In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 september 2015 uitspraak gedaan in een jeugdzorgkwestie betreffende een minderjarige, geboren in 1998. De rechtbank heeft het verzoek van de minderjarige om de intrekking van de schorsing van de machtiging tot plaatsing in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp te vervallen, toegewezen. De minderjarige, bijgestaan door zijn advocaat mr. C.M.H. van Vliet, had verzocht om de schorsing van de machtiging te herroepen, omdat hij geen kennis had genomen van de schorsingsbeslissing en de intrekking daarvan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de jeugdhulpaanbieder de schorsing had ingetrokken, maar dat de noodzakelijke hulpverlening niet adequaat was geboden. De rechtbank oordeelde dat de schorsing niet had kunnen slagen door het gebrek aan ondersteuning en dat de intrekking van de schorsing niet in het belang van de minderjarige was. De rechtbank heeft daarom besloten dat de schorsing herleeft onder gewijzigde voorwaarden, waarbij de minderjarige de kans krijgt om zich voor de zitting over de verlenging van de ondertoezichtstelling, die voor 14 november 2015 gepland staat, te bewijzen. De gewijzigde voorwaarden omvatten onder andere het luisteren naar de ouders, het volgen van school of dagbesteding, en deelname aan therapieën zoals MDFT, EMDR en agressieregulatietherapie. De beschikking is openbaar uitgesproken en hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.