ECLI:NL:RBDHA:2015:12833

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2015
Publicatiedatum
10 november 2015
Zaaknummer
15-18108
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening asielaanvraag met betrekking tot verantwoordelijkheid Hongarije

In deze zaak heeft verzoeker, een Afghaanse asielzoeker, op 13 juli 2015 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder, heeft op 8 oktober 2015 meegedeeld dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen, omdat Hongarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 27 oktober 2015 is verzoeker verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er recente informatie is over de situatie van asielzoekers in Hongarije, en dat er een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is geweest die een vergelijkbaar verzoek om voorlopige voorziening heeft toegewezen. Gezien de spoedeisendheid van de situatie en de betrokken belangen, heeft de voorzieningenrechter besloten dat verzoeker de uitkomst van de hoger beroepen in Nederland moet kunnen afwachten.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat verzoeker niet mag worden overgedragen tot één week nadat op zijn beroep tegen het bestreden besluit is beslist. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 980,-. Deze uitspraak is gedaan op 28 oktober 2015 door mr. L.C. Michon, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.L. de Gier, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/18108
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 oktober 2015 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , geboren op [1993] , van Afghaanse nationaliteit, verzoeker

(gemachtigde: mr. B.D. Lit),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

(gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 8 oktober 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder meegedeeld dat de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen omdat Hongarije verantwoordelijk is voor behandeling van de aanvraag.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2015. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is als tolk verschenen [naam] .

Overwegingen

1. Verzoeker heeft op 13 juli 2015 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Nadat verzoeker is gehoord heeft verweerder op 15 september 2015 aan verzoeker meegedeeld dat het voornemen bestaat om de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Er is volgens verweerder namelijk gebleken dat Hongarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Nadat verzoeker zijn zienswijze tegen het voornemen kenbaar heeft gemaakt, heeft verweerder zijn standpunt met het bestreden besluit gehandhaafd. Verzoeker heeft aangevoerd dat verweerder niet meer kan en mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en heeft ter onderbouwing van dit betoog verwezen naar recente informatie over de algemene situatie en positie van asielzoekers in Hongarije.
2. Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 22 september 2015 (nr. 201506653) is een verzoek om een voorlopige voorziening hangende hoger beroep toegewezen in een zaak waarin een vreemdeling dreigde te worden overgedragen aan Hongarije op grond van de Verordening (EU) 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening). Ter onderbouwing van dit verzoek om een voorlopige voorziening was eveneens verwezen naar recente informatie over de positie van asielzoekers in Hongarije. De voorzieningenrechter van de ABRvS heeft overwogen:
“De beoordeling van de grieven vergt nader onderzoek, waartoe deze procedure zich thans niet goed leent. Nu voorts is gebleken van een spoedeisend belang, als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb, ziet de voorzieningenrechter, mede gezien de omstandigheid dat het hoger beroep op 9 oktober 2015 ter zitting zal worden behandeld, gelet op de betrokken belangen, aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.”
Bij wijze van voorlopige voorziening is bepaald dat de vreemdeling niet wordt overgedragen totdat op het ingestelde hoger beroep is beslist.
Op 23 september 2015 heeft de voorzieningenrechter van de ABRvS in een andere zaak
(nr. 201507322) met dezelfde motivering een identieke voorlopige voorziening gewezen.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat nog steeds uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Hongarije en handhaaft om die reden het bestreden besluit.
4. Gelet op de toewijzing van de onder 2. genoemde voorlopige voorzieningen door de voorzieningenrechter van de ABRvS en de behandeling van de ingestelde hoger beroepen op 9 oktober 2015 is de voorzieningenrechter, gelet op de betrokken belangen, van oordeel dat de uitspraken in deze hoger beroepen moeten worden afgewacht. Op dit moment is niet bekend wanneer de uitspraken in die hoger beroepen worden gedaan, zodat het gelet op de termijnen niet wenselijk is om in deze voorlopige voorziening de uitspraken af te wachten.
5. De voorzieningenrechter zal om die reden het verzoek om voorlopige voorziening toewijzen en bepalen dat verzoeker niet mag worden overgedragen tot één week nadat op zijn beroep tegen het bestreden besluit is beslist.
6. De voorzieningenrechter ziet in dit geval aanleiding verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 980 in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- schorst het besluit van verweerder van 8 oktober 2015 totdat is beslist op het beroep;
- bepaalt dat verzoeker niet wordt overgedragen tot één week nadat de rechtbank op zijn beroepschrift heeft beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 980,- te betalen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Michon, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.L. de Gier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.