ECLI:NL:RBDHA:2015:12154

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2015
Publicatiedatum
22 oktober 2015
Zaaknummer
C/09/490684 en C/09/491728
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en vervangende toestemming verhuizing minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 september 2015 uitspraak gedaan over de wijziging van de zorgregeling en de vervangende toestemming voor verhuizing van minderjarigen. De zaak betreft een verzoek van de moeder om de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij haar te behouden en om toestemming te krijgen voor verhuizing naar een andere plaats. De vader verzet zich tegen deze verzoeken en heeft zelf verzocht om de hoofdverblijfplaats bij hem te bepalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarigen sinds de echtscheiding bij de moeder wonen en dat zij daar een stabiele omgeving hebben. De rechtbank heeft de belangen van de minderjarigen zwaar laten wegen in haar beslissing. De rechtbank oordeelt dat de huidige zorgregeling niet in het belang van de minderjarigen is en heeft de zorgregeling gewijzigd, waarbij de minderjarigen om de veertien dagen een weekend bij de vader zullen verblijven. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de moeder om vervangende toestemming voor verhuizing toegewezen, waarbij de rechtbank heeft overwogen dat de verhuizing niet ten koste zal gaan van het contact tussen de vader en de kinderen. De rechtbank heeft de moeder toestemming verleend om de minderjarigen in te schrijven op scholen in de nieuwe woonplaats. De beslissing is genomen met inachtneming van de wensen van de minderjarigen, die hebben aangegeven graag met de moeder mee te willen verhuizen. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ook al kan er nog hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer
Rekestnummers: JE RK 15-1148 en FA RK 15-5132
Zaaknummers: C/09/490684 en C/09/491728
Datum beschikking: 9 september 2015

Verzoek tot wijziging zorgregeling gedurende de ondertoezichtstelling

(artikel 1:265g Burgerlijk Wetboek)
Gezagsuitoefening

Beschikking op het op 12 juni 2015 ingekomen verzoek van:

de Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,

(verder: de gecertificeerde instelling),
met betrekking tot de minderjarigen:
  • [de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna ook te noemen: [de minderjarige 1] ;
  • [de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna ook te noemen: [de minderjarige 2] ;
  • [de minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna ook te noemen: [de minderjarige 3] ,
kinderen uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van:

[de vader] ,

de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. J. Fleumer te Berkel en Rodenrijs,
en

[de moeder] ,

de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. D.H.P.C. Glaudemans te Delft,
die gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag.

Het procesverloop

Bij beschikking d.d. 13 juli 2015 van de kinderrechter in deze rechtbank is de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verlengd van 16 juli 2015 tot 16 juli 2016 en is het verzoek van de gecertificeerde instelling tot wijziging van de zorgregeling gedurende de ondertoezichtstelling en het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming voor verhuizing van de minderjarigen naar [plaats] en inschrijving van de minderjarigen op de scholen aldaar voor verdere behandeling naar de zitting van de meervoudige (familie-) kamer van deze rechtbank verwezen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
  • voornoemde beschikking d.d. 13 juli 2015, waarvan de inhoud als hier overgenomen dient te worden beschouwd;
  • het faxbericht d.d. 17 juli 2015 van de zijde van de gecertificeerde instelling;
  • de brief d.d. 23 juli 2015 van de zijde van de gecertificeerde instelling met daarbij als bijlage de rapportage van het forensisch psychologisch onderzoek betreffende de minderjarigen;
  • het verweerschrift tevens verzoekschrift van de zijde van de vader.
De vader voert verweer tegen het door de moeder en de gecertificeerde instelling verzochte, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Tevens heeft de vader thans nog zelfstandig verzocht de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen van partijen bij de vader te bepalen, alsmede het van toepassing verklaren van de door de gecertificeerde instelling voorgestelde zorgregeling op de moeder. Hij heeft ten slotte, subsidiair, een aantal wijzigingen voorgesteld op de door de gecertificeerde instelling verzochte zorgregeling.
De minderjarigen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] hebben in raadkamer hun mening kenbaar gemaakt.
Op 26 augustus 2015 is de zaak ter zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en namens de gecertificeerde instelling de heer [naam] . Van de zijde van de vader en de moeder zijn pleitnotities overgelegd.
Bij beschikking van 9 september 2015 van deze rechtbank is spoedheidshalve slechts een verkorte beschikking gegeven. Het onderstaande vormt daarvan een uitwerking.

Beoordeling

De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikkingen is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
Artikel 1:253a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt dat in geval van gezamenlijke gezagsuitoefening geschillen tussen de ouders op verzoek van beiden of één van hen aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd. Nu ter zitting is gebleken dat een vergelijk op de voet van artikel 1:253a, vijfde lid, BW tussen de moeder en de vader niet mogelijk is, zal de rechtbank een beslissing nemen die haar in het belang van de minderjarigen wenselijk voorkomt.
Hoofdverblijfplaats
De vader heeft verzocht de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij hem te bepalen. Zij kunnen dan in [plaats] blijven in hun vertrouwde omgeving en op de school waar zij in het nieuwe schooljaar reeds zijn gestart. De vader stelt de minderjarigen de nodige rust en regelmaat te kunnen geven in [plaats] . Voorts kan hij er voor zorgen dat er contact is met beide ouders. De vader is van mening dat indien de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij hem wordt bepaald de door de gecertificeerde instelling voorgestelde zorgregeling van toepassing dient te zijn op de moeder.
De moeder stelt dat de vader en zijn echtgenote, gelet op hun fulltime banen, niet in staat zijn de minderjarigen de zorg en opvoeding te geven die zij nodig hebben. Bovendien is het niet de keus van de minderjarigen om hun hoofdverblijfplaats bij de vader te hebben. Daarbij komt dat uit de rapportage van het Haags Ambulatorium blijkt dat wijziging van de hoofdverblijfplaats geen toegevoegde waarde heeft.
De rechtbank is – gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting – van oordeel dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de moeder dient te blijven. De minderjarigen hebben sinds de echtscheiding de hoofdverblijfplaats bij de moeder. Zij vormt met de minderjarigen en haar partner een gezin. Hoewel er contra-indicaties zijn voor de verzorging en de opvoeding van de minderjarigen bij de moeder, zijn er ook contra-indicaties voor de verzorging en opvoeding bij de vader, zo volgt onder meer uit het zeer uitgebreide onderzoek van het Haags Ambulatorium. Het komt dus aan op de vraag of er op dit moment wijzigingen in de leefomgeving van de minderjarigen bij de moeder moeten worden aangebracht. De rechtbank acht het van belang dat de huidige regelmaat blijft bestaan in de leefomgeving van de minderjarigen, opdat er voor hen rust en stabiliteit is en blijft. Dit zou worden doorkruist indien de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen thans wordt gewijzigd. De rechtbank beoogt hiermee niet aan te geven dat de vader op zichzelf niet de dagelijkse zorg voor de minderjarigen op zich zou kunnen nemen. In hetgeen de vader heeft aangevoerd, ziet de rechtbank echter onvoldoende aanleiding om, gelet op het belang van de minderjarigen, thans wijzigingen aan te brengen. De rechtbank neemt, naast hetgeen hiervoor al aan is gegeven, daarbij in aanmerking dat zowel [de minderjarige 1] als [de minderjarige 2] tijdens het kindergehoor hebben aangegeven graag de hoofdverblijfplaats bij de moeder te willen hebben. Dat ook [de minderjarige 3] die mening is toegedaan, blijkt uit de rapportage van het Haags Ambulatorium. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het verzoek van de vader de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij hem te bepalen dan ook afwijzen.
Zorgregeling
Het verzoek van de gecertificeerde instelling strekt ertoe dat de thans bestaande zorgregeling wordt gewijzigd.
Blijkens artikel 1:265g, eerste lid, BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, voor de duur van de ondertoezichtstelling, een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
Ter onderbouwing van het verzoek tot wijziging van de huidige zorgregeling heeft de gecertificeerde instelling het volgende aangevoerd. Er is sprake van een forse en aanhoudende echtscheidingsproblematiek. De ouders betrekken de minderjarigen bij hun strijd en belasten hen met negatieve gevoelens ten opzichte van de andere ouder. Zij staken hun strijd niet en ontlasten de minderjarigen niet van hun loyaliteitsgevoelens. Er zijn grote zorgen over de minderjarigen. Zij staan sinds 16 juli 2013 onder toezicht, als gevolg van het loyaliteitsconflict en het belast worden met de echtscheidingsproblematiek. Bij de thans geldende ruime zorgregeling kan elk bezoek een aanleiding vormen voor een nieuw conflict tussen de ouders en brengt elk overgangsmoment onrust voor de minderjarigen met zich. Ook los van een eventuele verhuizing naar [plaats] wordt het van belang geacht dat de zorgregeling wordt genormaliseerd, aldus de gecertificeerde instelling.
De moeder stelt zich op het standpunt dat de huidige zorgregeling niet in het belang van de minderjarigen is. De ouders verschillen voortdurend van mening over de uitvoering van de zorgregeling, met als gevolg dat de zorgregeling tot spanningen en conflicten tussen hen leidt, hetgeen zijn weerslag heeft op de minderjarigen.
De vader stelt daarentegen dat de huidige zorgregeling in het belang van de minderjarigen is. Hij is van mening dat de verzochte zorgregeling hem als verzorgende ouder volledig aan de kant zal zetten. Er zal geen contact meer zijn tussen hem en de scholen van de minderjarigen, de moeder zal hem niet meer informeren over bijvoorbeeld de gezondheid van de minderjarigen en de minderjarigen zullen niet zo maar even langs komen zoals dat nu het geval is bij [de minderjarige 1] . De loyaliteitsproblematiek zal alleen maar groter worden, aldus de vader.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van de gecertificeerde instelling dient te worden toegewezen. Met de gecertificeerde instelling is de rechtbank van oordeel dat de zorgregeling, waarvan thans sprake is, niet in het belang van de minderjarigen is. Daarbij wordt in aanmerking genomen de rapportage van het Haags Ambulatorium, waarin een aantal indicaties worden gegeven vóór wijziging van de zorgregeling, terwijl als (enige) contra-indicatie wordt vermeld vaders betrokkenheid op de kinderen en zijn wens om te willen delen in de opvoedingsverantwoordelijkheid. Als indicaties vóór wijziging van de zorgregeling worden de volgende aspecten genoemd. Bij de huidige ruime zorgregeling kan elk bezoek aanleiding vormen voor een nieuw conflict en brengt elk overdrachtsmoment onrust voor de minderjarigen met zich. De contacten vinden ook niet op dezelfde dagen plaats en zijn niet elke keer even lang, wat voor de minderjarigen verwarrend is. Voorts laat de moeder grote weerstand zien tegen de laatste uitbreiding van de zorgregeling die zij, al dan niet bewust, lijkt over te dragen op de minderjarigen.
Door de zorgregeling te beperken tot een weekend per twee weken wordt duidelijk wie de hoofdverantwoordelijkheid draagt in de opvoeding. Daar waar de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen is, wordt ook het opvoedingsbeleid bepaald. Hoewel door een dergelijke zorgregeling niet tegemoet wordt gekomen aan de nadrukkelijke wens van de vader om verregaand te delen in de opvoedingsverantwoordelijkheid, laat dit onverlet dat die zorgregeling het meest in het belang van de minderjarigen is, nu deze rust en structuur biedt. Dit alles neemt niet weg dat de zorgregeling, in overleg met de gecertificeerde instelling, kan worden uitgebreid. Ter zitting heeft de gezinsvoogd zich bereid verklaard een eventuele uitbreiding van de zorgregeling te begeleiden. Evenals het Haags Ambulatorium , geeft de rechtbank beide ouders nog mee dat zij onderlinge conflicten dienen te vermijden, afspraken in het kader van de zorgregeling dienen na te komen, zich niet negatief over de andere ouder dienen uit te laten, de andere ouder te voorzien van informatie over de minderjarigen, de andere ouder om toestemming te vragen bij het nemen van belangrijke beslissingen over de minderjarigen en samen aanwezig te zijn bij belangrijke afspraken.
Het verzoek van de gecertificeerde instelling zal dan ook worden toegewezen, met dien verstande dat een vakantieregeling zal worden bepaald conform hetgeen de ouders zijn overeengekomen.
Vervangende toestemming tot verhuizing
Afwijzing van het verzoek van de vader leidt ertoe dat de minderjarigen het hoofdverblijf bij de moeder hebben c.q. behouden. De rechtbank zal vervolgens het verzoek van de moeder aangaande de verhuizing beoordelen.
Uit vaste jurisprudentie (zie uitspraak van de Hoge Raad van 25 april 2008, ECLI:NL:HR:BC5901) volgt dat hieruit niet mag worden afgeleid dat het belang van het kind bij geschillen over gezamenlijke gezagsuitoefening altijd zwaarder weegt dan andere belangen. De rechtbank zal bij haar beslissing over dergelijke geschillen alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen, wat er in voorkomend geval ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen.
Bij die belangenafweging neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Sinds het uiteengaan van partijen hebben de minderjarigen de hoofdverblijfplaats bij de moeder. Vast staat dat de moeder al gedurende enige jaren een nieuwe relatie heeft, waarmee zij samenwoont. Er is onlangs een woning in [plaats] gekocht waar de moeder en haar partner met de minderjarigen willen gaan wonen. De woning is gelegen in een wijk met voldoende speelruimte voor de kinderen en groenvoorzieningen. Op korte afstand zijn er scholen voor de kinderen. De woning biedt voldoende ruimte voor de moeder en haar partner om met de minderjarigen te wonen en zijn kinderen te kunnen ontvangen. Naar een vergelijkbare koopwoning in [plaats] is gezocht, maar deze is niet betaalbaar gebleken. Ook is rekening gehouden met de omstandigheid dat de partner van de moeder economisch gebonden is aan [plaats] nu hij aldaar werkzaam is in de penitentiaire inrichting. De moeder heeft het plan om te verhuizen aan de vader voorgelegd, doch deze weigert zijn toestemming voor de verhuizing te geven.
De argumenten van de vader tegen de verhuizing zien met name op het feit dat dit ten koste zal gaan van de band die hij heeft met de minderjarigen. Hij is bang dat hij dan geen enkele rol meer zal spelen in de opvoeding van de minderjarigen, zijn rol als vader zal worden overgenomen door de partner van de moeder en er sprake zal zijn van ouderverstoting. Daarnaast acht de vader het in het belang van de minderjarigen om in [plaats] te blijven wonen in verband met school, sport, sociale contacten en contacten met grootouders. Bij een verhuizing worden de minderjarigen uit hun veilige sociale omgeving gehaald, aldus de vader.
De rechtbank overweegt dat de moeder het recht heeft haar leven opnieuw in te richten en daarbij (indirect) ook te maken heeft met de belangen van haar huidige partner. Voorts dient te worden gekeken naar het belang van de vader en de kinderen bij contact met elkaar. Toewijzing van het verzoek van de moeder mag er niet toe leiden dat het contact tussen de vader en de kinderen wordt teruggebracht. Zoals hiervoor is overwogen, zal er sprake zijn van een zorgregeling van een weekend in de twee weken. Dit zal niet anders zijn bij een verhuizing aangezien de beslissing van de rechtbank inzake de zorgregeling niet is ingegeven door de verhuizing. De rechtbank gaat ervan uit dat de moeder zich inzet om het contact tussen de vader en de kinderen te stimuleren en ervoor zorgt dat verhuizing geen afbreuk doet aan de zorgregeling. De afstand tussen [plaats] en [plaats] is niet zodanig groot dat deze in de weg zou kunnen staan aan een goed contact van de minderjarigen met hun vader. De rechtbank is voorts van oordeel dat de minderjarigen een zodanige leeftijd en flexibiliteit hebben, dat zij in staat kunnen worden geacht zich binnen afzienbare tijd aan te passen aan hun nieuwe omgeving. Daarbij komt dat de minderjarigen expliciet hebben aangegeven, [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] ook tijdens het gesprek met de rechtbank, dat zij graag met de moeder naar [plaats] willen verhuizen. De rechtbank is van oordeel dat aan de mening van de minderjarigen grote waarde moet worden gehecht, mede gelet op hun leeftijd en mate van rijpheid. Door een verhuizing, naast de aanpassing van de zorgregeling, komt er wellicht rust en duidelijkheid voor de minderjarigen. De rechtbank acht het belang van de minderjarigen bij rust een doorslaggevend belang van de eerste orde en hecht tegen die achtergrond in dit specifieke geval dan ook veel waarde aan hun wensen.
In het licht van het voorstaande en alle belangen tegen elkaar afwegende, is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming voor haar voorgenomen verhuizing naar [plaats] moet worden toegewezen.
Gelet op de te verlenen vervangende toestemming voor verhuizing acht de rechtbank het in het belang van de minderjarigen dat de moeder hen zo spoedig mogelijk kan inschrijven op een school in [plaats] . De rechtbank zal dan ook bepalen dat, voor zover de vader geen toestemming heeft verleend de minderjarigen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in te schrijven op het [naam] te [plaats] en de minderjarige [de minderjarige 3] in te schrijven op de [naam] te [plaats] , de rechtbank deze toestemming zal verlenen, welke de toestemming van de vader vervangt.

Beslissing

De rechtbank:
verleent de moeder toestemming – welke toestemming die van de vader vervangt – om met ingang van 1 oktober 2015 met de minderjarigen:
  • [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
  • [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
  • [de minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
te verhuizen naar [plaats] ;
verleent de moeder toestemming – welke toestemming die vank de vader vervangt – om met ingang van 1 oktober 2015 de minderjarigen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in te schrijven op het [naam] te [plaats] en de minderjarige [de minderjarige 3] in te schrijven op de [naam] te [plaats] ;
bepaalt, met wijziging in zoverre van de beschikking van deze rechtbank d.d. 18 november 2011 (bekrachtigd door het gerechtshof te ’s-Gravenhage op 13 juni 2012), dat de minderjarigen op grond van artikel 1:265g BW bij de vader zullen zijn:
  • een weekend in de veertien dagen van vrijdag uit school tot maandag naar school, waarbij de moeder de minderjarigen bij de vader brengt en de vader de minderjarigen op de maandag naar school brengt met dien verstande dat, indien de minderjarigen, of één of meer van hen, op de aansluitende maandag vrij zijn van school, de vader de minderjarigen die het betreft op maandag om 19.00 uur bij de moeder zal brengen;
  • op de verjaardag van de vader en op Vaderdag;
  • de herfstvakantie 2015;
  • de eerste week van de kerstvakantie 2015;
  • de eerste week van de meivakantie 2016;
  • de laatste drie weken van de zomervakantie 2016;
  • de tweede week van de kerstvakantie 2016;
  • de voorjaarsvakantie 2017;
  • de tweede week van de meivakantie 2017;
  • de eerste drie weken van de zomervakantie 2017;
waarna voor wat betreft de vakanties vanaf de herfstvakantie 2017 het met ingang van de herfstvakantie 2015 ingezette tweejaarlijkse schema opnieuw aanvangt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.Th. Nijhuis, A.C. Olland en S.M. van der Schenk, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. I. van der Kamp als griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2015.
Voor zover in deze beschikking eindbeslissingen staan, kan hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.