In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 september 2015 uitspraak gedaan over de wijziging van de zorgregeling en de vervangende toestemming voor verhuizing van minderjarigen. De zaak betreft een verzoek van de moeder om de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij haar te behouden en om toestemming te krijgen voor verhuizing naar een andere plaats. De vader verzet zich tegen deze verzoeken en heeft zelf verzocht om de hoofdverblijfplaats bij hem te bepalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarigen sinds de echtscheiding bij de moeder wonen en dat zij daar een stabiele omgeving hebben. De rechtbank heeft de belangen van de minderjarigen zwaar laten wegen in haar beslissing. De rechtbank oordeelt dat de huidige zorgregeling niet in het belang van de minderjarigen is en heeft de zorgregeling gewijzigd, waarbij de minderjarigen om de veertien dagen een weekend bij de vader zullen verblijven. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de moeder om vervangende toestemming voor verhuizing toegewezen, waarbij de rechtbank heeft overwogen dat de verhuizing niet ten koste zal gaan van het contact tussen de vader en de kinderen. De rechtbank heeft de moeder toestemming verleend om de minderjarigen in te schrijven op scholen in de nieuwe woonplaats. De beslissing is genomen met inachtneming van de wensen van de minderjarigen, die hebben aangegeven graag met de moeder mee te willen verhuizen. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ook al kan er nog hoger beroep worden ingesteld.