ECLI:NL:RBDHA:2015:12771

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2015
Publicatiedatum
9 november 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 1754
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen weigering Ziektewet-uitkering ondanks te late ziekmelding

Op 9 november 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen Stichting X en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres, vertegenwoordigd door mr. P.M. Droog, heeft beroep ingesteld tegen de weigering van het Uwv om een Ziektewet (ZW) uitkering toe te kennen aan haar ex-werkneemster, [ex-werkneemster], per 18 augustus 2009. Het primaire besluit van het Uwv, gedateerd 12 augustus 2014, weigerde de uitkering op basis van een te late ziekmelding door eiseres, die pas op 30 juli 2014 melding maakte van de ziekte van [ex-werkneemster]. Eiseres betoogde dat [ex-werkneemster] als arbeidsgehandicapte moest worden aangemerkt en dat zij recht had op een ZW-uitkering, omdat de ziekmelding binnen vijf jaar na indiensttreding had plaatsgevonden.

De rechtbank oordeelde dat eiseres inderdaad onder de reikwijdte van artikel 29b van de ZW valt, maar dat zij wel tijdig melding had moeten maken van de arbeidsongeschiktheid. De rechtbank stelde vast dat het Uwv onvoldoende onderzoek had gedaan naar de relevante feiten en omstandigheden en dat het bestreden besluit niet deugdelijke motivering bevatte. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het Uwv op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige ziekmeldingen door werkgevers en de verplichtingen die voortvloeien uit de ZW. De rechtbank heeft de zaak terugverwezen naar het Uwv voor een nieuw besluit, waarbij een verzekeringsgeneeskundig onderzoek moet worden verricht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/1754

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 november 2015 in de zaak tussen

[Stichting X], te [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. P.M. Droog),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. J. van Riet).

Procesverloop

Bij besluit van 12 augustus 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd aan de ex-werkneemster van eiseres, [ex-werkneemster], per 18 augustus 2009 een uitkering krachtens de Ziektewet (ZW) toe te kennen.
Bij besluit van 3 februari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2015.
Eiseres is – met voorafgaand telefonisch bericht – niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Aan [ex-werkneemster] (verder: [X]) is per 25 november 1996 een uitkering krachtens de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toegekend. Deze uitkering is per 25 augustus 2004 beëindigd.
1.2.
Op 12 november 2007 is [X] bij eiseres in dienst getreden. [X] heeft zich op 18 augustus 2009 voor haar werkzaamheden ziek gemeld. In verband hiermee heeft [X] een uitkering krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Bij besluit van 25 juli 2011 heeft verweerder geweigerd aan [X] per 24 augustus 2011 een WIA-uitkering toe te kennen. Het dienstverband tussen [X] en eiseres is per 1 januari 2012 beëindigd. Aan [X] is vervolgens per 2 januari 2013 een uitkering krachtens de Werkloosheidswet (WW) toegekend.
1.3.
[X] heeft zich op 15 oktober 2013 ziek gemeld vanuit de WW. In verband hiermee heeft verweerder aan [X] per 15 oktober 2013 een loongerelateerde uitkering op grond van de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) ingevolge de Wet WIA toegekend, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-80%.
1.4.
Bij besluit van 29 januari 2014 heeft verweerder aan eiseres bericht dat de aan [X] vanaf 15 oktober 2013 betaalde WGA-uitkering op eiseres wordt verhaald, aangezien eiseres eigenrisicodrager is voor de WGA. Het door eiseres hiertegen gemaakte bezwaar heeft verweerder niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
1.5.
Bij besluit van 3 juli 2014 heeft verweerder aan [X] per 1 mei 2014 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
1.6.
Op 30 juli 2014 heeft eiseres aan verweerder gemeld dat [X] vanaf 18 augustus 2009 ziek is.
2. Verweerder heeft bij het primaire besluit aan [X] bericht dat zij per 18 augustus 2009 geen ZW-uitkering toegekend krijgt. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat eiseres pas op 30 juli 2014 melding heeft gemaakt van de ziekte van [X], dat dit meer dan een jaar na aanvang van de ziekte is, dat een ZW-uitkering met terugwerkende kracht slechts maximaal een periode van één jaar vanaf de ziekmelding kan worden toegekend, in dit geval 30 juli 2013, en dat zij op die datum alweer was hersteld.
3. Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt zoals vermeld in het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft er daarbij op gewezen dat op grond van het bepaalde in artikel 38a, negende lid, van de ZW dan wel artikel 38b, tweede lid, van de ZW het ziekengeld met terugwerkende kracht kan worden toegekend, maar slechts ten hoogste over een jaar.
4. Eiseres voert aan dat nu [X] een WAZ-uitkering heeft gehad zij als arbeidsgehandicapte in de zin van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (REA) is aan te merken. In de Wet REA is bepaald dat de status van arbeidsgehandicapte
5 jaar gehandhaafd wordt na het moment dat de werknemer minder dan 25% arbeidsongeschikt wordt geacht in het kader van de WAZ. Dit houdt volgens eiseres in dat [X] zowel tijdens het in dienst treden bij de werkgever, als ten tijde van haar uitval de status van arbeidsgehandicapte had. In artikel 29b, eerste lid, van de ZW is bepaald welke groepen werknemers vanaf de eerste dag van hun arbeidsongeschiktheid recht hebben op een uitkering krachtens de ZW over de periodes van arbeidsongeschiktheid die zijn aangevangen binnen 5 jaar na indiensttreding. Daaronder vallen ook de werknemers die als arbeidsgehandicapte zijn aangemerkt. Nu de ex-werkneemster binnen 5 jaar na het toegewezen krijgen van de arbeidsgehandicapte status zowel bij de werkgever in dienst is getreden als is uitgevallen, is er naar de mening van eiseres op grond van artikel 29b, eerste lid, van de ZW recht op een ZW-uitkering per 18 augustus 2009.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
De rechtbank volgt eiseres in haar betoog dat [X] onder de reikwijdte van artikel 29b van de ZW valt. Dit laat naar het oordeel van de rechtbank echter onverlet dat voor eiseres de verplichting bestaat om tijdig bij verweerder melding te maken van de arbeidsongeschiktheid van [X]. In dit verband wijst de rechtbank op artikel 38a van de ZW waarin is bepaald dat de werkgever uiterlijk op de vierde dag waarop de werknemer wegens ziekte ongeschikt was om haar werk te verrichten, hiervan melding dient te doen bij verweerder en op artikel 38b van de ZW waarin is bepaald dat indien het de werkgever niet duidelijk was dat de werkneemster aanspraak op ziekengeld kon maken, zij dit zo spoedig mogelijk moet doen, maar in elk geval niet later dan de vierde dag na het tijdstip waarop het de werkgever redelijkerwijs duidelijk kan zijn dat de werkneemster aanspraak kan maken op ziekengeld op grond van artikel 29b van de ZW. Verweerder kent volgens deze bepalingen het ziekengeld dan met terugwerkende kracht toe over de verstreken periode, maar ten hoogste over een jaar. Onbetwist is dat eiseres eerst op 30 juli 2014 [X] bij het Uwv heeft ziekgemeld. Nu [X] één jaar voor die datum (30 juli 2013) reeds was hersteld, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht bepaald dat voor zover al recht bestond op een ZW-uitkering, deze niet tot uitbetaling kan komen.
5.2
Eiseres voert daarnaast echter aan dat door het feit dat verweerder niet is overgegaan tot het vaststellen van het recht op een ZW-uitkering, zij in de toerekeningsprocedure geen beroep kan doen op artikel 82, vierde lid, van de Wet werk en arbeid naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Dit artikel bepaalt dat de WGA-uitkering niet wordt toegerekend indien de werknemer uit de dienstbetrekking waaruit de WGA-uitkering ontstaat recht had op een ZW-uitkering. Hierbij wordt niet vereist dat de toegekende recht op ZW-uitkering daadwerkelijk dient te zijn uitbetaald. Er dient volgens eiseres dan ook een verschil te worden gemaakt tussen het verstrekken van ziekengeld en het vaststellen van het recht op een ZW-uitkering. Onder verstrekken dient te worden verstaan het daadwerkelijk overgaan tot uitbetaling van de uitkering. Op basis van artikel 38b, tweede lid, van de ZW is het dus niet mogelijk dat verweerder overgaat tot het daadwerkelijk uitbetalen van een ZW-uitkering met een terugwerkende kracht langer dan één jaar. Echter, het vaststellen dat er een recht was, zoals vereist in artikel 82, vierde lid, van de WIA, kan wel met terugwerkende kracht over een periode langer dan één jaar.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat dit betoog van eiseres slaagt. Verweerder mocht in het bestreden besluit niet volstaan met de hiervoor onder 5.1 gevolgde redenering. Bij een ziekmelding in het kader van de ZW dient verweerder in beginsel de medische situatie en de bijbehorende arbeids(on)geschiktheid van de betrokken werknemer voor het eigen werk ten tijde van belang vast te stellen middels een verzekeringsgeneeskundig onderzoek teneinde het al dan niet bestaande recht op een ZW-uitkering te bepalen. Dit geldt ook in het geval om wat voor reden dan ook door de werknemer of – zoals in dit geval – door de werkgever een laattijdige ziekmelding wordt gedaan. Dit is slechts anders in het geval het procesbelang van de aanvrager bij een dergelijke beoordeling inmiddels is komen te vervallen. De vraag of een ZW-uitkering nog tot uitbetaling kan komen gelet op de door de wet beperkte mogelijkheid van uitbetaling met terugwerkende kracht is een omstandigheid die weliswaar bij de vraag naar de aanwezigheid van een procesbelang van belang is, maar die overigens onverlet laat dat het procesbelang ook kan bestaan in andere omstandigheden, zoals bijvoorbeeld het door eiseres genoemde beroep op artikel 82, vierde lid, van de Wet WIA. Indien sprake is van procesbelang om deze reden dient verweerder op de gebruikelijke wijze vast te stellen of ten tijde van belang recht bestond op een ZW-uitkering, ook als deze niet tot uitbetaling kan komen. De stelling van verweerder dat deze beoordeling in dit soort gevallen moet plaatsvinden in de procedure over het toerekeningsbesluit ingevolge de Wet WIA, volgt de rechtbank niet. Zelfs als er rechtens geen beletsel zou bestaan voor een dergelijke werkwijze, dan dient buiten elke twijfel verheven te zijn dat deze route voor eiseres openstaat, alvorens daar in de onderhavige procedure gevolgen aan kunnen worden verbonden. Die zekerheid is er in dit geval – gelet op hetgeen verweerder hierover naar voren heeft gebracht – onvoldoende.
6. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de voor het bestreden besluit relevante feiten en omstandigheden en voorts dat het bestreden besluit niet is voorzien van een deugdelijke motivering. Het beroep van eiseres is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Hiertoe zal verweerder in ieder geval een verzekeringsgeneeskundig onderzoek dienen te verrichten. Nu niet duidelijk is hoeveel tijd met dit onderzoek zal zijn gemoeid, ziet de rechtbank af van het toepassen van de zogeheten bestuurlijke lus.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 490,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 331,-- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 490,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 november 2015.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.