] [8] staat vast dat verdachte op 14 juli 2013 meerdere malen heeft geschoten met een geladen revolver.
Derhalve kan dit feit wettig en overtuigend worden bewezen.
Feit 4
Op 15 juli 2013 is bij een doorzoeking van de woning van verdachte een zak met 700 gram hennep aangetroffen in de gangkast. [9] Verdachte woonde omstreeks 15 juli 2013 alleen in de woning, omdat zijn vrouw en kinderen op vakantie waren. De algemene ervaringsregel is dat een bewoner van een woning, waarin zich een niet onaanzienlijke hoeveelheid hennep bevindt, met de aanwezigheid van die hennep in zijn woning bekend pleegt te zijn. Verdachte heeft verklaard niet geweten te hebben dat de hennep in zijn woning lag en vermoedt dat het van zijn neefje is. Nu verdachte echter geen naam van zijn neefje geeft zodat deze verklaring op zijn aannemelijkheid kan worden onderzocht en ook overigens niet van een alternatief scenario is gebleken, is er geen grond even genoemde algemene ervaringsregel uitzondering te doen lijden. De rechtbank acht dit feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
hij omstreeks 14 juli 2013 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet, met een revolver kogels heeft afgevuurd in de richting van die [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 14 juli 2013 te 's-Gravenhage een wapen van categorie II, te weten een revolver en munitie van categorie II, te weten meerdere kogels, kaliber.22 Long Rifle, voorhanden heeft gehad;
4.
hij omstreeks 15 juli 2013 te 's-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 700 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
1.
poging doodslag;

3.

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie

en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II;

4.

opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

5.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf van 7 jaren met aftrek van het voorarrest wordt opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met het volgende. Bij een bewezenverklaring voor de feiten 1 en 2 kan ten hoogste sprake zijn van voorwaardelijk opzet hetgeen een matigend effect op de strafmaat heeft. Daarnaast is het letsel beperkt gebleven en moet het strafblad van verdachte niet worden overdreven. Een deel is gedateerd en een deel is niet relevant. Ook heeft verdachte een positieve proceshouding gehad en heeft hij oprecht spijt. Er zal geen nieuwe confrontatie komen en de kans op recidive is klein, aangezien verdachte van plan is om naar Turkije te verhuizen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft op de openbare weg, waar op dat moment veel mensen aanwezig waren, gericht op het slachtoffer geschoten met een vuurwapen. Deze handelwijze is levensgevaarlijk en heeft bij het slachtoffer tot angst geleid. Dat het niet tot ernstiger verwondingen of zelfs de dood van het slachtoffer heeft geleid, is een gelukkige omstandigheid die niet aan verdachte is toe te schrijven. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Dergelijke feiten op de openbare weg brengen bovendien gevoelens van onveiligheid met zich mee in de maatschappij, hetgeen ook blijkt uit de verklaringen van de getuigen bij de rechter-commissaris. Het ongecontroleerde bezit van wapens en munitie leidt veelal tot het plegen van ernstige geweldsdelicten, zoals ook gebleken is in deze zaak. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van dergelijke voorwerpen.
Verder bleek verdachte 700 gram hennep in zijn woning te hebben. Het is algemeen bekend dat hennep de voor de volksgezondheid schadelijke stof THC bevat. Tevens heeft verdachte door zijn handelen bewust bijgedragen aan het in stand houden van een crimineel circuit waarin hennep in illegale kwekerijen wordt geproduceerd en waar winst wordt gemaakt met de handel daarin.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het uittreksel Justitiële Documentatie van 18 maart 2015 betreffende verdachte. Daaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

7.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer 2] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.746,02.
[slachtoffer 1] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 10.077,00.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van [slachtoffer 2] geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 191,52 met oplegging van de maatregel tot schadevergoeding en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige. Dit bedrag bestaat uit de gevorderde reiskosten en vier weken huishoudelijke hulp.
De officier van justitie heeft ten aanzien van [slachtoffer 1] geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 2.577,00 met oplegging van de maatregel tot schadevergoeding en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht beide vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren in verband met de bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en te complex is voor een behandeling in het strafproces.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] dient eveneens niet-ontvankelijk te worden verklaard in verband met eigen schuld van de benadeelde partij. Ook deze vordering is te ingewikkeld voor behandeling in het strafproces.
Meer subsidiair wordt het causale verband betwist.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van [slachtoffer 2]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee, dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van [slachtoffer 1]
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post ‘kosten voor rechtsbijstand’, is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij en zal worden toegewezen.
Ter zake van de gevorderde immateriële schade zal, gelet op hetgeen de benadeelde partij ter toelichting heeft aangevoerd, de rechtbank naar billijkheid een bedrag van € 4.000,00 toewijzen.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 4.000,00.
De rechtbank zal benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op € 77,00, de eigen bijdrage die benadeelde partij heeft moeten betalen voor de gefinancierde rechtsbijstand, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 4.000,00, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1] .
De kosten van rechtsbijstand betreffen geen rechtstreekse schade en kunnen derhalve niet worden betrokken bij de schadevergoedingsmaatregel.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 24 c, 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht;
- 3 en 11 van de Opiumwet en de daarbij behorende lijst II;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair (poging moord) en 2 primair en subsidiair tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de onder 1 impliciet primair (poging doodslag), 3 en 4 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
1.
poging doodslag;

3.

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie

en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II;

4.

Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

verklaart het bewezenverklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 1] , een bedrag van € 4.000,00;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 77,00, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 4.000,00 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 50 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P. Verbeek, voorzitter,
mr. C.F. Mewe, rechter,
mr. R.C. Hartendorp, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. F.E. van der Does, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 november 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1514-2013138322, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Centrum, Hoofdbureau Schilderswijk/Hoefkade (doorgenummerd blz. 1 t/m 295).
2.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] , p. 27 en 28 en proces-verbaal verhoor verdachte, p. 253.
3.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] , p. 27 en 28.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 36.
5.Geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer 1] d.d. 15 oktober 2015.
6.Verklaring [getuige] bij de rechter-commissaris op 17 december 2014 en verklaring [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris van 25 november 2014.
7.Eigen verklaring ter terechtzitting van 29 oktober 2015.
8.Verklaring [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris van 25 november 2014, randnummer 15.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 113 t/m 115 en Proces-verbaal team FO, Narcotica, p. 116.