In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 augustus 2015 een beschikking gegeven in het kader van voorlopige voorzieningen met betrekking tot de toevertrouwing van minderjarigen aan de man. De man verzocht om de minderjarigen aan hem toe te vertrouwen, stellende dat dit in het belang van de kinderen is, omdat hij hen stabiliteit en een vertrouwde omgeving kan bieden. De vrouw, die naar Brabant was verhuisd, verzocht eveneens om de minderjarigen aan haar toe te vertrouwen, en stelde dat de man niet in staat is om voor hen te zorgen vanwege vermoedelijke verslaving aan harddrugs.
De rechtbank heeft de verzoeken van beide partijen in overweging genomen en vastgesteld dat beide ouders tot nu toe zorgtaken hebben vervuld en in staat zijn om voor de kinderen te zorgen. De rechtbank oordeelde dat het in het belang van de minderjarigen is om in hun vertrouwde omgeving te blijven, mede gezien de invloed van de echtscheiding op hen. De rechtbank heeft besloten dat de minderjarigen voorlopig aan de man worden toevertrouwd, met een voorlopige zorgregeling die de vrouw in staat stelt om de kinderen op bepaalde momenten bij zich te hebben.
Daarnaast heeft de rechtbank een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming gelast, om te bepalen welke hoofdverblijfplaats en zorgregeling het meest in het belang van de minderjarigen is. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de griffier opgedragen om de gedingstukken aan de Raad voor de Kinderbescherming te sturen. De beslissing is genomen in het kader van een bodemprocedure die nog loopt.