Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en eiseres is geboren op [geboortedatum] . Eisers zijn beide burger van Armenië en hebben op 13 juli 2011 een aanvraag gedaan tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Aan die aanvraag heeft eiser – voor zover thans van belang en kort en zakelijk weergegeven – ten grondslag gelegd dat hij en zijn gezin door zijn politieke activiteiten problemen heeft ondervonden in Armenië en in verband daarmee ook te worden gezocht door de Armeense autoriteiten.
2. Bij besluit van 20 december 2012 heeft verweerder de aanvraag van 13 juli 2011 afgewezen, omdat – kort en zakelijk weergegeven – eisers hun asielrelaas niet aannemelijk hebben gemaakt. Ook heeft verweerder besloten dat de medische omstandigheden van eiser - waaronder een chronische PTSS met een depressieve stoornis en wisselende suïcidaliteit - geen omstandigheden zijn waardoor bij uitzetting sprake is van een schending van artikel
3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Ook vormen deze medische omstandigheden geen reden om uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 van de Vw. Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 3 april 2014 heeft de Afdeling de uitspraak van 3 december 2013 van deze rechtbank - waarbij het door eisers ingestelde beroep tegen de besluiten van
20 december 2012 ongegrond is verklaard - bevestigd. Hierdoor is dit besluit in rechte onaantastbaar geworden.
3. Eisers hebben op 16 mei 2014 de onderhavige aanvraag ingediend. Eisers hebben bij deze aanvraag nieuwe documenten ter staving van hun asielrelaas ten grondslag gelegd, te weten:
- Originele brief van de politie van Republiek Armenië aan advocaat van eisers dhr. Petrosyan d.d. 15 januari 2014;
- Origineel protocol van de brief Politie van Republiek Armenië betreffende huiszoeking d.d. 17 december 2010;
- Kopie oproep voor ondervraging d.d. 20 september 2010;
- Originele brief van advocaat dhr. Petrosyan aan vader van betrokkene d.d. 20 januari 2014;
- Originele oproep voor verhoor d.d. 20 september 2010;
- Origineel verzoek van advocaat dhr. Petrosyan aan informatiecentrum Politie over strafblad, ongedateerd maar met stempel van de politie d.d. 14 januari 2014.
Eisers voeren aan dat wel sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, aangezien de documenten op een juiste wijze van een apostille zijn voorzien en er geen reden is om te twijfelen aan de authenticiteit ervan. Indien er toch twijfel bestaat, ligt het vervolgens op de weg van verweerder om nader onderzoek naar de authenticiteit te doen, aangezien eisers alles hebben gedaan wat in hun macht ligt.
Ten aanzien van de medische situatie van eiser wordt aangevoerd dat de situatie na het opstellen van het BMA-rapport van 30 oktober 2014 is verslechterd en derhalve dient er een nieuw BMA-rapport te worden opgesteld. De reisvoorwaarden zullen waarschijnlijk gewijzigd dienen te worden. Ten slotte voeren eisers aan dat in het bestreden besluit ten onrechte geen rekening is gehouden met de belangen van de kinderen. Hun ouders zijn beide psychiatrisch patiënten en bij gedwongen terugkeer zullen de kinderen niet de ondersteunende begeleiding krijgen, die zij in Nederland hebben.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvragen van eisers afgewezen met toepassing van artikel 4:6 van de Awb. Volgens verweerder kan hetgeen eisers bij de herhaalde aanvraag naar voren hebben gebracht ter onderbouwing van het asielrelaas niet worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die aanleiding kunnen geven voor een ander oordeel dan verwoord in het eerdere afwijzende besluit.
Uit onderzoek door Bureau Documenten is gebleken dat er ten aanzien van de documenten geen referentiemateriaal is om onderzoek te doen naar de authenticiteit ervan en dat er geen uitspraken gedaan kunnen worden betreffende de echtheid. Daarnaast wordt de bevoegde opmaak en afgifte betwijfeld. Indien de authenticiteit van een overgelegd documenten niet kan worden vastgesteld, is er volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) geen sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Het is volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling aan de vreemdeling om de authenticiteit van de overgelegde documenten aannemelijk te maken. Hierbij is van belang dat de apostilles zijn gehecht aan de vertalingen en niet aan de originele verklaringen. Ook kan een apostille geen bewijs leveren voor de juistheid van de inhoud van het bewuste documenten, maar alleen of het stuk is ondertekend door een daartoe bevoegd persoon. Daarbij kunnen de documenten niet als nova worden aangemerkt, aangezien zij ten tijde van de eerste asielprocedure hadden kunnen worden overgelegd.
Ten aanzien van de medische klachten van eisers heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat gelet op het rapport van het BMA bij terugkeer geen strijd is met artikel 3 van het EVRM. In Armenië is volgens het BMA de benodigde zorg aanwezig. De huidige opname van eiser leidt volgens verweerder niet tot een ander oordeel, aangezien uit het BMA-advies blijkt dat eiser eerder bekend was met suïcidepogingen en dat deze situatie is meegenomen in het medisch advies.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Op grond van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is de aanvrager, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
7. Uit de jurisprudentie van de Afdeling volgt dat, indien na een eerder afwijzend besluit een materieel besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Dit is slechts anders indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) van 19 februari 1998 (Bahaddar tegen Nederland; JV 1998/45) voordoen.
8. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of veranderde omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen, indien op voorhand uitgesloten is dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen. Deze nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten, conform het bepaalde in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb, door de aanvrager worden vermeld.
9. Niet in geschil is dat in het onderhavige geval sprake is van een herhaalde aanvraag.
10. Zoals de Afdeling bij herhaling heeft overwogen is geen sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden indien de authenticiteit van de stukken waarmee de desbetreffende vreemdeling de door hem gestelde nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden wil aantonen niet is vastgesteld. Het ligt op de weg van de vreemdeling de authenticiteit van het aan zijn herhaalde aanvraag ten grondslag gelegde document aan te tonen. Verweerder kan de vreemdeling daarbij tegemoet komen door zelf de authenticiteit van de documenten te laten beoordelen, zonder daarmee echter afbreuk te doen aan de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling. Als de authenticiteit van zodanige stukken niet in de bestuurlijke fase is komen vast te staan, is het aan de vreemdeling dit in beroep alsnog aan te tonen.
11. Naar het oordeel van de rechtbank is de authenticiteit van de stukken die eisers hebben overgelegd, niet aangetoond, zodat gelet op de hiervoor bedoelde jurisprudentie van de Afdeling geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen. Verweerder heeft onderzoek naar de overgelegde stukken laten verrichten, hetgeen heeft geleid tot het rapport documentenonderzoek van 25 juni 2014. In dit rapport is geconcludeerd dat vanwege het ontbreken van vergelijkingsmateriaal geen oordeel over de echtheid van het document kan worden gegeven. Volgens eerder genoemde jurisprudentie komt dit voor rekening en risico van eisers. Dit is reeds voldoende voor de conclusie dat de authenticiteit van de stukken niet is aangetoond en dat er dus geen sprake is van nieuwe gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Daarnaast blijkt uit genoemde rapport documentenonderzoek dat er bij verschillende documenten wordt getwijfeld aan de echtheid doordat bepaalde zaken bevreemding wekken zoals dezelfde lay-out en opmaak bij de brief van de politie aan de Armeense advocaat van eisers en de brief van de Armeense advocaat aan de vader van eiser. Ook is het bevreemdend dat de handtekeningen en stempels op de brief van de politie aan de advocaat van 2014 en het proces-verbaal van huiszoeking van 2010 technisch gezien hetzelfde zijn en de handtekeningen onzeker en aarzelend zijn aangebracht. Eisers betoog dat de apostilles bewijs leveren voor de authenticiteit kan niet worden gevolgd, omdat deze geen bewijs leveren voor de juistheid van de inhoud van de documenten. Ook zijn de apostilles gezet op de vertalingen en niet op de originele documenten. De vertalingen kunnen daarbij niet worden gezien als een verlengstuk als bedoeld in artikel 4 van het Apostilleverdrag. De rechtbank volgt op dit punt dus het standpunt van verweerder.
Ten slotte overweegt de rechtbank nog dat bij de documenten afkomstig uit 2010 geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, omdat deze reeds gedurende de eerste asielprocedure hadden kunnen worden ingebracht en dat de documenten uit 2014 een weergave zijn van informatie die reeds eerder bekend was.
12. Ten aanzien van de medische situatie van eiser overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste jurisprudentie van het EHRM (het arrest van 27 mei 2008, JV 2008/266) kan uitzetting in verband met de medische toestand van de uit te zetten persoon, onder uitzonderlijke omstandigheden en wegens dwingende redenen van humanitaire aard, bij gebrek aan medische voorzieningen en sociale opvang in het land waarnaar wordt uitgezet, tot schending van artikel 3 van het EVRM leiden. Uitzonderlijke omstandigheden doen zich volgens die jurisprudentie slechts voor, indien de vreemdeling aan een ziekte lijdt in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling van 10 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA3593). 13. Uit het BMA-advies van 17 maart 2014, blijkt dat de gegevens van de medische behandelaars van eiser zijn meegewogen en dat hierin naar voren komt dat er sprake is geweest van een suïcidepoging. Onder de gegeven behandeling kan bij eiser niet worden gesproken van een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium van de ziekte. Weliswaar kan, indien de behandeling wordt stopgezet, van een levensbedreigende situatie sprake zijn, maar dat betekent niet dat, zolang dat niet het geval is, van een ziekte in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium sprake is. Hierbij is van belang dat uit het BMA-advies blijkt dat er in Armenië een behandelmogelijkheid is en dat uit de voornoemde jurisprudentie van het EHRM en het arrest van 6 februari 2001 (JV 2001/103) niet kan worden afgeleid dat speculaties over mogelijk toekomstige ontwikkelingen van de ziekte waaraan de vreemdeling lijdt mede moeten worden betrokken bij de beoordeling van de medische toestand van de vreemdeling. De overgelegde informatie van de behandelaar van eiser schetst geen ander beeld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet onzorgvuldig gehandeld door geen recenter BMA-rapport op te vragen, aangezien uit het oudere rapport blijkt dat al rekening is gehouden met een suïcidepoging. Dit geldt eveneens voor het rapport over de gezondheid van eiseres. Hoewel de psychische klachten van vooral eiser ongetwijfeld ernstig zijn, is van een ziekte in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium dus geen sprake. Gelet op het voorgaande is geen sprake van uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in het arrest van het EHRM als weergegeven onder rechtsoverweging 17.
14. Voor zover eiser een beroep heeft gedaan op het Bahaddar-arrest, is de rechtbank van oordeel dat in het geval van eiser niet gebleken is van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van dat arrest.
15. Nu in hetgeen is aangevoerd geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden zijn gelegen en niet is aangetoond dat sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het Bahaddar-arrest, is er voor een verdergaande rechterlijke toetsing geen plaats.
16. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.