ECLI:NL:RBDHA:2015:12755

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2015
Publicatiedatum
9 november 2015
Zaaknummer
15/16633
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

Op 9 november 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een eiser die beroep had ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Dit besluit, genomen op 8 september 2015, hield in dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling werd genomen, omdat Hongarije verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser, geboren op 8 [geboortedag] 1983 en van Oegandese nationaliteit, op 5 juni 2015 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel had ingediend. De voorzieningenrechter had eerder bepaald dat de uitzetting van eiser achterwege moest blijven tot zeven dagen na de uitspraak op het beroep.

Tijdens de zitting op 2 november 2015 was eiser niet verschenen, maar de staatssecretaris was vertegenwoordigd. De rechtbank heeft overwogen dat Hongarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, maar dat er twijfels zijn over de naleving van verdragsverplichtingen door Hongarije. De rechtbank heeft informatie in overweging genomen die suggereert dat Hongarije mogelijk niet in staat is om asielzoekers adequaat te behandelen, wat in strijd zou zijn met het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de situatie in Hongarije en dat het bestreden besluit vernietigd moet worden.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 490,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 15/16633
V-nummer: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 9 november 2015 in de zaak tussen
[Naam eiser] , eiser,
gemachtigde mr. C.T.W. van Dijk,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. S.J.M. Leijtens.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 8 september 2015 waarbij de asielaanvraag van eiser niet in behandeling is genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) omdat Hongarije verantwoordelijk wordt geacht voor de behandeling van de aanvraag (het bestreden besluit).
De voorzieningenrechter van deze rechtbank, deze zittingsplaats, heeft bij uitspraak van 8 oktober 2015, AWB 15/16634, naar aanleiding van een verzoek van eiser tot het treffen van een voorlopige voorziening bepaald dat uitzetting van eiser achterwege blijft tot zeven dagen na bekendmaking van de uitspraak op het onderhavige beroep.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 2 november 2015. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na afloop van de zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft gesteld te zijn geboren op 8 [geboortedag] 1983 en de Oegandese nationaliteit te bezitten. Op 5 juni 2015 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder geconcludeerd dat Hongarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Verweerder komt tot die conclusie omdat Hongarije niet binnen de in artikel 22, eerste lid, van de Verordening (EU) 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: de Dublinverordening) genoemde termijn van twee maanden een beslissing heeft genomen op het op 16 juni 2015 door verweerder ingediende overnameverzoek.
3. Op de tegen het bestreden besluit gerichte beroepsgronden wordt voor zover nodig in het onderstaande ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Ingevolge artikel 30, eerste lid, van de Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
5. Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening is de lidstaat waar het verzoek om internationale bescherming het eerst werd ingediend verantwoordelijk voor de behandeling ervan, wanneer op basis van de in deze verordening vastgestelde criteria geen verantwoordelijke lidstaat kan worden aangewezen.
Indien het niet mogelijk is een verzoeker over te dragen aan de lidstaat die in de eerste plaats als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen, omdat ernstig moet worden gevreesd dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor verzoekers in die lidstaat systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, blijft de lidstaat die met het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat is belast de criteria van hoofdstuk III onderzoeken teneinde vast te stellen of een andere lidstaat als verantwoordelijke lidstaat kan worden aangewezen.
Indien de overdracht uit hoofde van dit lid niet kan geschieden aan een op grond van de criteria van hoofdstuk III aangewezen lidstaat of aan de eerste lidstaat waar het verzoek werd ingediend, wordt de lidstaat die met het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat is belast, de verantwoordelijke lidstaat.
6. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, voor zover hier van belang, kan elke lidstaat, in afwijking van artikel 3, eerste lid, besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
7. Eiser heeft niet bestreden dat Hongarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Gelet op de beroepsgronden is in geschil of verweerder de behandeling van de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich moet trekken omdat ten aanzien van Hongarije niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
8. Eiser heeft in beroep onder meer gewezen op de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, deze zittingsplaats, van 23 september 2015 (ECLI:NL:RBDHA:2015:11086, JV 2015/326) en de daarin besproken landeninformatie met betrekking tot Hongarije.
9. De rechtbank stelt vast dat eiser, net als de vreemdeling op wie voormelde uitspraak betrekking heeft, via Servië naar Hongarije is gereisd. In de voormelde uitspraak, in rechtsoverweging 16, is geoordeeld dat niet valt uit te sluiten dat de aanvraag van de vreemdeling met toepassing van de nieuwe Hongaarse wetgeving van 1 augustus 2015 niet toelaatbaar zal worden verklaard omdat hij door Servië is gereisd.
Uit het op 27 oktober 2015 verschenen rapport “Crossing Boundaries” van Asylum Information Database (AIDA) en European Council on Refugees and Exiles (ECRE), (vindplaats: http://www.asylumineurope.org/news/27-10-2015/crossing-boundaries-ecre-publishes-report-visit-hungary), dat betrekking heeft op een fact-finding-mission van ECRE in Hongarije in de tweede helft van september 2015, blijkt dat dit risico reëel is. Eén van de conclusies van het rapport luidt als volgt (pagina 37):
As discussed in Chapter III of this report, the retroactive application of the “safe third country” concept on all applicants having transited through Serbia, against the unchanged recommendation of UNHCR not to consider Serbia as a safe third country because of the lack of access to effective protection in that country, also has further implications for the operation of the Dublin Regulation. As the asylum applications of Dublin returnees may be declared inadmissible on that basis upon return in Hungary, this presents a real risk of indirect refoulement. Consequently, EU Member States must refrain from effecting transfers to Hungary, as recommended in this report.
10. De rechtbank is van oordeel dat deze informatie, gevoegd bij alle in voormelde uitspraak van 23 september 2015 in rechtsoverweging 16 tot en met 19 besproken informatie over Hongarije, het ernstige vermoeden versterkt dat Hongarije zijn verdragsverplichtingen jegens asielzoekers in het algemeen, en jegens eiser in het bijzonder, niet zal naleven.
11. De rechtbank concludeert dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht of, en gemotiveerd dat, hij nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan ten aanzien van Hongarije. Verweerder had voormelde informatie in het kader van zijn vergewisplicht, zoals geformuleerd in het arrest in de zaak van M.S.S. tegen België en Griekenland van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 21 januari 2011, ECLI:NL:XX:2011:BP4356, in zijn geheel en in samenhang moeten betrekken bij de beoordeling van de vraag of verweerder de behandeling van de asielaanvraag van eiser aan zich moet trekken op grond van artikel 17, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 3, tweede lid, tweede alinea, van de Dublinverordening, omdat mogelijk sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de opvang en de procedure van asielzoekers.
12. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt in aanmerking voor vernietiging wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Er is geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.
13. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 490,- (1 punt voor het beroepschrift, waarde per punt € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 490,- (vierhonderdnegentig euro), te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 november 2015.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.