ECLI:NL:RBDHA:2015:12565

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2015
Publicatiedatum
3 november 2015
Zaaknummer
09/827137-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Plundering en voorbereiding van brandstichting tijdens ongeregeldheden in Schilderswijk

Op 29 oktober 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die betrokken was bij de ongeregeldheden in de Schilderswijk te 's-Gravenhage. De verdachte werd beschuldigd van het voorbereiden van brandstichting en het plunderen van een Albert Heijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 3 juli 2015 flessen benzine voorhanden had, maar heeft hem vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten 1 en 2 wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van het doel van de flessen en dat hij niet in nauwe en bewuste samenwerking met anderen handelde. Echter, de verdachte werd wel schuldig bevonden aan de plundering van de Albert Heijn op 30 juni 2015, waarbij hij sigaretten heeft weggenomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening handelde en dat de diefstal plaatsvond in een context van escalatie van geweld tijdens de demonstraties. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes weken op, rekening houdend met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Tevens werd de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf bevolen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/827137-15 en 09/817021-15 (tul)
Datum uitspraak: 29 oktober 2015
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
adres: [adres] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 15 oktober 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B. de Jonge en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. P.R.L.V.M. Kruik, advocaat te Den Haag, en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 03 juli 2015 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenis van acht jaren of meer is gesteld, te weten opzettelijke brandstichting en/of het opzettelijk
teweegbrengen van een ontploffing, opzettelijk 15, althans één of meerdere fles(sen) met benzine, althans met een brandbare vloeistof, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 03 juli 2015 te 's-Gravenhage 15, althans één of meerdere fles(sen) benzine, althans met een brandbare vloeistof , zijnde (een) voorwerp(en) bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad.
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
3.
hij op of omstreeks 30 juni 2015 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een pand gelegen [adres] heeft weggenomen sigaretten en/of melkpoeder en/of andere goederen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Albert Heijn, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking, te weten door de ruit van de toegangsdeur van voornoemde pand in te schoppen/te vernielen.
3. Bewijsoverwegingen [1]
3.1
Inleiding
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de volgende feiten op grond van de gebezigde bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 29 juni 2015 vond een demonstratie plaats voor het politiebureau De Heemstraat te Den Haag. De demonstratie werd gehouden naar aanleiding van het overlijden van [slachtoffer] , die werd aangehouden op 27 juni 2015, tijdens het evenement Night at the Park in het Zuiderpark te Den Haag. De demonstratie escaleerde en er ontstonden ongeregeldheden in de wijk van het politiebureau De Heemstraat. Er werd onder andere met stenen, vuurwerk en brandbare vloeistof gegooid naar de geüniformeerde politie en Mobiele Eenheid, er werden vernielingen aangericht, er werd brand gesticht en er werd een Albert Heijn geplunderd. Op de navolgende dagen vonden opnieuw ongeregeldheden plaats en werden door diverse personen wederom strafbare feiten gepleegd. [2]
Verdachte wordt ervan verdacht dat hij zich op 3 juli 2015 te Den Haag heeft schuldig gemaakt aan – kort gezegd – voorbereiding in vereniging van opzettelijke brandstichting, dan wel van het teweegbrengen van een ontploffing, door 15 flessen benzine voorhanden te hebben (feit 1), aan het voorhanden hebben van 15 flessen benzine (feit 2) en dat hij zich op 30 juni 2015 heeft schuldig gemaakt aan plundering van een Albert Heijn filiaal (feit 3).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte de hem ten laste gelegde feiten heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van alle drie de feiten dient te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2 is aangevoerd, kort samengevat, dat er geen bewijs is dat verdachte wist van het doel van de betreffende flessen en dat evenmin sprake is van nauwe en bewuste samenwerking met anderen.
Ten aanzien van feit 3 is aangevoerd, kort samengevat, dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte ten tijde van het delict daar aanwezig is geweest. Volgens de verdediging zijn de camerabeelden onvoldoende duidelijk en zijn de door de verbalisanten gedane herkenningen niet betrouwbaar. Daarnaast is aangevoerd dat de braak reeds was gepleegd op het moment dat de door de verbalisanten bedoelde persoon de winkel betrad, zodat de braak niet aan hem kan worden toegerekend.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Feiten 1 en 2 (vrijspraak)
Verdachte heeft ontkend dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het hem tenlastegelegde. In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat verbalisanten zijn aangesproken door een onbekend gebleven manspersoon, die had gezien dat een groep van acht mannen een kartonnen doos had neergezet op [adres] , tegen het ijzeren hek ter hoogte van de [adres] en had geroken dat de doos naar een sterke benzinelucht rook. De politie is ter plaatse gaan kijken en trof de doos aan met daarin vijftien glazen flesjes welke waren gevuld met benzine, zoals later door het NFI is vastgesteld. Op de doos bevond zich tevens een plastic tas met daarin zeven pvc-pijpen, waarin schroeven waren gedraaid (zogenoemde kraaienpoten). De doos, de tape op de doos en de flesjes alsmede de plastic tas zijn onderworpen aan een dactyloscopisch sporenonderzoek. Op een van de flesjes met benzine zijn dactysporen van verdachte aangetroffen. Op andere flesjes zijn vingerafdrukken van twee andere personen aangetroffen, onder wie de medeverdachte [medeverdachte] . Verdachte heeft over het aantreffen van zijn vingerafdrukken verklaard dat hij samen met een groep jongens in een kelder dergelijke flesjes heeft leeggedronken, maar dat hij verder nergens bij betrokken is geweest. Medeverdachte [medeverdachte] was er ook bij in de kelder, aldus verdachte. Ook [medeverdachte] heeft hierover een verklaring afgelegd. Hij heeft verklaard dat hij een aantal van die flesjes heeft leeggedronken en er ook een aantal heeft leeggegooid, omdat iemand van wie hij de naam niet wil noemen de flesjes leeg wilde hebben. Anders dan verdachte heeft [medeverdachte] niet verklaard over een kelder, maar verklaart hij dat een en ander zich zou hebben afgespeeld in het [adres] . Deze verklaringen zijn op dit punt dus met elkaar tegenstrijdig.
Naar het oordeel van de rechtbank levert het voorgaande wel een verdenking op jegens verdachte, maar bevindt zich in het dossier onvoldoende bewijs om wettig en overtuigend bewezen te achten dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de hem ten laste gelegde feiten 1 en 2. Uit de aanwezigheid van vingersporen van verdachte op een van de aangetroffen flesjes kan niet worden opgemaakt dat verdachte een of meer van de betreffende flesjes voorhanden heeft gehad op het moment dat deze waren gevuld met benzine, noch dat hij van hun bestemming af wist. Evenmin kan dit uit de overige beschikbare bewijsmiddelen worden opgemaakt. Het door verdachte geschetste scenario dat hij enkele flesjes heeft leeggedronken maar er verder niet bij betrokken is geweest, kan niet door de beschikbare bewijsmiddelen worden weerlegd en acht de rechtbank ook niet geheel ongeloofwaardig. Verdachte zal dan ook van deze feiten worden vrijgesproken.
Feit 3
Op 30 juni 2015 heeft [betrokkene] namens Albert Heijn aangifte gedaan van diefstal met geweld uit de Albert Heijn, gevestigd aan de [adres] te Den Haag. Hij heeft verklaard dat die ochtend de Albert Heijn is geplunderd. Hij zag dat de ruit van de buitendeur was vernield en dat sigaretten en melkpoeder uit de kast bij de servicebalie waren weggenomen. [3]
Van de diefstal uit de Albert Heijn zijn camerabeelden beschikbaar. Deze beelden, dan wel een of meer stilstaande beelden daarvan, zijn door verschillende verbalisanten bekeken. Verbalisanten [verbalisant 1] [4] en [verbalisant 2] [5] hebben een van de personen op de camerabeelden herkend als verdachte. Verbalisanten [verbalisant 3] [6] en [verbalisant 4] [7] hebben verdachte op de stilstaande beelden van de plundering herkend. Ter terechtzitting heeft de rechtbank de camerabeelden bekeken.
Voor de betrouwbaarheid van een herkenning is onder meer de kwaliteit van de beelden en de zichtbaarheid van de dader op de beelden van groot belang. Voorts kan van belang zijn in welke hoedanigheid en frequentie waarnemer en dader elkaar eerder getroffen hebben, alsmede of herkenning heeft plaatsgevonden op basis van specifieke, onderscheidende persoonskenmerken. De rechtbank heeft ter terechtzitting geconstateerd dat de camerabeelden redelijk helder en duidelijk zijn. De verbalisanten die verdachte hebben herkend, hebben die herkenning bovendien gemotiveerd. Daar komt bij dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] beiden wijkagent zijn in de wijk Transvaal, waar verdachte woont, en beiden goed bekend zijn met de bewoners en de jeugdgroepen in deze wijk. De rechtbank heeft dan ook geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de door verbalisanten op ambtseed gedane herkenningen van verdachte. De rechtbank verwerpt het door de raadsvrouw hiertoe gevoerde verweer.
Daar komt nog bij dat de kleding, waaronder met name de sportschoenen van het merk Nike, die de dader op de beelden draagt en de schoudertas die hij bij zich heeft, grote overeenkomsten vertonen met de kleding en de tas die verdachte aan heeft dan wel bij zich draagt op de foto van diezelfde dag (30 juni 2015 te 14:02 uur) op zijn Facebookpagina. [8]
Verbalisant [verbalisant 5] heeft op de beelden gezien dat de persoon die door de andere verbalisanten is herkend als verdachte een viertal sloffen sigaretten heeft weggenomen. [9]
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening sigaretten uit de Albert Heijn aan de [adres] te Den Haag heeft weggenomen.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte dit tezamen en in vereniging met anderen heeft gedaan. Hoewel uit het dossier voldoende is gebleken dat verdachte gelijktijdig met een groot aantal andere mensen de Albert Heijn is binnengegaan, blijkt uit het dossier niet dat daarbij sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, zodat verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken. Dit brengt ook mee dat verdachte zal worden vrijgesproken van de eveneens ten laste gelegde braak of verbreking. Er zijn immers geen aanwijzingen dat verdachte degene is geweest die (de ruit van) de deur heeft ingetrapt en nu geen sprake is van medeplegen kan dit geweld verdachte niet worden aangerekend.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
3.
hij op 30 juni 2015 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigeninguit een pand gelegen [adres] heeft weggenomen sigaretten, toebehorende aan Albert Heijn.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
diefstal

5.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om – in geval van een bewezenverklaring – rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van het feit
Het overlijden van [slachtoffer] na zijn aanhouding door de politie heeft veel onrust veroorzaakt in de samenleving. Kort na zijn overlijden is er via Social Media, waaronder Facebook en Twitter, opgeroepen tot het houden van verschillende demonstraties in het land, waaronder ook bij politiebureau De Heemstraat in Den Haag. Aan deze oproep is door honderden mensen gehoor gegeven, waardoor er meerdere avonden achtereen grote demonstraties in de Haagse Schilderswijk hebben plaatsgevonden. Helaas zijn er daarbij ook personen geweest die hierin aanleiding hebben gevonden over te gaan tot geweldpleging, hetgeen tot ernstige ongeregeldheden heeft geleid. Een aantal personen heeft gebruik gemaakt van de wanorde als gevolg van deze ongeregeldheden door met geweld de toegangsdeur van het plaatselijke filiaal van de Albert Heijn te vernielen en vervolgens deze winkel te plunderen.
Aan deze plundering heeft ook verdachte deelgenomen, door zich te voegen in de meute plunderaars die de Albert Heijn binnen stroomden en daar vervolgens sigaretten te stelen. Als gevolg van een dergelijke diefstal lijdt de getroffen ondernemer financiële schade. Een plundering als de onderhavige is echter vele malen ernstiger dan een doorsnee winkeldiefstal. Op deze wijze wordt een reeds geëscaleerd conflict tussen twee partijen, in dit geval relschoppers en de politie, verder geëscaleerd en uitgebreid, waarbij ook andere partijen worden betrokken, die niets te maken hebben met het bestaande conflict, zoals in dit geval Albert Heijn. Een dergelijke plundering kan bovendien een aanzuigende en escalerende werking hebben op anderen. De rechtbank rekent dit feit verdachte daarom zwaar aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 16 juli 2015 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte recentelijk reeds meermalen is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder ook tot een gevangenisstraf. Verdachte liep bovendien in een proeftijd.
De op te leggen straf
Bij de bepaling van de zwaarte van de straf neemt de rechtbank tot uitgangspunt de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd, neergelegd in de door de Landelijke Commissie voor Straftoemeting opgestelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting (LOVS-oriëntatiepunten). Volgens deze oriëntatiepunten zou ter zake van winkeldiefstal in een andere situatie een taakstraf kunnen worden opgelegd. Gelet op de ernst van het feit zoals hiervoor is overwogen en op het strafblad van verdachte, acht de rechtbank een werkstraf echter thans niet passend en zal zij verdachte een gevangenisstraf opleggen.
Omdat de rechtbank minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie, zal zij een gevangenisstraf opleggen die aanzienlijk lager is dan de door de officier van justitie gevorderde straf.

7.De vordering tenuitvoerlegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf opgelegd bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 5 januari 2015, te weten gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld om – in het geval van een bewezenverklaring – de proeftijd te verlengen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie van 15 september 2015 tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf, waartoe verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 5 januari 2015, aangezien uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat hij zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf zijn gegrond op de artikelen:
- 14g en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
diefstal
verklaart het bewezenverklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
6 WEKEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 5 januari 2015, gewezen onder parketnummer 09/817021-15, te weten gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. V.J. de Haan, voorzitter,
mr. M.F. Baaij, rechter,
mr. M.A.J. van de Kar, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. F.M. Schreuder, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 oktober 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [proces-verbaalnummer] , van de politie Eenheid Den Haag, Dienst Regionale Recherche, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 72).
2.Proces-verbaal van relaas, p. 3.
3.Proces-verbaal aangifte, p. 69 – 70.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 44 – 45.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 47.
6.Proces-verbaal van herkenning door opsporingspersoon, p. 50.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 54.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 66 – 68.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 59.