ECLI:NL:RBDHA:2015:12273

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2015
Publicatiedatum
27 oktober 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 3421
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen voorlopig energielabel

In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een woning, beroep ingesteld tegen de beslissing van de minister voor Wonen en Rijksdienst, die zijn bezwaar tegen de afgifte van een voorlopig energielabel kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser had op 26 januari 2015 bezwaar gemaakt tegen het energielabel G dat aan zijn woning was afgegeven, omdat hij al beschikte over een energieprestatiecertificaat met energielabel D. Eiser stelde de minister in gebreke wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift. De minister verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat de afgifte van een voorlopig energielabel volgens de minister geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank heeft de zaak op 28 oktober 2015 behandeld. Eiser was aanwezig, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. De rechtbank overwoog dat de registratie van een voorlopig energielabel geen besluit is, omdat dit geen bevoegdheid, recht of verplichting voor anderen creëert. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie van de Raad van State, waarin werd vastgesteld dat een voorlopig energielabel geen zelfstandig rechtsgevolg heeft.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat het bezwaar tegen de registratie van het energielabel niet mogelijk was. Eiser werd geadviseerd zich tot de burgerlijke rechter te wenden voor eventuele schadevergoeding. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd om van het overige deel van het beroep kennis te nemen. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/3421

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 oktober 2015 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats 1] , eiser

en

de minister voor Wonen en Rijksdienst, verweerder

(gemachtigde: mr. M. van Amerongen, mr. D. van Dijk en mr. L. Hulspas).

Procesverloop

Voor de woning aan de [adres] , [plaats 2] (de woning), die aan eiser toebehoort, is een voorlopig energielabel afgegeven.
Bij brief van 26 januari 2015 heeft eiser een bezwaarschrift ingediend.
Bij brief van 25 maart 2015 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift van 26 januari 2015.
Bij besluit van 29 mei 2015 heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2015.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Bij brief van 26 januari 2015 heeft eiser aan verweerder te kennen gegeven dat het voorlopig energielabel G dat aan de woning is gegeven onjuist is nu hij voor de woning reeds beschikt over een energieprestatiecertificaat met energielabel D. Eiser heeft verweerder verzocht dat door te voeren in zijn systeem. Bij brief van 25 maart 2015 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift van 26 januari 2015.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat de afgifte van een voorlopig energielabel geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Eiser voert daartegen aan dat wel degelijk sprake is van een besluit. Uit de mededeling van verweerder dat de ingebrekestelling van 25 maart 2015 prematuur is, blijkt immers dat verweerder de termijnen heeft toegepast die gelden voor procedures over besluiten in de zin van de Awb. De termijn om te beslissen op het bezwaarschrift van 26 januari 2015 is verstreken op 23 maart 2015, zodat de ingebrekestelling van 25 maart 2015 niet prematuur was. De termijn om het verzuim te herstellen is vervolgens geëindigd op 7 april 2015, terwijl verweerder eerst op 29 mei 2015 een besluit op het bezwaarschrift heeft genomen, zodat hij over de tussenliggende periode een dwangsom is verschuldigd. Daarnaast voert hij aan dat het eerder aan de woning toegekende energielabel D in de database van verweerder is overschreven door het voorlopige energielabel G, zodat hij kosten moet maken om de oude situatie te herstellen.
4. In artikel 2.1, derde lid, van het Besluit energieprestatie gebouwen is vermeld dat de eigenaar bij de verhuur van een gebouw een afschrift van een geldig energielabel beschikbaar stelt aan de nieuwe huurder.
In het vierde lid van dat artikel is vermeld dat de eigenaar bij de verkoop van een gebouw een geldig energielabel voor dat gebouw beschikbaar stelt aan de koper.
In artikel 2, tweede lid, van de Regeling energieprestatie gebouwen (Regeling) is vermeld dat een energielabel voor een woning wordt vastgesteld op basis van de volgende gegevens: woningtype, woningsubtype, bouwjaar(klasse) van de woning, woonoppervlak in m², beglazing leefruimte, beglazing slaapruimte, isolatie van de gevel, isolatie van het dak, isolatie van de vloer, verwarmingstoestel, tapwatertoestel, ventilatiesysteem, zonneboiler en zonnepaneel.
In artikel 3, eerste lid, van de Regeling is vermeld dat de energielabelplichtige de gegevens, bedoeld in artikel 2, tweede lid, aan een erkende energielabeldeskundige stuurt. In het tweede lid van dat artikel is vermeld dat de deskundige, bedoeld in het eerste lid, ten aanzien van de gegevens, bedoeld in artikel 2, tweede lid, bij de energielabelplichtige bewijsstukken kan opvragen indien deze noodzakelijk zijn voor de beoordeling van die gegevens. In het derde lid van dat artikel is, voor zover thans van belang, vermeld dat de deskundige de gegevens en de bewijsstukken, bedoeld in het tweede lid, op juistheid controleert en certificeert de gegevens. In het vierde lid van dat artikel is vermeld dat de energielabelplichtige het verzoek om een energielabel voor een woning indient samen met de gecertificeerde gegevens.
In artikel 3a, eerste lid, van de Regeling is vermeld dat de Minister onder meer registreert: a. voor welke gebouwen een geldig energielabel is afgegeven; f. de gegevens op basis waarvan een energielabel is afgegeven. In het tweede lid van dat artikel is vermeld dat de Minister de registratie beheert, bedoeld in het eerste lid.
5. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat een definitief energielabel nodig is wanneer de eigenaar van een woning deze wil verkopen of verhuren. Indien de eigenaar op het moment van overdracht van de woning of het moment dat de woning wordt verhuurd niet over een definitief energielabel beschikt, bestaat de mogelijkheid een bestuurlijke boete op te leggen.
6. Zoals volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie onder meer de uitspraak van 30 januari 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC3065) is geen sprake van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb indien daarmee op zichzelf geen bevoegdheid, recht of verplichting voor een of meer anderen ontstaat of teniet wordt gedaan, dan wel de juridische status van een persoon of een zaak wordt vastgesteld. De rechtbank overweegt dat een voorlopig energielabel, noch een definitief energielabel een besluit is in de zin van voormeld artikel. Het definitieve energielabel wordt afgegeven door een erkende energielabeldeskundige. Verweerder heeft enkel de taak om energielabels te registreren en te beheren en neemt geen beslissing over de juistheid van de classificatie. De classificatie van de energiezuinigheid van de woning (op de schaal van A tot en met G) heeft geen zelfstandig rechtsgevolg; van belang is slechts de vraag of de eigenaar van een woning op het moment van verkoop of verhuur voor die woning beschikt over een energielabel. Het ontbreken van een energielabel is een beboetbaar feit, maar dit betekent niet dat de registratie van het label moet worden gekwalificeerd als een publiekrechtelijke rechtshandeling.
7. Gelet daarop is tegen de registratie van het voorlopig energielabel ingevolge artikel 7:1 van de Awb het maken van bezwaar niet mogelijk, zodat verweerder het bezwaarschrift van 26 januari 2015 terecht kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. Reeds daarom is verweerder ingevolge artikel 4:17, zesde lid, aanhef en onder c, van de Awb geen dwangsom verschuldigd. Het standpunt van verweerder dat de ingebrekestelling van eiser prematuur was omdat de wettelijke termijn voor het nemen van een beslissing op bezwaar nog niet was verstreken, betekent niet dat de beslissing waartegen bezwaar wordt gemaakt een besluit is. De beslissing op bezwaar is, ook wanneer het bezwaar niet-ontvankelijk is, wel een besluit.
Het beroep is in zoverre ongegrond.
8. Voor zover het betoog van eiser zo moet worden opgevat dat hij klaagt dat hij schade lijdt door de registratie van het voor zijn woning geregistreerde voorlopig energielabel, overweegt de rechtbank als volgt. De al dan niet onjuiste registratie van het voorlopig energielabel in de database van verweerder is een feitelijke handeling, zodat eiser, indien hij daarvoor wil worden gecompenseerd, zich tot de burgerlijke rechter moet wenden. Zie de uitspraak van de rechtbank Den Bosch van 22 maart 2012 (ECLI:NL:RBSHE:2012:4819).
De rechtbank verklaart zich in zoverre onbevoegd van het beroep kennis te nemen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond, voor zover dat betrekking heeft op het besluit van 29 mei 2015; en
- verklaart zich voor het overige onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A.H. Ferment, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.