ECLI:NL:RBDHA:2015:12247

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 oktober 2015
Publicatiedatum
26 oktober 2015
Zaaknummer
09/857099-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan ontploffing door vuurwerk onder auto met levensgevaar en letsel als gevolg

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 oktober 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing door vuurwerk onder een auto. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het aanwezig hebben van een handelshoeveelheid MDMA en het veroorzaken van een ontploffing met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 10 februari 2015 in Maassluis opzettelijk MDMA aanwezig had. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte op 23 december 2014 in Zoetermeer, samen met een medeverdachte, betrokken was bij het afsteken van zwaar vuurwerk onder de auto van de ex-vriendin van de medeverdachte, wat leidde tot aanzienlijke schade en levensgevaarlijke situaties. De rechtbank heeft de rol van de verdachte als ondersteunend beoordeeld, waardoor hij werd vrijgesproken van medeplegen, maar schuldig werd bevonden aan medeplichtigheid. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 196 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. Tevens is de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/857099-15
Datum uitspraak: 26 oktober 2015
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] ,
adres: [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 12 oktober 2015.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. D.J. de Jong en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. F.C. Knoef, advocaat te Den Haag, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks 10 februari 2015 te Maassluis opzettelijk (in de woning aan de [adres 2] , waar hij (mede) verblijft) aanwezig heeft gehad een (handels)hoeveelheid pillen en/of poeders en/of capsules, (telkens) bevattende MDMA/XTC en/of andere middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 23 december 2014 te Zoetermeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en/of brand heeft gesticht door een zwaar stuk (professioneel) vuurwerk af te steken onder een auto,
en daarvan gemeen gevaar voor deze auto en/of nabijstaande auto's en/of (een)
nabijgelegen woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] , in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of te duchten was.
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] op 23 december 2014 te Zoetermeer opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en/of brand heeft gesticht door een zwaar stuk (professioneel) vuurwerk onder een auto (op of in de omgeving van de [adres 3] ) af te steken,
en daarvan gemeen gevaar voor die auto en/of andere auto’s en/of (een) nabij gelegen woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
levensgevaar voor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] , in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was,
tot en/of het plegen van welk misdrijf verdachte op 23 december 2014 te Maassluis en/of Zoetermeer, in elk geval in Nederland, gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest,
  • door die [medeverdachte] met zijn auto te vervoeren van Maassluis naar Zoetermeer en/of
  • op die [medeverdachte] te wachten (op of in de omgeving van de [adres 3] ) (terwijl die [medeverdachte] het vuurwerk afstak) en/of
  • (vervolgens) die [medeverdachte] met zijn auto (met verhoogde snelheid) weg te voeren (van die plek) uit Zoetermeer richting Maassluis;
Meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 december 2014 te Zoetermeer met een ander of anderen,
op de openbare weg, te weten de [adres 3] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer auto's (in elk geval een Volkswagen Polo), welk geweld bestond uit het afsteken onder een auto van een zwaar stuk (professioneel) vuurwerk, en met welk geweld opzettelijk vier auto’s en/of een ruit van een nabijgelegen woning zijn vernield en/of
welk geweld zwaar lichamelijk letsel (te weten ernstige brandwonden aan handen en/of hoofd bij [slachtoffer 2] ) ten gevolge heeft gehad.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
feit 1
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde feit heeft begaan.
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht kan worden volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring door verdachte ter terechtzitting van 12 oktober 2015;
  • het proces-verbaal van bevindingen van de politie eenheid Den Haag, d.d.11 februari 2015 (blz. 27 en 28);
  • het proces-verbaal van de Politie Den Haag, Dienst Nationale Recherche, team Forensische Opsporing, Narcotica, d.d. 17 februari 2015 (blz. 374 tot en met 376);
  • het rapport identificatie van drugs en precursoren van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 11 maart 2015 (blz. 377 en 378).
3.2
feit 2
3.2.1
Inleiding
Op 23 december 2014 omstreeks 22:20 uur krijgen de meldkamers van de politie en van de brandweer te Zoetermeer verschillende meldingen dat er auto’s in brand stonden op de [adres 3] te Zoetermeer. Door een aantal melders werd gesproken over een vuurwerkbom die tot ontploffing zou zijn gebracht.
Ter plaatse gekomen, ziet de politie dat er een viertal naast elkaar geparkeerde auto’s in brand stond. De auto’s stonden dichtbij een hoekwoning geparkeerd.
Tevens treft de politie een man aan, die later het [slachtoffer 2] bleek te zijn, die niet bij bewustzijn was en brandwonden in zijn gezicht en aan zijn handen en benen had opgelopen.
Nadat de auto’s waren geblust, bleek dat twee van de auto’s volledig waren uitgebrand en twee ernstig beschadigd. Eén van de uitgebrande auto’s was de Volkswagen Polo van [slachtoffer 1] , de ex-vriendin van de [medeverdachte] .
De rechtsvraag die de rechtbank allereerst dient te beantwoorden is of verdachte of [medeverdachte] opzettelijk een ontploffing onder de auto van [slachtoffer 1] heeft teweeg gebracht. Ook dient de vraag beantwoord te worden of verdachte als medepleger dan wel als medeplichtige kan worden aangemerkt. Vervolgens is de vraag aan de orde of het ten tijde van het aansteken van het vuurwerk naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest dat er gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander, in het bijzonder voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , te duchten was.
3.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte schuldig is aan het medeplegen van het door een stuk vuurwerk af te steken onder de auto van [slachtoffer 1] opzettelijk teweeg brengen van een ontploffing waardoor brand is ontstaan. De officier van justitie heeft vervolgens geconcludeerd dat de strafverzwarende omstandigheden eveneens wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard dat op het moment van het aansteken van het vuurwerk naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is geweest dat hierdoor gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen was te duchten.
3.2.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 2 op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde medeplegen omdat dat de rol van verdachte slechts van ondergeschikt belang is geweest. Verdachte heeft [medeverdachte] alleen naar Zoetermeer en weer terug naar Maassluis gereden; hij wist op dat moment niet dat [medeverdachte] van plan was het vuurwerk onder de auto van zijn ex-vriendin af te steken. Er is dan ook geen sprake geweest van een bewuste en nauwe samenwerking, aldus de raadsman. Verdachte heeft slechts opgetreden als chauffeur, hetgeen volgens de huidige jurisprudentie bij uitstek past bij de rol van een medeplichtige. De raadsman verzoekt de rechtbank het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen te verklaren. De raadsman heeft voorts vrijspraak van de strafverzwarende omstandigheden bepleit. De raadsman is van mening dat het voorzienbaar is dat mensen hun bezittingen willen redden maar niet indien er sprake is van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel.
3.2.4
De beoordeling van feit 2 [1]
ontploffing
Op 23 december 2014 is verdachte samen met [medeverdachte] in zijn grijze Renault Clio naar Zoetermeer gereden. [2] In de auto heeft [medeverdachte] hem verteld dat hij zijn ex-vriendin aan het schrikken wilde maken door het afsteken van zwaar vuurwerk in de omgeving van haar woning. Ter plaatse aangekomen heeft [verdachte] de auto op de parkeerplaats geparkeerd, op een paar meter afstand van de auto van [slachtoffer 1] . Nadat [medeverdachte] was uitgestapt zag verdachte hoe deze het vuurwerk onder de auto van [slachtoffer 1] ter hoogte van de uitlaat neergelegde. Verdachte heeft verklaard dat hij het vuurwerk van te voren had gezien en niet wist wat voor een vuurwerk het betrof, maar dat [medeverdachte] wilde kijken of het een harde knal gaf. [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij tegen verkoper van het vuurwerk heeft gezegd dat hij iets wilde hebben dat een goede klap gaf en dat hij daarom wist dat het hard zou klappen [3] . Naar zijn zeggen wilde hij met het vuurwerk materiële schade aan de auto toebrengen en was hij bewust in de avond gegaan, zodat er alleen schade aan de auto zou ontstaan en er geen gewonden zouden vallen. Verdachte heeft verklaard dat hij in de auto is blijven zitten en dat toen hij zag dat [medeverdachte] het vuurwerk onder de auto van [slachtoffer 1] legde, nog uit het raam heeft geroepen of dat wel verstandig was, maar dat hij niet 100% zeker weet of [medeverdachte] dat heeft gehoord [4] . Nadat de lont was aangestoken is [medeverdachte] weer de auto ingestapt en zijn de verdachten over [adres 3] weggereden. Verdachte heeft verklaard dat zij op het moment dat zij wegreden een knal hoorden [5] . Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat zij nog op de [adres 3] reden toen hij een doffe knal hoorde. Hij heeft eveneens verklaard dat hij het misschien niet zo goed kon horen omdat de muziek in de auto erg hard aan stond. Ook [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij iets dofs hoorde nadat zij waren weggereden [6] .
[getuige 1] heeft verklaard dat zij een felle flits zag en een enorme knal hoorde. Zij zag daarop een kleine licht gekleurde auto wegrijden [7] . [getuige 2] heeft verklaard dat hij een zeer luide knal hoorde die uit de richting van het parkeerterrein kwam en dat hij even later zag dat er een Volkswagen in brand stond. [8] Het was de Volkswagen Polo van [slachtoffer 1] die in brand stond en uiteindelijk geheel is uitgebrand. [9]
Gelet op het vorenstaande, in onderling verband bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte] door het aansteken van een stuk vuurwerk onder de auto van [slachtoffer 1] opzettelijk een ontploffing heeft teweeg gebracht.
medeplegen of medeplichtigheid
Het dragende onderscheid tussen medeplegen in de zin van artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en medeplichtigheid in de zin van artikel 48, sub 1, van het Wetboek van Strafrecht is dat voor medeplegen een bewuste en nauwe samenwerking vereist is die gericht is op het plegen van het delict, terwijl voor medeplichtigheid het de pleger behulpzaam zijn bij de uitvoering voorop staat. De rechtbank overweegt dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting naar voren komt dat er geen sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] , gericht op het opzettelijk teweegbrengen van de ontploffing, maar dat verdachte bij de uitvoering van het delict slechts een ondersteunende rol heeft gespeeld. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair tenlastegelegde medeplegen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte schuldig is aan de subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid aan het opzettelijk een ontploffing teweegbrengen. Verdachte wist dat [medeverdachte] voornemens was een stuk vuurwerk tot ontploffing te brengen om [slachtoffer 1] aan het schrikken te brengen. Verdachte heeft geen enkele actie ondernomen om te verhinderen dat [medeverdachte] het vuurwerk zou af steken, maar is hem juist behulpzaam geweest bij de uitvoering door hem te vervoeren naar en van Zoetermeer en door op hem te wachten tijdens het afsteken van het vuurwerk. Hierbij heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat [medeverdachte] het vuurwerk onder of in de nabijheid van de auto van [slachtoffer 1] tot ontploffing zou brengen.
strafverzwarende omstandigheden
De rechtbank overweegt dat het opzet in het artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht bedoelde misdrijf gericht moet zijn op het teweegbrengen van een ontploffing, maar dat de omstandigheid dat gemeen gevaar voor goederen of bepaald gevaar voor een ander te duchten is door de ontploffing, onttrokken is aan de opzet-eis. Voldoende is dat het bedoelde gevaar naar objectieve maatstaven aanwezig is en naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is op het moment dat de gedraging wordt verricht, i.c. op het moment waarop het vuurwerk ontstoken wordt. De rechtbank is van oordeel dat aan dit criterium is voldaan.
gemeen gevaar voor goederen
De rechtbank overweegt dat op het moment dat verdachte het vuurwerk onder de auto van [slachtoffer 1] afstak, de auto geparkeerd stond naast andere auto’s op slechts enkele meters afstand van een hoekwoning. Verdachte was zich ervan bewust dat het zwaar vuurwerk betrof. Onder deze omstandigheden is het naar algemene ervaringsregels voorzienbaar dat bij het tot ontploffing brengen van zwaar vuurwerk onder een auto, een zeer brandbaar voorwerp gezien de benzinetank, brand te duchten is en dat daardoor schade zal ontstaan aan de daarnaast geparkeerde auto’s en de woning. Uit het rapport van de brandweer blijkt dat het buitenste glas van het raam van de woning was gesprongen en de gevel zwart was uitgeslagen [10] . Dat het gevaar voor goederen zich heeft gematerialiseerd blijkt ook uit de schade die aan de twee uitgebrande en twee daarnaast gelegen auto’s is ontstaan ten gevolge van de brand [11] .
levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen in de woning
Uit genoemd rapport van de brandweer blijkt dat metershoge vlammen richting een woning gingen, een ruit op de eerste verdieping van die woning al was gebarsten, alsmede dat de vlammen tegen de gevel kwamen. De situatie was dusdanig gevaarlijk dat de brandweer het noodzakelijk vond de woning te ontruimen en de bewoners in veiligheid te brengen. Na het blussen bleek dat de gevel deels zwart was uitgeslagen door de vlammen.
Uit het voorgaande volgt dat op het moment van het teweegbrengen van de ontploffing vanwege de plek (onder een auto nabij de woning) en het tijdstip (in de avonduren) en de aanwezigheid van bewoners, naar ervaringsregels voorzienbaar is geweest dat sprake was van levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van die woning.
passanten
Niet is gebleken dat zich ten tijde van het aansteken van het vuurwerk andere personen bevonden in de directe nabijheid van de plek, waar de ontploffing heeft plaatsgevonden.
Dit brengt met zich dat naar ervaringsregels geen gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of levensgevaar voor passanten voorzienbaar was.
[slachtoffer 1]
Nu niet is gebleken dat levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] te duchten was, zal de rechtbank verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrij spreken.
[slachtoffer 2]
heeft verklaard dat hij in bed lag, een knal hoorde en dat zijn vrouw vervolgens enkele seconden later riep dat hun auto in brand stond. [slachtoffer 2] is vervolgens naar zijn auto gelopen waar hij zag dat de auto van een buurvrouw, die naast zijn eigen auto stond, aan het branden was. Omdat de vlammen nog laag bij de grond waren, dacht dat hij zijn auto nog kon redden. [slachtoffer 2] is vervolgens in zijn auto gestapt en heeft de auto in zijn vrij gezet om hem weg te duwen. Plotseling ontstonden links hoge vlammen waardoor zijn jas in brand vloog. Toen is hij zijn auto uitgekropen en door iemand weggetrokken naar een veilige plek. [slachtoffer 2] is enkele dagen kunstmatig in coma gehouden en heeft ernstige brandwonden opgelopen aan zijn gezicht, handen en benen. [12] [13]
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of naar algemene ervaringsregels voor verdachte voorzienbaar is geweest dat [slachtoffer 2] onder die gevaarlijke omstandigheden zijn auto zou proberen te redden door er in te gaan zitten en deze weg te duwen.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat er laag bij de grond vlammen waren en dat hij de motor van de auto niet heeft gestart omdat hij bang was dat deze zou ontploffen. Hieruit blijkt dat [slachtoffer 2] zich bewust is geweest van de gevaarlijke situatie en het risico op het oplopen van zwaar lichamelijk letsel.
Hoewel redelijkerwijs voorzienbaar is dat iemand zijn auto wil redden, is de rechtbank van oordeel dat naar algemene ervaringsregels niet voorzienbaar is dat iemand zijn auto probeert te redden in een situatie waarin door een naastgelegen brandende auto gevaar voor zijn leven dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is.
De rechtbank zal verdachte dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrij spreken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
hij op 10 februari 2015 te Maassluis opzettelijk (in de woning aan de [adres 2] , waar hij mede verblijft) aanwezig heeft gehad een handelshoeveelheid pillen en poeders en capsules bevattende MDMA en een ander middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
[medeverdachte] op 23 december 2014 te Zoetermeer opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een zwaar stuk vuurwerk onder een auto (op of in de omgeving van de [adres 3] ) af te steken, en daarvan gemeen gevaar voor andere auto’s en een nabij gelegen woning en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte op 23 december 2014 in Nederland, gelegenheid heeft verschaft en opzettelijk behulpzaam is geweest,
  • door die [medeverdachte] met zijn auto te vervoeren van Maassluis naar Zoetermeer en
  • op die [medeverdachte] te wachten (op of in de omgeving van de [adres 3] ) terwijl die [medeverdachte] het vuurwerk afstak en
  • vervolgens die [medeverdachte] met zijn auto weg te voeren van die plek uit Zoetermeer richting Maassluis.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 2:
medeplichtigheid aan opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdacht zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar en met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, een behandelingsverplichting en een verplichting om de schade te vergoeden die door feit 2 primair is veroorzaakt. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht zal worden opgelegd voor de duur van drie jaar, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer 1] en de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel te bevelen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de straf aanzienlijk dient te worden gematigd gezien de geringe rol die verdachte heeft gespeeld bij de tenlastegelegde feiten en gezien de vrijspraak die hij heeft bepleit voor de strafverzwarende gevolgen.
De raadsman verzoekt de rechtbank aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen omdat verdachte de afgelopen maanden zijn leven een positieve wending heeft weten te geven en dat deze ontwikkeling zal worden doorkruist als verdachte moet gaan zitten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan het afsteken van zwaar vuurwerk onder de auto van de ex-vriendin van zijn mededader. Door de ontploffing is aanzienlijke schade en een levensgevaarlijke situatie veroorzaakt. De rechtbank rekent het verdachte ernstig aan dat hij niet heeft stil gestaan bij de gevolgen van zijn handelen. Bovendien brengt dit soort feiten in de regel niet slechts in de directe omgeving, maar ook in de samenleving als geheel, onrust en gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Voorts heeft verdachte verdovende middelen aanwezig gehad.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 11 september 2015, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder met justitie in aanraking is geweest.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van reclasseringsadvies van Reclassering Nederland Adviesunit 1 Zuid-West te Rotterdam, van 29 september 2015, opgesteld door S. dos Reis, reclasseringswerker. Uit het advies komt naar voren dat er bij verdachte sprake is van enige vorm van antisociaal gedrag dat tot uiting komt in de vorm van delict gedrag en onverantwoord gedrag. Verdachte beoordeelt bepaalde situaties niet altijd even goed en overziet de ernst en consequenties van zijn gedrag onvoldoende. Op het moment leidt verdachte een gestructureerd leven; hij woont samen en heeft een fulltime baan. Recidive wordt niet uitgesloten. De reclassering adviseert dan ook het opleggen van een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een behandelverplichting.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank na te melden deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. De rechtbank komt tot een lagere straf dan geëist door de officier van justitie aangezien zij verdachte van het onder feit 2 primair tenlastegelegde heeft vrijgesproken. Gezien de ernst van zijn handelen is in beginsel een onvoorwaardelijk gevangenisstraf op zijn plaats maar op grond van wat door en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht is aannemelijk geworden dat de verdachte thans doende is om zijn leven weer in goede banen te leiden. Op die grond zal de rechtbank geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen dan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Tevens zal aan verdachte de maximale taakstraf worden opgelegd.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de op te leggen voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren dan wel aan verdachte tevens de maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen zoals gevorderd door de officier van justitie.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot een bedrag van € 1.049,84.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.049,84, subsidiair 20 dagen hechtenis ten behoeve van het [slachtoffer 1]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot een bedrag van € 7.328,07.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 7.328,07, subsidiair 71 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 2] .
De officier van justitie heeft hoofdelijke toewijzing van de vorderingen gevorderd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering benadeelde partij van [slachtoffer 1] op het standpunt gesteld dat deze aanzienlijk dient te worden gematigd, gezien de rol van verdachte daarbij.
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij van [slachtoffer 2] heeft de raadsman primair verzocht deze niet ontvankelijk te verklaren, nu hij vrijspraak van de kwalificerende gevolgen heeft bepleit. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering niet ontvankelijk te verklaren omdat de behandeling daarvan een te grote belasting voor het strafproces betekent.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.049,84.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, is namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde feit. Dit deel van de vordering (€ 49,84) is derhalve toewijsbaar.
Voorts acht de rechtbank de vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van
€ 500,00, als vergoeding ter zake van immateriële schade tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar, nu vast is komen te staan dat de rol van verdachte aanzienlijk geringer is geweest dan die van de medeverdachte [medeverdachte] .
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 549,84.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 23 december 2014 is ontstaan.
De rechtbank zal voor het overige deel van de vordering, dit deel niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 549,84, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 23 december 2014 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het [slachtoffer 1] .
De rechtbank zal de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij hoofdelijk toe wijzen tot een bedrag van € 549,84.
[slachtoffer 2], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 7.328,07. Deze vordering is beperkt tot een vergoeding van de letselschade die [slachtoffer 2] heeft opgelopen.
De rechtbank zal, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding aangezien verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging is vrijgesproken. De benadeelde partij kan in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 48, 49, 57, 157 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 2:
medeplichtigheid aan opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
196 (honderdzesennegentig) dagen;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf,
groot 180 (honderdtachtig) dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland, Reclassering Nederland Adviesunit 1 Zuid-West, Marconistraat 2, te Rotterdam op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt bij de forensische polikliniek van De Waag of soortgelijke ambulante forensische zorg, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
240 (tweehonderdveertig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
120 (honderdtwintig) dagen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[slachtoffer 1], een bedrag van € 549,84;
vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 23 december 2014 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 549,84, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 23 december 2014 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 10 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling van een bedrag van
€ 549,84 door zijn mededader aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer 2]niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 2] in de proceskosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P. Verbeek, voorzitter,
mr. A.P. Pereira Horta, rechter,
mr. R.C. Hartendorp, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. B. d’Arnaud Gerkens, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 oktober 2015.
Mr. A.P. Pereira Horta is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2014333532, van de politie eenheid Den Haag, opsporing Zoetermeer, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 380);
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 11 februari 2015, blz. 291 en de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 12 oktober 2015;
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 26 maart 2015, blz. 366;
4.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 12 oktober 2015;
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 17 februari 2015, blz. 292;
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 26 maart 2015, blz. 365;
7.Proces-verbaal verhoor getuige, d.d. 27 december 2014, blz. 133;
8.Proces-verbaal verhoor getuige, d.d. 24 december 2014, blz. 129;
9.Proces verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , blz. 113 en proces-verbaal van aangifte van
10.Een geschrift, te weten het rapport informatie inzet, uitrukgemeente Zoetermeer, post Stadshart, blz. 212;
11.Proces-verbaal forensisch technisch onderzoek, blz. 158;
12.Proces-verbaal aangifte, d.d. 21 januari 2015, blz. 113;
13.Geneeskundige verklaring, d.d. 23 januari 2015, blz. 125;