ECLI:NL:RBDHA:2015:12651

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2015
Publicatiedatum
4 november 2015
Zaaknummer
09/925167-01
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verlenging van terbeschikkingstelling van een terbeschikkinggestelde met narcistische persoonlijkheidsstoornis

Op 3 november 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak betreffende de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling van een terbeschikkinggestelde, geboren in 1960 in Egypte. De rechtbank heeft de vordering afgewezen, omdat niet aannemelijk is geworden dat de terbeschikkinggestelde nog lijdt aan een narcistische persoonlijkheidsstoornis met theatrale trekken. De rechtbank overweegt dat de terbeschikkinggestelde sinds zes maanden voorwaardelijk is vrijgelaten en dat de veiligheid van anderen niet in het geding is. De deskundigen, waaronder psychiater I. Maksimovic en psycholoog I. van Asselt, hebben geconcludeerd dat er geen sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en dat het recidiverisico laag is. De rechtbank heeft ook overwogen dat verlenging van de terbeschikkingstelling in dit geval zou leiden tot schending van artikel 5 van het EVRM en artikel 2 van het Vierde Protocol bij het EVRM. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie afgewezen, omdat niet voldaan is aan de vereisten voor verlenging van de terbeschikkingstelling, zoals vastgelegd in artikel 38d van het Wetboek van Strafrecht. De beslissing is genomen na zorgvuldige afweging van de rapportages en het verhandelde in raadkamer.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Parketnummer: 09/925167-01
Kenmerk RK: 15/3922
Beslissing d.d. 3 november 2015
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in strafzaken, heeft te beslissen op de vordering van de officier van justitie bij deze rechtbank van 31 augustus 2015, strekkende tot verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van één jaar, met betrekking tot:
[terbeschikkinggestelde] ,
geboren op [geboortedag] 1960 te [geboorteplaats] (Egypte),
adres: [adres] ,
hierna: de terbeschikkinggestelde.
De rechtbank heeft gelet op de stukken, waaronder:
  • de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 21 januari 2002 waarbij de terbeschikkingstelling werd gelast;
  • de beslissing van de rechtbank Den Haag van 16 december 2014, waarbij de dwangverpleging voorwaardelijk is beëindigd met ingang van de datum waarop de terbeschikkinggestelde beschikt over zelfstandige woonruimte en in zijn levensonderhoud kan voorzien en de beschikking van de rechtbank Den Haag van 22 december 2014, waarbij de terbeschikkingstelling laatstelijk met één jaar is verlengd;
  • het advies van Reclassering Nederland, Advies &Toezichtunit 4 Zuid-West (Rotterdam), van 3 september 2015, opgemaakt en ondertekend door R. Toorenburg, reclasseringswerker;
  • de adviezen van I. van Asselt, GZ-psycholoog, van 16 juli 2015 en I. Maksimovic, psychiater, van 17 juli 2015 en 21 juli 2015;
  • de vordering van de officier van justitie, ingekomen op 31 augustus 2015.
De rechtbank heeft ter zitting van 20 oktober 2015 de terbeschikkinggestelde in raadkamer gehoord, bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.R. Ytsma, en de officier van justitie, mr. R. van Geloven. Tevens zijn ter zitting als deskundigen gehoord I. Maksimovic (psychiater), I. van Asselt (GZ-psycholoog) en R. Toorenburg (Reclassering Nederland).

Overwegingen

De rapporten van de psychiater
Maksimovic komt in zijn rapporten tot de conclusie dat bij de terbeschikkinggestelde geen termen aanwezig zijn om te kunnen spreken van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens of een gebrekkige ontwikkeling daarvan. De terbeschikkinggestelde werd in 2001 en daarna in twee klinieken weliswaar gediagnosticeerd met een narcistische persoonlijkheidsstoornis met theatrale trekken op grond van het problematisch functioneren van de terbeschikkinggestelde, maar in de loop der jaren is dat functioneren verbleekt. Zijn karakteropbouw wordt nog steeds gekenmerkt door narcistische afweer, maar zijn huidige functioneren is zodanig, dat het concept ‘psychische stoornis’ thans niet bij hem van toepassing is. Er is geen sprake van psychisch lijden noch van disfunctioneren op meerdere levensgebieden. De psychiater schat het recidiverisico op het indexdelict, te weten doodslag van zijn ex-vrouw, bij een onvoorwaardelijke beëindiging van de terbeschikkingstelling laag in. De narcistische afweer van de terbeschikkinggestelde zou in theorie wel kunnen leiden tot herhaling onder de specifieke situationele omstandigheden, vergelijkbaar met die voorafgaand aan het indexdelict, maar uit de wetenschappelijke literatuur is bekend dat de kans op herhaling van zulke delicten laag is. Daarnaast heeft het indexdelict plaatsgevonden onder de specifieke situationele omstandigheden binnen een transculturele relatie die voorbij was, terwijl de terbeschikkinggestelde sindsdien geen nieuwe relatie heeft gekregen. De deskundige acht de terbeschikkinggestelde in staat zelfstandig de risico’s te managen; begeleiding acht hij daarbij niet noodzakelijk. De deskundige adviseert in het rapport dan ook om de terbeschikkingstelling onvoorwaardelijk te beëindigen.
Het rapport van de psycholoog
Van Asselt komt in haar rapport tot de conclusie dat zij bij de terbeschikkinggestelde geen aanwijzingen meer heeft gevonden voor het bestaan van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een narcistische persoonlijkheidsstoornis, doch enkel van narcistische persoonlijkheidstrekken. De narcistische problematiek bij de terbeschikkinggestelde komt niet meer uitgesproken naar voren en wordt bovendien voor een deel gekleurd door culturele componenten. De delictgerelateerde factoren in de risicotaxatie van de terbeschikkinggestelde zijn zeer specifiek en kennen een lange aanloop. Ten tijde van het indexdelict bestonden deze factoren uit een echtscheiding, verlies van werk, de zorg voor jonge kinderen, een onduidelijke woonsituatie, een nieuwe partner van de ex-vrouw en acculturatieproblemen. In combinatie met de narcistische problematiek van de terbeschikkinggestelde ‘triggerden’ deze factoren de ‘acting-out’ van langer bestaande woede en frustratie en ernstig controleverlies over zijn agressieve impulsen. Inmiddels is de narcistische problematiek milder geworden. Binnen het alledaagse functioneren is de terbeschikkinggestelde voldoende in staat om te gaan met sociaal-maatschappelijke relaties, al blijft hij wel gevoelig voor krenking en stress. Het risico op herhaling van soortgelijke strafbare feiten als het indexdelict zal pas op lange termijn oplopen, bij het aangaan van een nieuwe intieme relatie waarbij opnieuw sprake is van krenking, afwijzing en aantasting van zijn mannelijke eergevoel binnen een context van opstuwende culturele relatieconflicten en wederzijdse afhankelijkheid waarbij de terbeschikkinggestelde niet uit de situatie weg kan. Hoewel het zelfinzicht beperkt is, heeft de terbeschikkinggestelde wel beter zicht gekregen op risicofactoren binnen een eventuele toekomstige relatie en heeft hij laten zien hier ook naar te kunnen handelen. De deskundige schat daarom het recidiverisico, bij beëindiging van de maatregel van terbeschikkingstelling, in als laag tot matig en adviseert de maatregel niet te verlengen.
Het advies van Reclassering Nederland
Het advies strekt tot verlenging van de termijn van de terbeschikkingstelling met één jaar. Uit het rapport blijkt dat de terbeschikkinggestelde, nadat in februari 2014 transmuraal verlof voor hem was aangevraagd, eerst in een trainingswoning in Almere heeft gewoond en sinds medio april 2015 zelfstandig in Den Haag woont en werkt. Hij komt trouw zijn meldcontacten na, werkt goed mee aan zijn behandeling bij De Waag en is open in het contact. Hij ontvangt een bijstandsuitkering en heeft geen grote schulden of betalingsachterstanden. Relaties met vrienden en kennissen zijn stabiel en verlopen voorspoedig. De terbeschikkinggestelde heeft geen relatie en staat open voor feedback op het gebied van relaties. Omdat de terbeschikkinggestelde gedurende het toezicht geen relatie heeft gehad, heeft de reclassering geen zicht verkregen hoe de terbeschikkinggestelde functioneert binnen een relatie en waar nog eventuele risico’s en knelpunten liggen. Evenmin is een beeld verkregen hoe de terbeschikkinggestelde conflicten zal oplossen. Gedurende het toezicht is gezien dat de terbeschikkinggestelde zich dwingend op kan stellen en in conflict kan komen met hulpverleners vanuit een gevoel van gekrenktheid of mogelijk vervormde perceptie. Gelet op de korte periode van de huidige begeleiding heeft de reclassering nog geen goed beeld verkregen of het recidivegevaar voldoende is geweken, zodat geadviseerd wordt om de maatregel te verlengen met één jaar.
De standpunten van de deskundigen in raadkamer
Deskundige Maksimovic heeft in raadkamer, in aanvulling op de door hem opgemaakte psychiatrische rapportages, het volgende naar voren gebracht.
Bij de terbeschikkinggestelde is sprake van een narcistisch gekleurde afweerstructuur. Dit is geen persoonlijkheidsstoornis, maar een persoonlijkheidsstructuur: hoe iemand in elkaar zit en omgaat met zijn omgeving. Daarbij kan het zo zijn dat iemand onder bepaalde omstandigheden disfunctioneert. Bij een persoonlijkheidsstoornis is sprake van het continu en structureel disfunctioneren op meerdere leefgebieden. Van zodanig disfunctioneren is bij de terbeschikkinggestelde geen sprake. Evenmin is er sprake van psychische lijdensdruk.
Een narcistisch gekleurde afweerstructuur komt bij veel mensen voor en kan gedeeltelijk cultureel bepaald zijn, zoals bij de terbeschikkinggestelde, afkomstig uit Egypte, het geval is. Deze afweerstructuur is ten tijde van het indexdelict als het ware ontvlamd tot een stoornis, die inmiddels is verbleekt.
In de loop der jaren is de definitie van een persoonlijkheidsstoornis enigszins gewijzigd, in die zin dat vroeger sneller een persoonlijkheidsstoornis werd vastgesteld dan nu. Wanneer men beperkingen in het functioneren op bepaalde levensterreinen zag, was daarmee voldaan aan het classificatoire vereiste voor het stellen van de diagnose persoonlijkheidsstoornis. Dit was het geval ten tijde van het stellen van de diagnose in 2001 alsmede in de klinieken, waar de terbeschikkinggestelde vanwege zijn gedwongen verblijf tegen bepaalde zaken aanliep en waar zijn narcistische afweer tot problematisch functioneren leidde. Tegenwoordig wordt de diagnose “persoonlijkheidsstoornis” pas gesteld wanneer er sprake is van disfunctioneren op meerdere leefgebieden.
Hoewel de narcistisch gekleurde afweerstructuur van de terbeschikkinggestelde tot problemen kan leiden, wordt het recidiverisico als laag ingeschat, omdat het delict, waarvoor de maatregel van terbeschikkingstelling is opgelegd, is ontstaan onder heel specifieke omstandigheden, terwijl de kans dat die omstandigheden weer optreden laag is. De terbeschikkinggestelde is zelfredzaam en heeft een basis waarop hij kan voortbouwen.
Deskundige Van Asselt heeft in raadkamer, in aanvulling op het door haar opgemaakte psychologische rapport, het volgende naar voren gebracht.
Omdat de terbeschikkinggestelde, hoewel hij weinig behandeling heeft gehad, door de maatregel inzicht heeft verkregen in de delictfactoren, kan hij nu meer verantwoordelijkheid nemen voor zijn gedragskeuzes, hetgeen de kans op recidive verkleint. Beschermende factoren zijn dat de terbeschikkinggestelde heeft geleerd met anderen samen te werken, over zijn ego heen te stappen en om te gaan met stress en zijn krenkbaarheid. Hij heeft ook meermalen laten zien dat hij intelligente keuzes kan maken ten aanzien van relaties.
Deskundige Toorenburg heeft in raadkamer, in aanvulling op voornoemd door hem opgemaakte advies, het volgende naar voren gebracht.
Tijdens het toezicht zijn er strubbelingen met Multi Care over de huisvesting geweest, maar de periode van de huidige begeleiding is te kort geweest om te kunnen bezien of dit incidenten waren of dat sprake is van een patroon, zodat thans niets gezegd kan worden over het gevaar voor recidive. Omdat de afgelopen periode dus niet vlekkeloos is verlopen, kan hij de verwachtingen van de psychiater en de psycholoog niet bevestigen.
Het standpunt van de terbeschikkinggestelde en de raadsman
De terbeschikkinggestelde heeft aangegeven dat hij woonruimte en werk heeft, dat hij eerder - met toezicht van de reclassering aldaar - zelfstandig in Almere heeft gewoond, dat dat vlekkeloos is verlopen, dat het goed met hem gaat en dat hij geen hulp meer nodig heeft. Hij wenst dan ook de onvoorwaardelijke beëindiging van de terbeschikkingstelling, mede gelet op de bevindingen van de deskundigen dat er bij hem geen sprake is van een persoonlijkheidsstoornis.
De raadsman heeft afwijzing van de vordering bepleit en daartoe het volgende aangevoerd. Hoewel de dwangverpleging nog geen jaar voorwaardelijk is beëindigd, is afwijzing van de vordering, blijkens de parlementaire stukken bij artikel 509t van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en de jurisprudentie, mogelijk indien de officier van justitie ook tot afwijzing concludeert, omdat in dat geval geen sprake is van een contraire beëindiging van de maatregel. Voorts heeft de raadsman afwijzing van de vordering bepleit omdat er, blijkens de bevindingen van de psychiater en de psycholoog, thans bij de terbeschikkinggestelde geen sprake is van een persoonlijkheidsstoornis en er aldus geen gevaar is voor de veiligheid van anderen, dan wel voor de algemene veiligheid van personen of goederen, zodat niet is voldaan aan de in artikel 38d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) genoemde vereisten voor verlenging van de maatregel. De raadsman heeft erop gewezen dat in dat geval, ingevolge jurisprudentie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dient te worden bezien of voortzetting van de maatregel strijdig is met het bepaalde in artikel 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 2, eerste lid, Vierde Protocol bij het EVRM.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft in raadkamer naar voren gebracht dat zij niet concludeert tot afwijzing van haar vordering. De officier van justitie heeft primair gepersisteerd bij haar vordering en heeft subsidiair, nadat zij eerst had voorgesteld de behandeling van de vordering voor zes maanden aan te houden, voorgesteld om de behandeling van de vordering voor drie maanden aan te houden en daaropvolgend weer voor drie maanden, opdat de reclassering in de tussentijd voortgangsrapportages over de terbeschikkinggestelde kan opstellen en bezien kan worden of alsdan, rekening houdende met het bepaalde in artikel 509t, tweede lid, tweede volzin, Sv, afwijzing van de vordering aan de orde is.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht zich voldoende voorgelicht door de rapportages, het advies en het verhandelde in raadkamer en overweegt als volgt.
De vereisten van artikel 38d Sr
Voorop moet worden gesteld dat op grond van artikel 38d, tweede lid, Sr de termijn van een terbeschikkingstelling slechts kan worden verlengd indien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen die verlenging eist. Daarnaast is vereist dat ten tijde van de verlenging nog steeds sprake is van een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van de terbeschikkinggestelde.
Gelet op de rapportages van psychiater Maksimovic en psychologe Van Asselt en hun toelichting in raadkamer is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat het risico dat de terbeschikkinggestelde na het beëindigen van de maatregel een geweldsdelict zal begaan thans zodanig laag is, dat niet langer gezegd kan worden de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen verdere verlenging eist. De rechtbank merkt hierbij op dat deskundige Toorenburg van de reclassering zich feitelijk heeft onthouden van een oordeel omtrent het recidivegevaar, omdat hij de terbeschikkinggestelde nog niet lang genoeg begeleidt. Voorts is de rechtbank op grond van genoemde rapportages en toelichtingen van oordeel dat evenmin aannemelijk is geworden dat bij de terbeschikkinggestelde (nog) sprake is van een narcistische persoonlijkheidsstoornis met theatrale trekken.
Dit betekent dat niet langer is voldaan aan de vereisten voor verlenging van de terbeschikkingstelling en dat de vordering om die reden zou moeten worden afgewezen.
De verhouding tot artikel 509t, tweede lid, Sv
Artikel 509t, tweede lid Sv, laatste volzin, bepaalt echter dat voordat de terbeschikkingstelling kan worden beëindigd, de verpleging van overheidswege gedurende minimaal één jaar voorwaardelijk dient te zijn beëindigd.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij arrest van 20 februari 2014 overwogen dat in de gevallen waarin de verpleging van overheidswege voorwaardelijk wordt beëindigd, verlenging van de maatregel, waarbij niet aan de in artikel 38d genoemde verlengingsgrond is voldaan, schending kan opleveren van artikel 5 EVRM en/of van artikel 2, eerste lid, Vierde Protocol bij het EVRM (het recht zich vrij te verplaatsen en vrij woonplaats te kiezen), afhankelijk van de aan de voorwaardelijke beëindiging verbonden vrijheidsbeperkende voorwaarden. Indien de voorwaarden beperkt zouden worden tot het verlenen van medewerking aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, en het verlenen van medewerking aan het nemen van vingerafdrukken, is sprake van niet of nauwelijks vrijheidsbeperkende voorwaarden.
(ECLI: NL: GHARL:2014:1669)
De rechtbank overweegt als volgt.
Bij beslissing van 16 december 2014 is de dwangverpleging van de terbeschikkinggestelde voorwaardelijk beëindigd met ingang van de datum waarop de terbeschikkinggestelde over zelfstandige woonruimte zou beschikken en in zijn levensonderhoud zou kunnen voorzien. Van deze situatie was feitelijk sprake op 13 april 2015, zodat de dwangverpleging met ingang van die datum voorwaardelijk is beëindigd. Op grond van artikel 509t, tweede lid, laatste volzin, Sv, zou de terbeschikkingstelling pas met ingang van 13 april 2016 kunnen worden beëindigd.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de aanleiding tot wijziging van artikel 509t, tweede lid Sv, laatste volzin, samenhangt met de wens van de wetgever om - in geval van een beëindiging van de tbs met dwangverpleging contrair aan de adviezen van de deskundigen - een abrupte terugkeer van de terbeschikkinggestelde in de maatschappij zonder enige vorm van begeleiding te voorkomen, aangezien daarmee het recidiverisico wordt vergroot. Door een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging vindt de terugkeer geleidelijker en met meer waarborgen omkleed plaats (Kamerstuk 32337 nr.7, Nota van wijziging, 2 februari 2011).
Uit het standpunt van de officier van justitie in raadkamer kan de rechtbank niet anders afleiden dan dat zij louter op grond van de laatste volzin van voornoemd artikel 509t, tweede lid, Sv toewijzing van de vordering heeft gevorderd. Nu de deskundigen hebben geadviseerd zoals hierboven is weergegeven, stelt de rechtbank vast dat geen sprake is van een contraire beëindiging van de maatregel.
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat artikel 509t, tweede lid, tweede volzin, Sv toepassing mist in gevallen als de onderhavige. Zij staat in deze zaak dan ook niet aan afwijzing van de verlengingsvordering in de weg.
Voorts overweegt de rechtbank dat niet alleen de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging inmiddels zes maanden heeft geduurd, maar dat de terbeschikkinggestelde daarvoor in het kader van transmuraal verlof vanaf maart 2014 in een zelfstandige trainingswoning in Almere heeft verbleven en gedurende deze periode twee dagen per week in Den Haag en een dag per week in Leiden werkte, onder toezicht stond van de reclassering aldaar en in deze periode volledig betrouwbaar en transparant is gebleken. De terbeschikkinggestelde woont en werkt derhalve al sinds ruim anderhalf jaar buiten de kliniek. Behalve strubbelingen ten aanzien van het aanvaarden van een nieuwe woning en een geschil over het betalen van huur voor de oude woning, is niet gebleken van incidenten en heeft hij zich steeds gehouden aan alle gestelde voorwaarden en meegewerkt aan het toezicht door de reclassering. Van een abrupte terugkeer in de maatschappij is derhalve geen sprake.
Gelet op de aard en de duur van het reclasseringstoezicht sinds maart 2014 is de rechtbank van oordeel dat in dit specifieke geval een ambtshalve beperking van de voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging tot (a) het medewerking verlenen aan het nemen van vingerafdrukken en (b) tot reclasseringstoezicht, huisbezoeken daaronder begrepen, dermate vrijheidsbeperkend moet worden geacht dat verlenging van de maatregel schending oplevert van artikel 5 EVRM en/of van artikel 2, eerste lid, Vierde Protocol bij het EVRM.
Gelet hierop moet het bepaalde in artikel 509t, tweede lid, laatste volzin, Sv op de voet van artikel 94 van de Grondwet in deze zaak buiten toepassing worden gelaten. De verlengingsvordering van de officier van justitie dient op die gronden evenzeer te worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst af de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling.
Aldus beslist te Den Haag door:
mr. E.C.M. Bouman, voorzitter,
mrs. W.N.L. Donker en E.M.A. Vinken, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M.E. Oudshoorn, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 november 2015.
Deze beslissing is ondertekend door de voorzitter en de griffier.