In deze bodemzaak, uitgesproken door de Rechtbank Den Haag op 7 oktober 2015, staat de aansprakelijkheid van gedaagden centraal voor onrechtmatige onttrekkingen aan de financiële middelen van een Haags kerkgenootschap en twee stichtingen. De eiseressen, bestaande uit de Stichting Cultureel Beheer, de Doopsgezinde Gemeente te 's-Gravenhage en de Stichting Steunfonds Oldeslo, hebben gedaagden aangeklaagd wegens onrechtmatige onttrekkingen die door de echtgenoot zijn verricht in de periode van 2003 tot 2013. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde 1 in deze periode aanzienlijke bedragen heeft onttrokken aan de financiële middelen van de eiseressen, en dat gedaagde 2 ook aansprakelijk is voor een deel van deze onttrekkingen op basis van artikel 2:9 en artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 24 juni 2015 reeds geoordeeld dat gedaagde 1 aansprakelijk is voor een bedrag van € 123.555,40 aan de Stichting Beheer en € 280.636,25 aan de Doopsgezinde Gemeente. Daarnaast is vastgesteld dat gedaagde 1 ook aansprakelijk is voor een bedrag van € 185.051,46 aan het Steunfonds Oldeslo, terwijl gedaagde 2 slechts aansprakelijk is voor een deel van € 88.496,68. De rechtbank heeft de vorderingen van eiseressen tot schadevergoeding toegewezen en gedaagden hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 15.758,49.
De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, ondanks het verzoek van gedaagde 2 om dit niet te doen, en heeft geoordeeld dat de belangen van gedaagden niet zwaarder wegen dan de belangen van eiseressen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en vormt een belangrijke uitspraak in het kader van aansprakelijkheid binnen de context van kerkgenootschappen en stichtingen.