ECLI:NL:RBDHA:2015:12289

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2015
Publicatiedatum
27 oktober 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 6855
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Allewijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op bezoldiging van ambtenaar in verband met arbeidsongeschiktheid en werkdruk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 oktober 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een ambtenaar, en de Burgemeester en Wethouders van Westland. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarbij een korting van 10% op haar bezoldiging werd toegepast vanwege arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 1 september 2008 als applicatiebeheerder in dienst trad en dat zij in de loop der jaren te maken kreeg met een toenemende werkdruk en conflicten met haar leidinggevenden. Eiseres meldde zich op 25 maart 2013 ziek en heeft haar werk gedeeltelijk hervat op basis van arbeidstherapie. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de ziekte en de werkdruk onderzocht, evenals de stelling van eiseres dat zij stelselmatig is gepest door haar leidinggevenden.

De rechtbank oordeelde dat de korting op de bezoldiging rechtmatig was, omdat eiseres niet kon aantonen dat zij stelselmatig onaanvaardbaar was bejegend. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat de werkomstandigheden excessief waren en dat de ziekte van eiseres het gevolg was van pestgedrag. De rechtbank heeft de stelling van eiseres dat haar burn-out een beroepsziekte was, verworpen, omdat er geen steun voor deze stelling in de rechtspraak te vinden was. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en de stukken die eiseres had ingediend, onder voorwaarde dat verweerder daarvan geen kennis mocht nemen, aan haar teruggezonden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 14/6855

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 oktober 2015 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. J. Jaab),
en

Burgemeester en Wethouders van Westland, verweerder

(gemachtigde: W. van IJzeren).

Procesverloop

Bij besluit van 5 december 2013 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat vanaf november 2013 een korting van 10% op haar bezoldiging wordt toegepast op de voet van artikel 7:3 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling.
Bij besluit van 10 juni 2014 heeft verweerder het bezwaar dat eiseres tegen dit besluit had ingesteld, ongegrond verklaard.
Eiseres heeft op 18 juli 2014 tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift alsmede de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Het beroep is voor de eerste maal op zitting behandeld op 28 oktober 2014. Verschenen zijn toen eiseres, bijgestaan door haar toenmalige gemachtigde mr. [gemachtigde], en de gemachtigde van verweerder W. van IJzeren, vergezeld door [naam 1], leidinggevende van eiseres.
De rechtbank heeft bij die gelegenheid het onderzoek ter zitting geschorst om eiseres gelegenheid te geven zich te beraden over het toetreden tot een proces in de richting van een minnelijke oplossing.
Het beroep is voor de tweede maal behandeld ter zitting van 8 juni 2015. Aldaar zijn verschenen eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde mr. J. Jaab, en de gemachtigde van verweerder W. van IJzeren, vergezeld door M. van Beek, Algemene directeur van de gemeente.
Het onderzoek is wederom geschorst, ditmaal teneinde eiseres in de gelegenheid te stellen stukken over te leggen ter onderbouwing van haar stelling dat sprake is geweest van buitensporige werkzaamheden.
Eiseres heeft vervolgens nadere stukken in het geding gebracht. Vervolgens heeft nog een nadere stukkenwisseling tussen partijen plaatsgevonden, uiteindelijk hebben partijen de rechtbank toestemming gegeven zonder nieuwe zitting uitspraak te doen.
Overwegingen
1. Bij haar oordeelsvorming gaat de rechtbank uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is op 1 september 2008 als applicatiebeheerder bij verweerders gemeente in dienst getreden. Volgens het verslag van het functioneringsgesprek dat ongeveer een jaar na haar indiensttreding met haar werd gehouden, liet eiseres zich in dat eerste jaar zowel in haar studie als in haar werk goed zien. Zij werkte hard en sprintte letterlijk door de gangen om de dienstverlening doorgang te laten vinden. In de periode die volgde werd de werkdruk en de manier waarop eiseres daarmee omging in toenemende mate een issue. Eiseres bouwde een stuwmeer aan verlofdagen op voor een lang verblijf op Aruba, de reis naar Aruba is er niet van gekomen, van de zijde van de werkgever werd erop aangedrongen dat eiseres een verlofplan zou opstellen om het stuwmeer kleiner te maken, eiseres zag vanwege de werkdruk geen kans om hieraan gevolg te geven.
Op 25 maart 2013 heeft eiseres zich ziek gemeld. Vanaf half april 2013 heeft zij haar werk voor 50% op basis van arbeidstherapie hervat. De verhoudingen zijn vanaf die tijd conflictueus geworden. Eiseres en haar leidinggevenden kwamen tegenover elkaar te staan bijvoorbeeld rond de re-integratie-inspanningen en de keuze van een coach. Tevens raakten zij in discussie over de oorzaak van de ziekte van eiseres: was haar uitval toe te schrijven aan een te hoge werkdruk of aan een te gering vermogen bij eiseres om met die werkdruk om te gaan.
In december 2013 heeft eiseres het werk volledig gestaakt wegens ziekte.
Tussen partijen is nu, op de grondslag van het bestreden besluit en het beroepschrift, de rechtmatigheid in geschil van de korting op de bezoldiging van eiseres na afloop van de termijn van zes maanden.
Verweerder houdt deze korting voor rechtmatig op grond van de hoofdregel van artikel 7:3 van de CAR/UWO. Eiseres beroept zich voor haar stelling dat die korting onrechtmatig is op de regel dat de ambtenaar recht houdt op doorbetaling van zijn volledige bezoldiging bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst. Eiseres stelt daartoe dat haar aandoening, burn-out, volledig werkgerelateerd is door de hoge werkdruk, het niet kunnen opnemen van vakantie en door mobbing. Zij stelt stelselmatig te zijn gepest zonder dat de werkgever daar iets tegen heeft gedaan. Burnout is in de visie van eiseres een beroepsziekte. Verder heeft werkgever geen medewerking verleend aan de re-integratie van eiseres en heeft zij tijdens 100% ziekte toch 50% gewerkt.
2. De rechtbank overweegt als volgt.
De meest vergaande stelling van eiseres is, dat arbeidsongeschiktheid vanwege burn-out naar haar aard reeds als een beroepsziekte moet worden aangemerkt. In de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep is voor deze stelling echter geen steun te vinden. In die rechtspraak is het vereiste van objectiveerbaarheid neergelegd, met andere woorden het vereiste dat de werkomstandigheden zo excessief waren, dat elke doorsnee ambtenaar daar ziek van zou zijn geworden. Bij een burn-out spelen doorgaans naast de werkomstandigheden ook de belastbaarheid en het zogeheten coping gedrag van de ambtenaar mee. Deze meest vergaande stelling van eiseres kan daarom niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
Aan de orde is dan voorts de stelling van eiseres dat de werkomstandigheden inderdaad excessief waren, in die zin, dat zij onderworpen is geweest aan een stelselmatige onaanvaardbare bejegening door haar leidinggevende(n). Het pesten bestond uit het bewust weghalen van haar documenthouder en voetensteun, het verzetten van haar aangepaste stoel, het hard bonken tegen de deur, het laten schrikken, het onredelijk zijn in bilaterale gesprekken, en het openlijk betitelen van eiseres als “zeikwijf”.
De rechtbank overweegt dienaangaande dat deze stelling van eiseres tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden indien komt vast te staan dat inderdaad van stelselmatig pestgedrag sprake was en dat de ziekte, en daarmee de arbeidsongeschiktheid, daarvan het gevolg was. De eerste vraag is feitelijke aard, de tweede van medische aard.
Ter zitting van 8 juni 2015 heeft de rechtbank eiseres in de gelegenheid gesteld haar feitelijke stelling, namelijk dat zij voorafgaande aan haar ziekte stelselmatig is gepest, te bewijzen. Ter voldoening hieraan heeft de gemachtigde van eiseres bij brief van 6 juli 2015 een uitvoerig schriftuur van eiseres, vergezeld van een groot aantal documenten, in het geding gebracht. De inhoud van een aantal van deze documenten leidt de rechtbank inderdaad tot de conclusie dat eiseres gedurende een zekere tijdsspanne inderdaad met normoverschrijdende gedragingen van de zijde van haar leidinggevende(n) geconfronteerd is geweest. Met name het gedetailleerde verslag van [naam 2] van 27 juni 2015 bevat voor die conclusie voldoende concrete aanwijzingen. De incidenten die in dit kader naar voren worden gebracht zijn echter ofwel niet gesitueerd in de tijd, ofwel gedateerd in het jaar 2013, dat wil zeggen in de periode direct voorafgaande aan de ziekmelding van eiseres en de periode van haar gedeeltelijke werkhervatting op therapiebasis.
In samenhang met de overige gegevens die de rechtbank ter beschikking staan leidt dit de rechtbank tot het beeld van een werkneemster die aan het uitglijden is, en uiteindelijk in een arbeidsconflict terecht komt waarin ook van de zijde van de werkgever conflictueuze gedragingen plaatsvinden. Vastgesteld kan dan worden dat verweerder boter op het hoofd heeft waar het gaat om het uit de hand lopen van het arbeidsconflict tot de huidige proporties. Goed werkgeverschap houdt immers in dat bij een werknemer die aan het uitglijden is, het ontstaan en voortbestaan van een conflictueus actie- en reactiepatroon zo enigszins mogelijk wordt vermeden. Verder kan de vraag worden gesteld of de plaatsing van 50% in eigen werk bij wege van arbeidstherapie, zonder adequate conflicthantering, een gelukkige keus is geweest. Ten slotte kan, met het UWV in zijn advies van 10 september 2014, worden vastgesteld, dat verweerder tekort is geschoten in zijn re-integratie-inspanningen.
Al deze vaststellingen en reconstructies zijn echter naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om tot de slotsom te komen dat eiseres, voorafgaande aan haar ziekmelding, stelselmatig, dat wil zeggen gedurende een aanzienlijke periode, onaanvaardbaar bejegend is door haar leidinggevende(n). Met name aan het element stelselmatigheid is naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan.
Nu geen stelselmatige onaanvaardbare bejegening kan worden vastgesteld komt de rechtbank niet toe aan een beantwoording van de (medische) vraag naar het causaal verband tussen bejegening en ziekte. De rechtbank acht het dan ook niet nodig kennis te nemen van het medisch dossier dat eiseres in het geding heeft gebracht onder de voorwaarde dat verweerder daarvan geen kennis mag nemen. De gesloten enveloppe waarin die medische gegevens zich bevinden, zal dan ook ongeopend aan eiseres worden teruggezonden.
3. In het geschil dat partijen verdeeld houdt heeft verweerder het gelijk aan zijn zijde. Daarom moet het bestreden besluit in stand worden gelaten en het daartegen ingestelde beroep ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond;
verstaat dat de stukken die eiseres heeft ingezonden onder de voorwaarde dat verweerder daarvan geen kennis zal nemen, aan eiseres worden teruggezonden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Allewijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.N. Powell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.