Overwegingen
1. Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedag] 1993 en de Ivoriaanse nationaliteit te bezitten. Op 6 oktober 2009 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft eiser bij besluit van 12 maart 2010 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend met ingang van 6 oktober 2009, geldig tot 6 oktober 2014. Het categoriale beschermingsbeleid voor asielzoekers uit Ivoorkust is per 3 september 2010 beëindigd.
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de verblijfsvergunning asiel van eiser met terugwerkende kracht ingetrokken. De grond voor vergunningverlening is komen te vervallen omdat het categoriaal beschermingsbeleid voor Ivoorkust is beëindigd. Verweerder heeft vervolgens beoordeeld of eiser in aanmerking komt voor vergunningverlening op één van de overige gronden van artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Verweerder stelt dat eiser ten tijde van de vergunningverlening verwijtbaar ongedocumenteerd was. Nu aan de gestelde herkomst en etniciteit getwijfeld wordt, gaat van zijn asielrelaas geen positieve overtuigingskracht uit en wordt het relaas als ongeloofwaardig aangemerkt. Verder is er in Ivoorkust volgens verweerder geen sprake van een uitzonderlijke situatie in de zin van artikel 15, aanhef en onder c, van richtlijn 2004/83/EG, thans: richtlijn 2011/95/EU (de Definitierichtlijn). Eiser komt volgens verweerder evenmin in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier als alleenstaande minderjarige vreemdeling (hierna: amv).
3. Eiser heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met terugwerkende kracht heeft ingetrokken. Intrekking met terugwerkende kracht is in strijd met de Definitierichtlijn. Eiser wijst verder op het overgangsrecht bij de afschaffing van de asielgrond die betrekking heeft op het categoriaal beschermingsbeleid. Eiser beroept zich ook op het rechtszekerheidsbeginsel. Verweerder heeft voorts volgens eiser onvoldoende gemotiveerd waarom het categoriale beschermingsbeleid is beëindigd. Er was ten tijde van de verlening van de verblijfsvergunning sprake van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn, aldus eiser. De veiligheidssituatie in de regio Daloa in Haut-Sassandra, waar eiser vandaan stelt te komen, is nog altijd fragiel. Eiser verwijst hierbij naar de
UNHCR Interim Eligibility Guidelines for Assessing the International Protection Needs of Asylum-seekers from Cote d’Ivoire, van 15 juni 2012. Verder is het, mede gelet op het tijdsverloop, niet redelijk te verwachten dat eiser alsnog in staat is documenten over te leggen. Ten slotte is eiser van mening dat hij ten tijde van de aanvraag als minderjarige in aanmerking kwam voor een vergunning als amv. Als gevolg hiervan dient beoordeeld te worden of eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voortgezet verblijf na verblijf als amv.
4. In artikel 29 van de Vw 2000 staat vermeld op welke gronden een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
In het tweede lid, aanhef en onder f, is bepaald dat bij het onderzoek naar de aanvraag mede wordt betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
Op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 is verweerder bevoegd een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te trekken, dan wel de aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur ervan af te wijzen, indien de grond voor verlening, bedoeld in artikel 29, is komen te vervallen.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat het categoriale beschermingsbeleid voor Ivoorkust op grond waarvan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend, bij besluit van 20 augustus 2010 met ingang van 3 september 2010 (Staatscourant 2010 nr. 13554) is beëindigd.
6. Verweerder heeft bepaald dat de aan eiser verleende asielvergunning met terugwerkende kracht wordt ingetrokken. Noch in het bestreden besluit, noch in het daaraan voorafgaande voornemen tot intrekking staat vermeld per welke datum de vergunning wordt ingetrokken. Uit de tekst van het bestreden besluit en het ter zitting door verweerder ingenomen standpunt leidt de rechtbank af dat verweerder beoogd heeft de intrekking te laten terugwerken tot de datum waarop het categoriaal beschermingsbeleid van verweerder is beëindigd, 3 september 2010.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het rechtszekerheidsbeginsel noch het overgangsrecht bij de afschaffing van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c en d, van de Vw 2000 in de weg staat aan intrekking met terugwerkende kracht van de verblijfsvergunning van eiser. De rechtbank overweegt dat uit de Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening (Kamerstukken II 2012/13, 33 293, nr. 6 Nota naar aanleiding van het verslag, pagina 20 en 24) blijkt dat verleende vergunningen op de c- en de d- grond worden beheerst door het recht zoals dat gold vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet, 1 januari 2014 (Stb. 2013, 587), dat wil zeggen dat de verleende vergunningen worden geëerbiedigd. Bij de aanvraag voor verlenging van de vergunning asiel voor bepaalde tijd geldt dat deze kan worden verlengd als de situatie in het land van herkomst niet is gewijzigd. De vergunning kan worden ingetrokken als de situatie in het land van herkomst verbetert en de verleningsgrond in die zin is komen te vervallen. Ten tijde van de inwerkingtreding van voornoemde wet behield eiser derhalve op grond van eerbiedigende werking zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, ook al was de wettelijke grondslag (artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000) komen te vervallen. Nu de situatie in Ivoorkust gewijzigd is en het categoriale beschermingsbeleid is beëindigd, was verweerder bevoegd de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht in te trekken.
8. Verweerder heeft een ruime beleids- en beoordelingsvrijheid bij het instellen en het beëindigen van het categoriaal beschermingsbeleid. Verweerder heeft de beëindiging van het categoriaal beschermingsbeleid voor Ivoorkust gebaseerd op het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van januari 2010 waaruit blijkt dat de veiligheidssituatie in Ivoorkust aan het verbeteren is en het feit dat de ons omringende landen geen bijzonder beleid voeren voor asielzoekers uit Ivoorkust. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot het standpunt heeft kunnen komen dat op grond daarvan het categoriaal beschermingsbeleid voor Ivoorkust diende te worden beëindigd. Eiser heeft geen landeninformatie overgelegd die tot een ander oordeel dient te leiden.
9. Vervolgens staat ter beoordeling of de Definitierichtlijn zich tegen de intrekking met terugwerkende kracht verzet. Daarvoor moet allereerst worden beoordeeld of deze richtlijn voor eiser van toepassing was ten tijde van de vergunningverlening, dan wel ten tijde van het intrekkingsbesluit. De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 november 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BO6339), dat de vraag of het categoriale beschermingsbeleid een grondslag vormt voor vergunningverlening, dient te worden onderscheiden van de vraag of zich de situatie voordoet, bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. Artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn beoogt bescherming te bieden in de uitzonderlijke situatie dat de mate van willekeurig geweld in het aan de gang zijnde gewapend conflict dermate hoog is dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat elke burger louter door zijn aanwezigheid in het desbetreffende land of gebied een reëel risico loopt op de in die bepaling bedoelde ernstige schade, in welke bescherming artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 voorziet. Wanneer sprake is van een categoriaal beschermingsbeleid, volgt daaruit nog niet dat sprake is van een 15c-situatie. 10. Het is aan eiser om zijn stelling, dat ten tijde van de verlening van de verblijfsvergunning dan wel thans sprake is van een 15c-situatie, te onderbouwen. De rechtbank is van oordeel dat eiser daarin niet is geslaagd.
11. De rechtbank overweegt dat in het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Ivoorkust van januari 2010 staat vermeld dat de veiligheidssituatie in Ivoorkust aan het verbeteren is maar niettemin kwetsbaar is. Naar het oordeel van de rechtbank was kan hieruit niet worden afgeleid dat er ten tijde van het inwilligend besluit van 12 maart 2010 sprake was van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c van de Definitierichtlijn.
12. Uit het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van mei 2013, paragraaf 2, valt naar het oordeel van de rechtbank evenmin af te leiden dat thans sprake is van een 15c-situatie in Ivoorkust. Uit dit ambtsbericht blijkt dat veiligheidssituatie aan het eind van de verslagperiode ten opzichte van de situatie in maart 2012 beduidend is verbeterd, hoewel op het platteland – vooral in het westen – de situatie nog fragiel is. Sinds oktober 2012 hebben minder veiligheidsincidenten plaatsgevonden en zijn geen meldingen meer gedaan van folteringen. Ook ten aanzien van roofovervallen en afpersingen op de wegen is de situatie genormaliseerd.
13. Verweerder heeft op basis van de hiervoor besproken ambtsberichten terecht geconcludeerd dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat ten tijde van de verlening van de vergunning dan wel thans in Ivoorkust gesproken kan worden van een 15c-situatie. De door eiser aangehaalde bron, het rapport van de UNHCR van 15 juni 2012, vermeldt weliswaar dat er sprake is van spanningen tussen groepen (
intercommunity tensions) in een aantal gebieden in Ivoorkust, waaronder Haut-Sassandra, maar ook daaruit kan niet worden afgeleid dat er sprake is van een uitzonderlijke situatie, als hiervoor bedoeld. Nu aan eiser geen beschermingsaanspraak toekomt op grond van de Definitierichtlijn, kan de vraag of deze richtlijn intrekking met terugwerkende kracht toestaat, onbesproken blijven. De beroepsgrond faalt.
14. Vervolgens ligt ter beantwoording de vraag voor of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van zijn individuele asielrelaas.
15. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser toerekenbaar geen documenten heeft overgelegd. Eiser heeft geen documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn identiteit, asielrelaas of reisroute. Gelet hierop heeft verweerder artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 aan eiser kunnen tegenwerpen. Ter verklaring van het feit dat eiser niet over reisdocumenten beschikte, heeft eiser betoogd dat hij tijdens zijn vliegreis van Ivoorkust naar Nederland is begeleid door een reisagent die de documenten onder zich hield. Dit doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de op eiser rustende verantwoordelijkheid om de afgelegde reisroute met documenten te onderbouwen. De rechtbank is ook niet gebleken van dwang van de zijde van de reisagent, op grond waarvan het ontbreken van reisdocumenten eiser niet valt toe te rekenen. Daarbij komt dat eiser ook tijdens zijn verblijf hier te lande geen aanvullende identiteitsdocumenten heeft overgelegd.
16. Dit betekent voor de beoordeling van het asielrelaas het volgende. Om het asielrelaas van eiser alsnog geloofwaardig te achten, mogen daarin geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen. Van het asielrelaas moet derhalve een positieve overtuigingskracht uitgaan om geloofwaardig te worden geacht. Verweerder heeft deze maatstaf terecht aangelegd bij de beoordeling van het asielrelaas van eiser.
17. Eiser heeft verklaard dat hij geboren is in de regio Daloa, dat hij daar zijn hele leven tot aan zijn vlucht gewoond heeft, dat hij tot de bevolkingsgroep Dioula behoort en dat hij de Dioula taal spreekt. Verweerder heeft tegengeworpen dat uit het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Ivoorkust van maart 2012 blijkt dat in de regio Daloa de etnische groep Bete woont, en dat dit niet het herkomstgebied is van de Dioula. De moedertaal van Ivorianen is de taal van de eigen etnische groep. Eiser spreekt geen Bete, wat verwacht mag worden nu hij stelt in Daloa geboren te zijn. Daarnaast valt op dat eiser onder meer in het Frans is gehoord. Uit voormeld ambtsbericht blijkt dat het onderwijs in het Frans wordt gegeven en dit op enige mate van scholing duidt. Eiser ontkent echter dat hij naar school geweest is. Verder heeft hij weinig (geografische) details over zijn leefomgeving kunnen verstrekken. Zo antwoordt eiser op de vraag wat hij om zich heen zag in Daloa dat het al lang geleden is en hij jong vertrokken is. Voorts stelt eiser in de periode dat hij door zijn oom uit huis gezet was onder meer de kost te hebben verdiend met het wassen van auto’s, maar kan hij zich de kleur of letter/cijfercombinatie van de nummerborden niet herinneren. De rechtbank concludeert op grond van het vorenstaande dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat eisers asielrelaas positieve overtuigingskracht ontbeert.
18. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht het standpunt ingenomen dat eiser niet in aanmerking komt voor een asielvergunning op één van de (overige) gronden, genoemd in artikel 29 van de Vw 2000. Verweerder heeft de asielvergunning van eiser terecht ingetrokken.
19.
Ter beoordeling staat vervolgens of eiser ten tijde van de vergunningverlening in aanmerking had moeten komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als amv. Eiser is thans weliswaar meerderjarig, maar indien eisers standpunt juist is, had verweerder moeten onderzoeken of eiser in aanmerking behoort te komen voor een reguliere vergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ (thans: humanitair-niet tijdelijk).
20. Ingevolge artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), zoals dit gold op 3 september 2010, kan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking, verband houdend met voortgezet verblijf worden verleend aan de vreemdeling die drie jaar in Nederland verblijft als houder van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling.
21. Ingevolge artikel 3.52 van het Vb 2000, zoals dit gold op 3 september 2010, kan in andere gevallen dan genoemd in de artikelen 3.50 en 3.51 Vb 2000 de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf worden verleend aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, van de Vw 2000 heeft gehad en van wie naar het oordeel van Onze Minister wegens bijzondere individuele omstandigheden niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat.
22. Verweerder had moeten beoordelen of eiser ten tijde van de intrekking, op 3 september 2010, in aanmerking kwam voor een reguliere verblijfsvergunning als amv. Verweerder had bij een bevestigende beantwoording van deze vraag vervolgens moeten beoordelen of er sprake is van een aanspraak op voortgezet verblijf op grond van artikel 3.52 van het Vb 2000. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit op dit punt in het geheel geen motivering bevat. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bestreden besluit in zoverre in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
23. Het beroep is gegrond voor zover dit betrekking heeft op het ambtshalve niet verlenen van een verblijfvergunning regulier voor bepaalde tijd. Het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten, nu het allereerst aan verweerder is om de beoordeling als hiervoor beschreven te maken.
24. Het beroep is voor het overige ongegrond.
25. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 980 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1).