ECLI:NL:RBDHA:2015:12536

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 oktober 2015
Publicatiedatum
3 november 2015
Zaaknummer
15/7620 + 15/7622
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in het kader van feitelijke uitzetting van een gezin naar Armenië

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 27 oktober 2015 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een gezin dat dreigde te worden uitgezet naar Armenië. De verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. S.E.B. den Boer, hadden eerder een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke was afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoekers zich bewust hadden onttrokken aan het toezicht en dat er sprake was van evidente frustratie van de uitzetting. Dit leidde tot de conclusie dat van het beleid dat gezinnen niet gescheiden worden uitgezet, in dit geval kon worden afgeweken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de feitelijke uitzetting op 28 oktober 2015 om 8.00 uur zou plaatsvinden. De verzoekers voerden aan dat de psychische situatie van de verzoeker was verslechterd en dat er onvoldoende waarborgen waren voor de uitzetting. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de verweerder voldoende maatregelen had getroffen, waaronder de aanwezigheid van een psychiatrisch verpleegkundige tijdens de vlucht en de verstrekking van medicatie. De rechtbank concludeerde dat het belang van de verweerder bij de onmiddellijke uitzetting zwaarder woog dan het belang van de verzoekers.

De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, met de overweging dat er geen aanleiding was om de gevraagde voorziening te treffen. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 15/7620 en 15/7622
uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 oktober 2015 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker,

[verzoekster], verzoekster,
tezamen verzoekers,
(gemachtigde: mr. S.E.B. den Boer),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Hamzaoui).

Procesverloop

Bij afzonderlijk besluiten van 19 maart 2015 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvraag van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Verzoekers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld (AWB 15/7619 en AWB 15/7621). Daarnaast hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij nader stuk van 22 oktober 2015 is dit verzoek aangevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2015. Verzoekers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk was aanwezig Hakopian.
Nadat de rechtbank het onderzoek op 23 oktober 2015 heeft gesloten, bleek het onderzoek niet volledig te zijn geweest. Hierop heeft de rechtbank op dezelfde dag het onderzoek heropend.
Eiser heeft per fax van 25 oktober 2015 aanvullende informatie ingezonden.
Verweerder heeft op 26 oktober 2015 een nader verweerschrift ingezonden met betrekking tot de feitelijke uitzetting van verzoekers.
Eiser heeft hierop per fax van 27 oktober 2015 gereageerd en verweerder heeft telefonisch aangegeven het standpunt zoals verwoord in het nader verweerschrift te handhaven.
Omdat onverwijlde spoed dat vereist, is een nadere zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Verzoekers hebben bij verzoekschrift van 30 april 2015 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat eisers niet uit Nederland verwijderd mogen worden en hun opvang niet beëindigt mag worden voordat op het beroep tegen het bestreden besluit is beslist. Per fax van 22 oktober 2015 en 25 oktober 2015 hebben verzoekers hun gronden aangevuld, inhoudende dat zij bezwaar maken tegen hun feitelijke uitzetting op 28 oktober 2015 om 8.00 uur met vlucht KL 1229 + AF 1060.
2. Verweerder heeft ter zitting van 23 oktober 2015 in de beroepsprocedure bevestigd dat verzoekers op 28 oktober 2015 feitelijk worden uitgezet.
3. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat indien de vreemdelingenrechter in beroep, dan wel in hoger beroep hangende een procedure tegen feitelijke uitzetting nog geen uitspraak heeft gedaan over de rechtmatigheid van een besluit waaruit de bevoegdheid tot feitelijke uitzetting voortvloeit, er gelet op het doel van artikel 72, derde lid, van de Vw voor toepassing van die bepaling geen plaats is (onder meer een uitspraak van 13 augustus 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2671). De vreemdeling kan en moet daarom uit een oogpunt van concentratie van rechtsbescherming de rechtmatigheid van een voorgenomen feitelijke uitzetting aan de orde stellen in de procedure tegen dat besluit, door het indienen van een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Indien hij toch bezwaar maakt tegen de feitelijke uitzetting, moet dat bezwaarschrift worden beschouwd als een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in de procedure tegen het besluit waaruit de bevoegdheid tot feitelijke uitzetting voortvloeit, dan wel als een aanvulling op een reeds in die procedure gedaan verzoek. Om die reden wordt het onderhavige verzoekschrift aangemerkt als zijnde connex aan de beroepsprocedure.
4. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de voorzieningenrechter uitsluitend bevoegd een voorlopige voorziening te treffen indien bij de rechtbank beroep tegen een besluit is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld.
5. Aan de orde is de vraag of er aanleiding bestaat de gevraagde voorziening te treffen. Een dergelijke voorziening kan op grond van artikel 8:81 van de Awb worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Verzoekers worden op 28 oktober 2015, om 8.00 uur uitgezet. Daarmee is naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening gegeven.
Nu sprake is van spoedeisend belang, ziet de voorzieningenrechter zich gesteld voor de vraag of het door verzoekers ingediende verzoek om een voorlopige voorziening, gelet op de betrokken belangen, voor toewijzing in aanmerking komt. Gelet op het spoedeisende karakter van de gevraagde voorziening, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb, onmiddellijk uitspraak te doen zonder toepassing van artikel 8:83, eerste lid, van de Awb.
6. Verzoekers hebben het volgende – samengevat weergegeven – aan hun verzoek ten grondslag gelegd. De psychische situatie van verzoeker is na het opstellen van het BMA-rapport van 30 oktober 2014 verslechterd. Derhalve dient er een nieuw BMA-rapport te worden opgesteld, omdat de reis met onvoldoende waarborgen is omkleed. Niet alleen dient verzoeker begeleid te worden tijdens de vlucht door een psychiatrisch verpleegkundige, maar hij dient in Armenië te worden overgedragen aan een psychiater. Het gezin is namelijk niet zelfstandig in staat om hulp te zoeken in Armenië. Daarnaast hebben verzoekers aangevoerd dat hun kind [het kind] vermist is en dat daarom de feitelijke uitzetting geen doorgang kan vinden.
7. Verweerder stelt dat de feitelijke uitzetting met voldoende waarborgen is omkleed. Verweerder gaat zeer zorgvuldig om met de gehele situatie omtrent de psychische gesteldheid van verzoekers. Tijdens de reis wordt verzoeker vergezeld door een psychiatrisch verpleegkundige en wordt de benodigde medicatie voor twee weken verstrekt. Het hele gezin wordt tijdens de reis vergezeld door escorts en medicair.
Ten aanzien van de vermissing van [het kind] stelt verweerder dat verzoeker tijdens de staandehouding heeft gezegd dat [het kind] bij anderen in Groningen verblijft. [kind 2] , het broertje van [het kind] , heeft aan een medewerker van DV&O gezegd dat hij weet waar [het kind] verblijft, maar dat hij dat van zijn ouders niet mag vertellen. Op 26 oktober 2015 heeft verzoeker tijdens een gesprek met de regievoerder heeft toegegeven dat het een bewuste handeling is geweest om [het kind] tijdens de inbewaringstelling niet op het AZC aanwezig te laten zijn. Verweerder heeft aangegeven dat indien verzoekers aangeven waar [het kind] zich bevindt, zij helpen met het herenigen van het gezin. Aangezien er sprake is van bewust onttrekken aan het toezicht en van evidente frustratie van de uitzetting, wijkt verweerder in casu af van het beleid dat gezinnen niet gescheiden worden uitgezet. De enkele stelling van verzoekers dat zij niet weten waar [het kind] zich bevindt acht verweerder ongeloofwaardig. Er zijn volgens verweerder geen beletselen om tot uitzetting over te gaan.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van verweerder bij de onmiddellijke overdracht van verzoekers dient te prevaleren boven het belang van verzoekers en overweegt daartoe als volgt.
9. De voorzieningenrechter stelt vast dat is komen vast te staan dat verzoekers geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben. Het besluit van 20 december 2012 waarbij de asielaanvraag van verzoekers is afgewezen, is in rechte vast komen te staan. De herhaalde asielaanvraag is bij de besluiten van 19 maart 2015 afgewezen. Deze rechtbank en nevenzittingsplaats hebben het beroep tegen dit besluit bij uitspraak van heden ongegrond verklaard (AWB 15/7619 en 15/7621). De voorzieningenrechter verwijst kortheidshalve voor de overwegingen naar deze uitspraak. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder heeft toegezegd dat verzoeker tijdens de reis wordt vergezeld door een psychiatrisch verpleegkundige en dat de benodigde medicatie voor twee weken wordt verstrekt. Tevens wordt het gehele gezin tijdens de reis vergezeld door escorts en medicair.
10. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat van het beleid dat gezinnen niet gescheiden worden uitgezet in casu kan worden afgeweken, aangezien sprake is van bewust onttrekken aan het toezicht en van evidente frustratie van de uitzetting. De voorzieningenrechter betrekt daarbij dat verzoekers tijdens de staandehouding hebben aangegeven te weten waar [het kind] verblijft en dat verzoeker op 26 oktober 2015 aan de regievoerder heeft toegegeven dat het een bewuste handeling is geweest om [het kind] niet op het AZC aanwezig te laten zijn. De enkele stelling van verzoekers dat [het kind] thans vermist is, wordt niet nader onderbouwd.
De voorzieningenrechter merkt op dat verweerder heeft toegezegd om er alles aan te doen om het gezin te herenigen en gezamenlijk uit te zetten, indien verzoekers aangeven waar [het kind] zich bevindt.
11. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om de gevraagde voorziening te treffen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Nollen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.A.J. Koonen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
27 oktober 2015.
w.g. S.A.J. Koonen,
griffier
w.g. C.M. Nollen,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 27 oktober 2015

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.