Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 oktober 2015 in de zaken tussen
- [eiseres] , te [plaats 1] ,
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
29 januari 2014 heeft geoordeeld vergt het verzorgen van een media-aanbod dat ook naar de maatstaven van 2013 kwalitatief hoogwaardig is, echter niet noodzakelijkerwijs dat meer activiteiten dan in 2004 moeten worden gefinancierd. Voor de invulling van de wettelijke norm heeft verweerder terecht, aldus de Afdeling in voornoemde uitspraak, aansluiting gezocht bij concept 2 van het rapport van de commissie Rutten uit 2008, genaamd Kracht in de regio. In dit advies staat vermeld dat de bekostiging de regionale omroepen in staat dient te stellen regionale nieuwsprogramma’s te maken met ruimte voor achtergronden en cultuur en dit aanbod via een crossmediale aanpak van radio, televisie en internet onder de regionale inwoners te verspreiden. De Afdeling heeft geoordeeld dat niet gezegd kan worden dat verweerder, hoewel de invulling van deze norm vooral ziet op de kwantiteit en niet op de kwaliteit van de te verrichten activiteiten, door op deze wijze aan te sluiten bij algemeen aanvaarde kerntaken van de regionale publieke omroep, niet in redelijkheid voor deze invulling van de in de wet neergelegde norm heeft kunnen kiezen. Tot een meer materiële invulling van de norm is verweerder, gelet op de programmatische en redactionele onafhankelijkheid van de media zoals neergelegd in artikel 7 van de Grondwet en artikel 2.1 van de Mediawet, niet gehouden. Volgens de Afdeling heeft verweerder genoegzaam onderbouwd dat eiseressen ook met een korting van 10% nog kwalitatief hoogwaardig media-aanbod kunnen aanbieden, waarbij tenminste het activiteitenniveau van 2004 kan worden behaald.
De commissie is van oordeel dat concept 1 startpunt moet zijn voor iedere regionale omroep, los van de context waarin hij opereert. Een adequate invulling daarvan is prioriteit nummer één. Gelet op de hiervoor geformuleerde kerntaken van de regionale publieke omroepen (‘kwaliteit van de regionale openbaarheid’ en ‘brede culturele verantwoordelijkheid’) is concept 2 in feite het minimum scenario voor kwalitatief hoogwaardige programmering. In concept 3 is de programmering van de regionale publieke omroep in feite gelijk aan die van de nationale, maar dan regionaal ingevuld. De Mediawet sluit een dergelijke keuze niet uit. Echter in die variant is de regionale publieke omroep niet langer complementair aan de landelijke publieke omroep, maar eerder een volledig alternatief. Een dergelijke ambitie lijkt de commissie gegeven de bestaande condities en haar inschatting van de nabije ontwikkeling daarvan, weinig realistisch. Een dergelijke programmatische uitbreiding stuit op de realistische grenzen van het budget van de regionale omroepen.”
Beslissing
mr. M. de Graaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2015.