ECLI:NL:RBDHA:2015:12800

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2015
Publicatiedatum
10 november 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 5138
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
  • J.P.F. Slijpen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om toepassing van de 30%-regeling voor belastingdoeleinden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 oktober 2015 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie betreffende de toepassing van de 30%-regeling. Eiser, die sinds 21 april 2013 in Nederland staat ingeschreven, heeft verzocht om toepassing van deze regeling voor zijn dienstverband bij AE BV, maar verweerder heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet in het buitenland is aangeworven en dus niet kwalificeert als 'ingekomen werknemer' volgens artikel 10e van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de inschrijving van eiser in Nederland en zijn eerdere woonplaats in het Verenigd Koninkrijk onderzocht. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat hij na 21 april 2013 nog in het Verenigd Koninkrijk woonde. De rechtbank concludeert dat eiser sinds zijn inschrijving in Nederland woont en dat hij daarom niet voldoet aan de voorwaarden voor de 30%-regeling. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 15/5138

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

29 oktober 2015 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [Plaats] , eiser(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en
[P], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 26 mei 2015 op het bezwaar van eiser tegen de beschikking van 20 januari 2015 waarbij verweerder het verzoek van eiser om toepassing van de zogenoemde 30%-regeling heeft afgewezen.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2015.
Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordigers]

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser staat sinds 21 april 2013 in het GBA ingeschreven op het adres [adres] te [plaats] . Op dat adres staat sinds 1 maart 2013 ook ingeschreven [naam] , de vriendin van eiser. Vóórdat eiser zich op het bewuste adres heeft laten inschrijven, was hij woonachtig in het Verenigd Koninkrijk.
2. Op 29 augustus 2013 heeft eiser een arbeidsovereenkomst gesloten met [werkgever] (RP BV). Met ingang van 2 september 2013 is eiser bij voormelde werkgever in dienst getreden. Per brief van 2 september 2013 hebben eiser en RP BV gezamenlijk om toepassing van de 30%-regeling verzocht met als vermelde gewenste ingangsdatum 2 september 2013. Bij beschikking van 31 oktober 2013 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Eiser heeft daartegen geen bezwaar gemaakt.
3. Op 30 december 2013 heeft eiser een arbeidsovereenkomst gesloten met [BV] (AE BV). Met ingang van 13 januari 2014 is eiser bij deze werkgever in dienst getreden. Per brief van 25 juli 2014 heeft de gemachtigde namens eiser om toepassing van de 30%-regeling verzocht voor zijn dienstverband bij AE BV. Bij beschikking van 20 januari 2015 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. In de bezwaarfase heeft eiser dit verzoek aangevuld. Blijkens die aanvulling verzoeken eiser en AE BV gezamenlijk om toepassing van de 30%-regeling voor het bewuste dienstverband met als vermelde gewenste ingangsdatum 1 augustus 2014.
4. In geschil is of verweerder het verzoek van 25 juli 2014 om toepassing van de 30%-regeling ten onrechte heeft afgewezen. Meer specifiek is in geschil of eiser uit het buitenland is aangeworven en als zodanig kwalificeert als ‘ingekomen werknemer’ als bedoeld in artikel 10e van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (het UB LB 1965). Eiser beantwoordt deze vragen bevestigend, verweerder ontkennend.
5. Vaststaat dat eiser sinds 21 april 2013 staat ingeschreven in Nederland. Dat levert naar het oordeel van de rechtbank een vermoeden op dat hij vanaf dat moment zijn woonplaats in Nederland heeft. Dit vermoeden wordt in dit geval versterkt door het vermelden van de woonplaats [adres] te [plaats] op vliegtickets, in de arbeidsovereenkomst met RP BV en in het curriculum vitae van eiser (zie de bijlagen 3E/F, 4 en 5B bij de brief van de gemachtigde van 15 maart 2015 [bijlage 7 bij het verweerschrift]). Bovendien heeft eiser in zijn M-biljet voor het jaar 2013, dat op 19 januari 2015 door verweerder is ontvangen, aangegeven dat hij tot en met 21 april 2013 in het Verenigd Koninkrijk heeft gewoond en nadien in Nederland woont en dat hij daar samenwoont met zijn vriendin, wat zijn vriendin ook heeft aangegeven in haar M-biljet 2013.
6. Eiser heeft voornoemd vermoeden dat hij sinds 21 april 2013 in Nederland woont niet ontkracht. Eiser, die stelt na de bewuste datum nog in het Verenigd Koninkrijk woonachtig te zijn geweest, heeft onvoldoende bewijsmiddelen aangedragen op grond waarvan dit aannemelijk is gemaakt. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser, naar blijkt uit de gedingstukken, zijn huurovereenkomst in het Verenigd Koninkrijk heeft opgezegd vóór hij zich in Nederland heeft laten inschrijven. Ook overigens zijn onvoldoende concrete aanknopingspunten en/of bewijsmiddelen voorhanden die de conclusie rechtvaardigen dat eiser na 21 april 2013 niet in Nederland maar elders woonachtig was. De omstandigheid dat eiser na 21 april 2013 nog diverse malen heeft gesolliciteerd naar functies in het buitenland brengt niet mee dat hij nog niet of niet meer in Nederland woonde.
7. Gelet op wat hiervoor is overwogen, moet het er naar het oordeel van de rechtbank voor worden gehouden dat eiser sinds 21 april 2013 in Nederland woont. In dat geval kwalificeert eiser, naar tussen partijen in zoverre ook niet in geschil is, niet als ‘ingekomen werknemer’ als bedoeld in artikel 10e van het UB LB 1965. Dit leidt tot de conclusie dat verweerder het onderhavige verzoek om toepassing van de 30%-regeling terecht heeft afgewezen.
8. Nu verweerder het onderhavige verzoek reeds om voornoemde reden terecht heeft afgewezen, komt de rechtbank niet toe aan de door partijen opgeroepen vraag of het verzoek heeft te gelden als een tweede verzoek om toepassing van de 30%-regeling voor het (eerste) dienstverband van eiser bij RP BV of als een eerste verzoek voor zijn (tweede) dienstverband bij AE BV, alsmede aan de vraag in hoeverre beide verzoeken met elkaar samenhangen.
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.F. Slijpen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J. Kwestro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof [plaats] (belastingkamer), Postbus 20021,
2500 EA [plaats] .