ECLI:NL:RBDHA:2015:11927

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2015
Publicatiedatum
15 oktober 2015
Zaaknummer
C/09/476082 / HA ZA 14-1217
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging testament op grond van geestelijke stoornis en bedrog

In deze civiele zaak, uitgesproken door de Rechtbank Den Haag op 14 oktober 2015, staat de geldigheid van een testament centraal. De eiseres, dochter van de erflaatster, vordert de vernietiging van het testament dat haar moeder op [dd testament 2] heeft opgemaakt, waarin haar kleinzoon [gedaagde 2] als enige erfgenaam is benoemd. De eiseres stelt dat het testament tot stand is gekomen onder invloed van een geestelijke stoornis van de erflaatster, die haar in staat stelde om een redelijke waardering van de bij de handeling betrokken belangen te maken. De rechtbank oordeelt dat er voldoende bewijs is dat de erflaatster leed aan een geestelijke stoornis op het moment van het opstellen van het testament, wat leidt tot de conclusie dat het testament nietig is. De rechtbank wijst de vorderingen van de eiseres toe, inclusief de verklaring dat de nalatenschap moet worden afgewikkeld volgens een eerder testament van 1981. De rechtbank legt een dwangsom op aan de gedaagden voor het geval zij niet voldoen aan de verplichting om medewerking te verlenen aan de afwikkeling van de nalatenschap. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/476082 / HA ZA 14-1217
Vonnis van 14 oktober 2015
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. T.J. Fluitman te Naaldwijk, gemeente Westland,
tegen
1.
[gedaagde 1], in zijn hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van mevrouw [X] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
2.
[gedaagde 2] ,
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagden,
advocaat mr. A.H. Vermeulen te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagden] genoemd worden en gedaagden ieder afzonderlijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 4 september 2014 met producties;
  • de conclusie van antwoord van 7 januari 2015 met producties;
  • het tussenvonnis van 25 februari 2015 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • de akte overleggen producties van 30 april 2015 van de zijde van [eiseres] ;
  • het proces-verbaal van comparitie van 30 april 2015;
  • de brief van 1 mei 2015 van mr. Vermeulen met als bijlage productie twee, behorend bij de conclusie van antwoord;
  • de B16 formulieren van 2 september 2015 waarbij beide partijen vonnis hebben gevraagd.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 26 mei 2014 is te Den Haag overleden mevrouw [X] (verder te noemen: erflaatster) geboren te Den Haag op [geboortedatum] , laatst gewoond hebbende aan de [adres 1] te Den Haag. [eiseres] is dochter en tevens enig kind van erflaatster. [eiseres] heeft zelf twee kinderen: een zoon, [gedaagde 2] , en een dochter, [dochter eiseres] (verder: [dochter eiseres] ). De verhouding tussen [gedaagde 2] enerzijds en zijn ouders en zus anderzijds is al lang verstoord; zij hebben sinds 2006 geen contact meer met elkaar. [gedaagde 1] is een vriend van [gedaagde 2] ; zij hebben in het verleden een affectieve relatie gehad en samengewoond.
2.2.
Op [dd testament 1] is voor notaris Van Dijk te Den Haag een testament verleden waarbij erflaatster eerdere uiterste wilsbeschikkingen heeft herroepen en waarin slechts is opgenomen dat hetgeen haar dochter [eiseres] (op grond van de wet) uit de nalatenschap van erflaatster zal verkrijgen niet zal vallen in enige gemeenschap van goederen.
2.3.
Op [dd testament 2] is voor notaris Tj. S. van de Velde te Den Haag (verder: de notaris) een testament verleden waarbij erflaatster eerdere uiterste wilsbeschikkingen heeft herroepen en onder uitsluiting van haar dochter ( [eiseres] ) tot haar enige en algehele erfgenaam heeft benoemd haar kleinzoon ( [gedaagde 2] ), die tevens tot executeur is benoemd. Op 2 mei 2013 heeft erflaatster een concept van dit testament in haar bezit gekregen, na een bezoek aan de notaris.
2.4.
Bij brief van 12 juni 2014 heeft de notaris zich in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap tot [eiseres] gewend. In die brief is door de notaris onder meer medegedeeld dat [gedaagde 2] hem heeft verzocht een akte van erfrecht op te stellen in de nalatenschap van erflaatster en hem te begeleiden in de afwikkeling van de nalatenschap. De brief vermeldt voorts dat [gedaagde 1] inmiddels door [gedaagde 2] in zijn plaats is gesteld als executeur.
2.5.
[gedaagde 1] heeft de notaris als boedelnotaris ingeschakeld.
2.6.
[eiseres] was tot aan de ontvangst van voormelde brief van de notaris niet bekend met de inhoud van het laatste testament en heeft zich direct op het standpunt gesteld dat dat testament nietig, dan wel vernietigbaar, is en de nalatenschap moet worden afgewikkeld op basis van het eerdere testament uit 1981, op basis waarvan zij enig erfgename is. Ter verzekering van verhaal van haar vordering uit hoofde van de [gedaagden] op het onroerend goed aan de [adres 2] en de daar aanwezige inboedelgoederen.
2.7.
Erflaatster heeft tot 9 mei 2013 gewoond in de woning aan de [straatnaam adres] te Den Haag. Zij bewoonde feitelijk de benedenetage. Sinds 9 mei 2013 heeft zij na interventie van [gedaagde 2] enige weken verbleven in huize Statigh, een particulier verzorgingstehuis te Den Haag. Door toedoen van [eiseres] heeft zij dat tehuis in juli 2013 weer verlaten en is zij ingetrokken bij [eiseres] en haar man, waar zij met inzet van thuiszorg tot haar dood heeft verbleven. De thuiszorg indicatie van 16 oktober 2013 vermeldt voor zover van belang het navolgende:
“De klant is op de volgende manier bij Careyn gekomen: GGZ Delfland. (…)
ANAMNESE, KLANTPROFIEL EN INDICATIE
Oorspronkelijke hulpvraag: Hulpvraag is binnengekomen van GGZ Delfland. Mevr. is sinds kort woonachtig bij haar dochter en schoonzoon. Mevr. is bekend met een dementieel syndroom. Mevr. kon niet meer alleen thuis wonen, is daarom bij haar dochter woonachtig. GGZ is erbij betrokken ivm gedragsproblemen.(…)
Levensdomein 3: Mentaal welbevinden en autonomie: ik kan mezelf zijn en blijven, houd mijn eigen regie.
Verleden: Mevr. is altijd zelfstandig geweest en regelde alles zelf. Mevr. is vastberaden.
Heden: Mevr. is nog steeds vastberaden. Wat nu wel eens tot problemen leidt. Mevr. heeft last van hallucinaties. Krijgt hiervoor 2x daags haldol.
Wenselijk: Mevr. wil graag meedenken en beslissen over hetgeen gaat gebeuren. Geven van psycho educatie op het gebied van dementie. Dit in samenwerking met de GGZ Delfland. Begeleiden in de dag/weekstructuur.(…)
Klantprofiel: Senioren plus
Grondslag: Psychogeriatrische aandoening
(…) ”
Op 15 oktober 2013 heeft huisarts Van Alphen aan de thuiszorg medewerker van Careyn de volgende notitie gestuurd:

Beste Willy,
Graag naast je aandacht vanwege het dementieel proces ook voor de decubitus op de stuit. (…)”
2.8.
[dochter eiseres] is in 2005 op de bovenetage van het huis van haar oma, erflaatster, aan de [straatnaam adres] gaan wonen; zij betaalt geen huur. Bij brief van 8 mei 2013 heeft mr. R. Koopman namens erflaatster de bruikleenovereenkomst ter zake van het gebruik van de etage opgezegd en [dochter eiseres] gesommeerd het huis uiterlijk 28 juli 2013 te verlaten. Zij heeft aan die sommatie niet voldaan.
2.9.
Mr. Koopman heeft op verzoek van [gedaagde 2] op 14 september 2014 een verklaring opgesteld over zijn contacten met erflaatster. Daarin staat voor zover van belang het navolgende vermeld:
“Uw grootmoeder mw. [X] maakte op mij de indruk als een weliswaar hoogbejaarde vrouw maar zeker in staat haar wil te bepalen. Zij kwam op mij over als een kordate vrouw bij haar volle verstand. Het enige dat de communicatie enigszins bemoeilijkte was haar slechthorendheid. Zoals gesteld: Zij wist naar mijn idee echter heel goed wat zij wilde.”
2.10.
Bij besluit van 3 december 2012 heeft het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen erflaatster bericht dat er een onderzoek diende plaats te vinden naar haar geschiktheid een motorvoertuig te besturen en de geldigheid van haar rijbewijs in afwachting daarvan was geschorst. Als reden voor het onderzoek wordt onder het kopje ‘geestelijke geschiktheid’ vermeld:

a. verwardheid, geheugenstoornissen, oriëntatiestoornissen”.
En als reden voor de schorsing:
c.
Er zijn duidelijke aanwijzingen dat betrokkene lijdt aan een aandoening waardoor [zij] geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychiatrische problemen ondervindt, hetgeen bij twijfel bevestigd wordt door een medisch deskundige.
De uitkomst van het onderzoek leidde tot invordering van het rijbewijs van erflaatster op psychische gronden.
2.11.
Op 1 maart 2013 heeft de officier van justitie een verzoek ingediend tot afgifte van een rechterlijke machtiging tot opname in een psychiatrisch ziekenhuis van erflaatster. Erflaatster werd in de gerechtelijke procedure ter zake bijgestaan door mr. I. Aardoom-Fuchs. Op verzoek van [gedaagde 2] heeft mr. Aardoom-Fuchs verslag gedaan van haar contacten met erflaatster bij brief van 13 augustus 2014. Daarin staat voor zover van belang het navolgende vermeld:
“In maart 2013 ontving ik middels de rechtbank Den Haag het autonoom verzoek voorlopige machtiging in het kader van de BOPZ. Voorafgaand aan de zitting van de rechtbank heb ik mevrouw [X] uitvoerig gesproken. Zij woonde zelfstandig in haar eigen woning aan de [adres 1] te ’s-Gravenhage. Zij zag er ondanks haar hoge leeftijd verzorgd en elegant uit. Ze was helder van geest en duidelijk in haar opvattingen. Ze vertelde over de onmin met haar dochter en kleindochter, die gratis bij haar inwoonde en verbood om op haar eigen balkon te zitten. Ze was ongelooflijk blij met de hulp, steun en aandacht die ze mocht ontvangen van haar kleinzoon en zijn vriend. Zij bezochten haar regelmatig, maar namen haar ook nog regelmatig mee uit. Waar zij wel last van had was van haar doofheid. Op 9 april 2013 is de rechtbank Den Haag bij mevrouw [X] thuis geweest om de voorlopige machtiging te bespreken. Daar duidelijk werd dat de situatie met de kleindochter niet zou verbeteren en zij in een andere woonsituatie gelukkiger zou zijn, is de behandeling van het verzoek aangehouden om de kleinzoon, de heer [ [gedaagde 2] ] in de gelegenheid te stellen een andere woonplek voor zijn grootmoeder te vinden.(…)
Mevrouw [X] was bij beide gelegenheden waarbij ik haar heb gesproken, nogmaals zeer helder van geest, wist zich goed te verwoorden en er was geen enkele reden om te denken dat zij niet meer handelings- of wilsbekwaam zou zijn.”
2.12.
Eind maart 2013 heeft in verband met het verzoek tot afgifte van een voorlopige machtiging een zitting van de rechtbank plaatsgevonden, waarbij [gedaagde 2] aanwezig was. [gedaagde 2] heeft bij die gelegenheid aangegeven zelf (met hulp van een oom en tante) de zorg voor erflaatster te zullen gaan overnemen. Daarop heeft de rechtbank de zaak aangehouden en is bij beschikking van 9 april 2013 de officier van justitie in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten omtrent handhaving van het eerder op 1 maart 2013 ingediende verzoek tot het verlenen van een machtiging tot verblijf van erflaatster in een psychiatrisch ziekenhuis.
2.13.
Op 25 april 2013 is daarop door de officier van justitie te Den Haag een BOPZ-verzoek tot afgifte van een voorwaardelijke machtiging gedaan ten aanzien van erflaatster. Bij het verzoek is een op 15 april 2013 door psychiater O.M. Guddat ondertekende verklaring overgelegd en een op 22 april 2013 door C. Schellekens, de behandelaar van betrokkene, ondertekend behandelingsplan. De verklaring van dr. O. Guddat vermeldt onder meer het volgende:
“Door het ontbreken van ziektebesef en -inzicht met daarbij forse oordeels- en kritiekstoornis bestaat van betrokkene zelf uit geen motivatie tot volgen van behandeling. Hierbij bagatelliseert betrokkene alle in het verleden voorgevallen feiten en weigert ambulante behandeling.
(…)
b. welke mededelingen en wenken acht u nog van belang?
Pt. weigert gesprek met ondertekende, herhaald afspraken geplant waarbij pte niet open deed of heeft na kort gesprek laten weten dat ze geen gesprek wil. Persoonlijk onderzoek alleen beperkt mogelijk.
Ondergetekende verklaart van oordeel te zijn dat voornoemde persoon lijdt aan een stoornis van de geestvermogens als gevolg waarvan de persoon gevaar doet veroorzaken dat buiten een psychiatrisch ziekenhuis, niet zijnde een zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting slechts door het stellen en naleving van voorwaarden kan worden afgewend.”
Bij beschikking van 14 mei 2013 heeft de rechtbank Den Haag het verzoek tot afgifte van de voorwaardelijke machtiging afgewezen. De beschikking vermeldt onder meer het navolgende;

Mevrouw Luca heeft desgevraagd bevestigd dat Parnassia de hulp aan betrokkene stopzet nu zij niet meer in haar thuissituatie verblijft. Voorts heeft zij aangegeven dat het gevaar lijkt te zijn afgewend nu betrokkene in een verpleeginrichting woont waar er toezicht en zorg voor haar is.
Gelet op hetgeen ter zitting is betoogd en nu de betrokkene niet langer thuis woont maar in een verzorgingstehuis, kan op dit moment niet worden vastgesteld dat het gevaar, zoals in het verzoek gesteld, slechts buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend door het stellen van voorwaarden. Daarnaast zijn de voorwaarden zoals omschreven niet langer te handhaven nu Parnassia met begeleiding en behandeling stopt. Derhalve zal de rechtbank het verzoek afwijzen.”
2.14.
Op 28 juni 2013 is door [eiseres] een verzoek tot ondercuratelestelling van erflaatster bij de kantonrechter ingediend. Op 26 augustus 2013 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden waarbij erflaatster is gehoord; zij werd bijgestaan door mr. M.Y. van der Bijl. Bij beschikking van 27 augustus 2013 van de kantonrechter te Den Haag is het verzoek toegewezen op grond van geestelijke stoornis en is [eiseres] tot curator benoemd.
2.15.
Op verzoek van [gedaagde 2] heeft mr. Van der Bijl bij brief van 11 augustus 2014 verslag gedaan van een gesprek dat zij op 8 juli 2013 met erflaatster heeft gehad. Die brief vermeldt voor zover van belang het navolgende:
“Mevrouw werd op 8 juli 2013 vergezeld door [gedaagde 1] , vriend van [gedaagde 2] en vertrouweling van mevrouw [X] . Het gesprek met mevrouw [X] verliep uitermate geanimeerd en mevrouw maakte een verpletterende indruk op mij. (…) Zij was natuurlijk oud en wat slechthorend maar charmant, zeer goed van de tongriem gesneden, boordevol anekdotes, die mij met veel gevoel voor humor werden verteld. Ze leek mij een dame met een zeer sterke eigen wil. Zij vertelde mij - desgevraagd - ook dat zij wel wat vergeetachtig werd maar dat hoorde bij de leeftijd. Zij was woedend op haar dochter die haar “gek wilde laten verklaren” en heel andere plannen met haar vermogen had dan zijzelf. Zij vertelde mij wat zij dan wel wilde, haar huis verkopen en dan van haar vermogen nog fijne jaren hebben in een appartement met uitzicht op zee. Mevrouw maakte naar mijn stellige overtuiging op geen enkel moment tijdens onze bespreking, de indruk dat zij wilsonbekwaam zou zijn. Integendeel zelfs. Mevrouw wist precies wat zij wilde en waarom.”
2.16.
Op 15 juli 2013 heeft A.J. Veentjer, brigadier bij Wijkzorg Scheveningen, politie Haaglanden, een rapport ten behoeve van derden opgemaakt. Dit rapport bevat haar bevindingen als wijkagent in haar contacten met erflaatster. Het rapport vermeldt onder meer het volgende:
‘Gedurende het gehele jaar 2012 ben ik regelmatig bij mevr. [X] langs gegaan. Er zijn ook vele meldingen van geluidsoverlast geweest. Ik merkte gedurende 2012, dat de geestelijke gezondheid van mevr. [X] achteruit ging. Ze werd in mijn ogen steeds vergeetachtiger. Soms herkende zij mij niet en wist niet dat ik al vaker op bezoek was geweest. Daarnaast gaf zij verschillende keren bij mij aan, dat de buurman er feesten en partijen op nahield. Hij was een man alleen en haalde steeds vrouwen binnen. Het was zelfs zo dat als ik bij haar op bezoek was, zij de herrie van de buurman hoorde. Zij hoorde dan harde muziek. Op dat moment was er geen muziek. Gedurende de periode vanaf maart 2012 gaf [X] aan dat ze overlast had van muziek van de buurman. Als reactie draaide ze haar radio op geluidsniveau 10. Later begon ze op de muren te bonken en op de rand van het bad te slaan.
Er is haar gedurende de gehele periode hulp aangeboden voor haar paranoïde gedachten. Die heeft zij telkens geweigerd.(…)
Vanaf het begin, heb ik regelmatig contact gehad met de dochter van mevr. [X] . Dit n.a.v. de vele klachten van de buurman over de geluidsoverlast. De dochter zorgde dat zij mevr. [X] regelmatig ophaalde en dan bij haar liet overnachten. Dit om de buurman te ontlasten. De dochter gaf aan, dat ze merkte dat haar moeder geestelijk achteruit ging. (…)
Gedurende de gehele periode is er regelmatig contact geweest tussen mevr. [X] en Parnassia. Zij hebben geprobeerd mevr. [X] aan de medicatie te krijgen ivm haar paranoïde denkbeelden. Dit weigerde ze constant en aangezien de overlast naar de buurman alleen maar groter werd, is er in overleg met Parnassia een RM aangevraagd om op die manier ervoor te zorgen, dat ze medicijnen zou krijgen.
(…) Mevr. [X] is op een avond naar aanleiding van opnieuw hevige overlast, gaan slaan op de verwarmingsleidingen en is vervolgens aangehouden en meegenomen naar het bureau voor een onderzoek door Parnassia. De collega’s die ter plaatse waren, konden de woning in, nadat de kleindochter oma had overgehaald om de deur van haar woning te openen. Bij het zien van de collega’s rende mevr. [X] haar bed in en begon zeer onsamenhangend te praten. (…) Ze begon in de richting van de collega’s slaande bewegingen te maken en begon de collega’s uit te schelden. (…) Op dat moment beet mevr. [X] in haar eigen pols tot bloedens toe.”
2.17.
Op verzoek van [eiseres] heeft dr. B.H. Verweij, neurochirurg en ex-partner van [dochter eiseres] , op 2 maart 2015 een verklaring opgesteld waarin hij verslag doet van zijn ervaringen met erflaatster ten tijde van zijn relatie met [dochter eiseres] in de periode half juli 2011 tot en met november 2012. Die verklaring bevat voor zover van belang het navolgende:
“Bij langer aaneengesloten contact bleek, zonder uitzondering, dat zij volledig in haar eigen wereld leefde zonder besef van de realiteit. Een samenhangend gesprek was niet te voeren. Ze had regelmatig last van hallucinaties. Daarnaast had ze ook plotselinge stemmingswisselingen en was ze bij vlagen zeer agressief zonder duidelijke aanleiding. Op dat soort momenten beweerde ze bijvoorbeeld dat [dochter eiseres] haar net mishandeld had terwijl ik dan bij haar geweest was en dus met 100 procent zekerheid kan vaststellen dat dit niet het geval was. Ook vloog zij wel eens bezoek van [dochter eiseres] aan. Tevens beweerde ze vrijwel dagelijks dat ze bestolen werd.”
2.18.
Bij brief van 13 augustus 2014 heeft [eiseres] de notaris gevraagd de gang van zaken rond de totstandkoming van het testament toe te lichten. Bij brief van 19 augustus 2014 heeft de notaris aan dat verzoek voldaan. De brief vermeldt voor zover van belang het navolgende:

In antwoord op dat verzoek kan ik u berichten dat ik destijds in een dossiernotitie het volgende heb vastgelegd:
Mevrouw [X] is doof maar helder van geest.
Mevrouw [X] is duidelijk in haar mening.
Haar dochter helpt haar niet.
Haar kleindochter heeft haar mishandeld en woont bovendien bij haar in.
Haar kleinzoon (afwezig bij het passeren) helpt haar waar hij kan.
(…)
Verder bericht ik u dat ik bij de bespreking en het passeren van het testament geen enkele twijfel heb gehad over de wilsbekwaamheid van mevrouw [X] . Aan de lijst van indicatoren om de wilsbekwaamheid te onderzoeken, kom ik dan ook niet toe.”

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat - uitvoerbaar bij voorraad,
primair:
- te verklaren voor recht dat het testament van erflaatster van [dd testament 2] nietig is, omdat het testament onder invloed van een stoornis van de geestvermogens tot stand is gekomen;
subsidiair:
- het testament te vernietigen op grond van bedrog door [gedaagde 2] als bedoeld in artikel 3:44 lid 3 BW;
meer subsidiair:
- het testament te vernietigen aangezien dit in strijd met de goede trouw tot stand is gekomen en het in strijd zou zijn met redelijkheid en billijkheid wanneer [gedaagde 2] hieraan, gezien de omstandigheden van het geval, rechten zou kunnen ontlenen;
Primair, subsidiair en meer subsidiair:
- te verklaren voor recht dat de nalatenschap van erflaatster dient te worden afgewikkeld en verdeeld conform het bepaalde in het testament van [dd testament 1] ;
- gedaagden ieder afzonderlijk te veroordelen om op eerste verzoek binnen 15 dagen na dat verzoek volledige medewerking te verlenen aan het doen van een volledige schriftelijke opgave van, en afdracht aan, eiseres van de volledige nalatenschap op straffe van een dwangsom van € 5000;
- te verklaren voor recht dat [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] onrechtmatig hebben gehandeld jegens eiseres en/of ongerechtvaardigd verrijkt zijn en daarom schadeplichtig zijn;
- gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van schade van € 810.000, subsidiair een door de rechtbank te bepalen bedrag, althans verwijzing naar de schadestaat;
- gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de kosten van de procedure met rente;
- gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de nakosten met rente;
- gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de beslagkosten met rente.
3.2.
[gedaagden] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Inzet van deze procedure is de nalatenschap van erflaatster. Beoordeeld dient te worden of het op [dd testament 2] opgemaakte testament, waarbij [gedaagde 2] door erflaatster tot enig erfgenaam is benoemd, geldig is.
4.2.
[eiseres] stelt dat het testament nietig is op grond van artikel 3:34 BW wegens de aanwezigheid bij erflaatster van een geestelijke stoornis, waardoor zij niet in staat was haar wil te bepalen, terwijl het maken van het testament verband houdt met de stoornis. [gedaagde 2] c.s bestrijdt dat sprake was van een geestelijke stoornis en stelt dat erflaatster overeenkomstig haar wil heeft verklaard in het testament.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat erflaatster op het moment van het maken van de uiterste wilsbeschikking, te weten op [dd testament 2] , nog handelingsbekwaam was nu de ondercuratelestelling dateert van 27 augustus 2013, derhalve van na het opstellen van het testament. Uitgangspunt is in dat geval de testeervrijheid; ook aan een erflater met een geestelijke stoornis is het in beginsel zelf te bepalen aan wie hij zijn nalatenschap wil doen toekomen. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan door derden op die vrijheid inbreuk worden gemaakt door het aanvechten van de geldigheid van hetgeen een erflater als zijn uiterste wilsbeschikking in een testament heeft neergelegd. Echter, in geval komt vast te staan dat sprake is geweest van een geestelijke stoornis als bedoeld in artikel 3:34 lid 1 BW, waarbij de stoornis redelijke waardering van de bij de handeling betrokken belangen belette, dan wel de verklaring onder invloed van de stoornis is gedaan, wordt een met de verklaring overeenstemmende wil geacht te ontbreken. In dat geval is het testament nietig, nu het hier een eenzijdige rechtshandeling betreft.
4.4.
Omdat [eiseres] zich erop beroept dat het testament nietig is rust op haar de stelplicht en bewijslast van haar stelling dat erflaatster bij het maken van haar uiterste wilsbeschikking leed aan een stoornis van haar geestvermogens en dat er causaal verband bestaat tussen die stoornis en het maken van de uiterste wilsbeschikking.
4.5.
[eiseres] heeft ter onderbouwing van haar stellingen onder meer gewezen op een aantal feiten en rapportages van derden, die deels dateren van voor het opmaken van het testament en deels van daarna. [gedaagden] heeft van zijn kant eveneens diverse verklaringen in het geding gebracht ter betwisting van de stellingen van [eiseres] .
Geestelijke stoornis
4.6.
De rechtbank oordeelt met betrekking tot de gestelde geestelijke stoornis als volgt. De rechtbank neemt als vaststaand aan dat er reeds in 2012 ernstige aanwijzingen waren dat erflaatster leed aan een psychische stoornis. Daartoe is allereerst van belang dat bij besluit van 3 december 2012 de geldigheid van het rijbewijs is geschorst in afwachting van een onderzoek naar de geestelijke geschiktheid tot het besturen van een motorrijtuig waarbij als reden voor het onderzoek ‘verwardheid, geheugenstoornissen en oriëntatiestoornissen’ werd opgegeven. Vaststaat voorts dat na medisch onderzoek door een dementieneuroloog het rijbewijs daadwerkelijk op psychische gronden is ingevorderd. Voorts is niet gemotiveerd weersproken gebleven dat er in 2012 al intensieve bemoeienis was van de GGZ (via Parnassia, onder meer in de persoon van sociaal psychiatrisch verpleegkundige mevrouw Luca) in de thuissituatie. Dat er toen al sprake was van psychiatrische problemen blijkt ook uit het rapport van wijkagent Veentjer van 15 juli 2013, waarin is vermeld dat Veentjer zelf gedurende 2012 merkte dat de geestelijke gezondheid van mevrouw [X] achteruitging. Blijkens dat rapport was al langer sprake van paranoïde gedachten, waarvoor hulp van Parnassia door erflaatster steeds werd geweigerd en was erflaatster toen zij na een melding van ernstige overlast door de politie was meegenomen naar het bureau “erg in de war”.
4.7.
Gesteld noch gebleken is dat de geestelijke gesteldheid van erflaatster in 2013 is verbeterd. Integendeel, blijkens door [eiseres] overgelegde stukken is door de officier van justitie op 1 maart 2013 op grond van een geestesstoornis een verzoek tot gedwongen opname van erflaatster in een psychiatrisch ziekenhuis gedaan. Nadat de officier van justitie na een eerste zitting de gelegenheid kreeg zijn verzoek aan te passen, omdat [gedaagde 2] ter zitting te kennen had gegeven te willen zoeken naar andere oplossingen, heeft de officier vervolgens een verzoek voorwaardelijke machtiging aanhangig gemaakt. Blijkens dat verzoek zijn voorafgaand aan het opstellen van de geneeskundige verklaring van 15 april 2013 door de onafhankelijk psychiater Guddat, zowel huisarts Wynia als ook de behandelend psychiater Schellekens geraadpleegd. In de geneeskundige verklaring wordt onder meer vermeld: “
bekend met cognitieve stoornissen (oriëntatie in tijd, geheugen, overzichtsverlies, oordeels- en kritiekstoornissen), achterdocht, wantrouwen en zorg mijdend gedrag”. Ook wordt vermeld dat er sprake is van overlast jegens de buurman en bedreiging van [dochter eiseres] met een hamer. De onderzoeker vermeldt voorts dat patiënte een inhoudelijk gesprek met hem weigerde en dat alle door hem opgetekende feiten hem zijn medegedeeld door behandelaren van Parnassia en de huisarts. De diagnose wordt door hem gesteld op cognitieve stoornis, psychose nao. Onder de codes is door hem code 2 (dementieen) en code 8 (psychotische stoornissen) aangekruist. De rechtbank heeft het verzoek bij beschikking van 14 mei 2013 afgewezen. Die afwijzing is echter niet gegrond op het ontbreken van een geestesstoornis, maar berust met name op de overweging dat het door de geestesstoornis veroorzaakte gevaar inmiddels is afgewend door opname in een verzorgingshuis.
4.8.
Vaststaat dat vervolgens op 27 augustus 2013 een beschikking curatele met betrekking tot erflaatster is afgegeven op grond van een geestelijke stoornis, nadat de kantonrechter erflaatster zelf op zitting had gehoord. Blijkens de beschikking heeft de kantonrechter in het kader van de beoordeling tevens kennis genomen van voormelde rapportage van wijkagent Veentjer, van een geneeskundige verklaring van 14 maart 2013, afkomstig van C. Mouton, als psychiater verbonden aan Zorgbedrijf Zorgservice en van een geneeskundige verklaring van 9 juli 2012 van C.M.A.M. Schellekens, als specialist ouderengeneeskunde verbonden aan Parnassia ouderen. Deze dr. Schellekens is dezelfde psychiater die ook op 15 april 2013, als informant, was geraadpleegd door dr. Guddat. Voorts is blijkens overgelegde stukken in oktober 2013 een indicatie voor thuiszorg afgegeven op basis van een dementieel syndroom en ook de huisarts vermeldt in diezelfde periode in een notitie voor de thuiszorg dat sprake is van een dementieel proces. Een en ander leidde ertoe dat de kantonrechter oordeelde dat sprake is van een geestesstoornis die noopt tot curatele.
4.9.
Het voorgaande, op zich en in onderlinge samenhang bezien, leidt tot de conclusie dat er in deze procedure eveneens van moet worden uitgegaan dat erflaatster op [dd testament 2] leed aan een (blijvende) geestesstoornis. Immers, alle betrokken professionals rapporteren reeds voor die datum langdurige problemen, die voortvloeien uit een geestesstoornis. De blote stelling van [gedaagden] dat van een geestesstoornis als bedoeld in artikel 3:34 BW geen sprake is geweest, maar ‘slechts’ van auditieve hallucinaties, die simpelweg met medicijnen te behandelen waren, volstaat in het licht van voormelde verderstrekkende (deskundige) informatie van onafhankelijke derden niet. De door [gedaagden] overgelegde getuigenverklaringen van nichten van erflaatster en de vader van [gedaagde 1] maken dat niet anders. Daargelaten dat door [eiseres] diverse verklaringen van buren en andere familieleden zijn overgelegd die de ernstige geestelijke problematiek juist wel onderschrijven, komt aan de beoordeling van onafhankelijke derden, waaronder medici, in dit verband een doorslaggevend gewicht toe. Dat klemt te meer daar nog geen vier maanden na het opstellen van het gewraakte testament een beschikking curatele is afgegeven op psychische gronden. De rechtbank tekent daarbij nogmaals aan dat blijkens die beschikking het oordeel goeddeels is gegrond op deskundigeninformatie die ziet op de periode voorafgaand aan het tekenen van het testament.
Causaal verband
4.10.
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of deze geestesstoornis ertoe heeft geleid dat erflaatster ten tijde van het opstellen van het testament niet langer in staat was tot een redelijke waardering van de bij de handeling betrokken belangen, dan wel dat zij de verklaring onder invloed van de stoornis heeft gedaan. Ter onderbouwing van haar stelling dat sprake is van het vereiste causaal verband heeft [eiseres] er onder meer op gewezen dat de geestesstoornis van erflaatster een dementieel syndroom betreft, hetgeen volgens haar reeds met zich brengt dat sprake is van oordeels- en kritiekstoornissen die een redelijke waardering van belangen beletten. Daarnaast heeft zij naar voren gebracht dat de keuze voor [gedaagde 2] als erfgenaam rechtstreeks samenhangt met de dreigende gedwongen opname enerzijds en de paranoia jegens haar naaste verzorgers, te weten [eiseres] en [dochter eiseres] anderzijds. Vanuit haar paranoïde wanen meende erflaatster dat de gedwongen opname was geïnitieerd door [eiseres] en [dochter eiseres] , en slechts ten doel had dat zij over de woning van erflaatster konden gaan beschikken, aldus [eiseres] .
4.11.
[gedaagden] heeft een en ander betwist en stelt dat erflaatster nog heel goed in staat was haar wil te bepalen ten aanzien van het testament. Hij heeft erop gewezen dat de notaris op zijn verzoek een verklaring heeft opgesteld waaruit dat blijkt. Voorts heeft hij onder meer drie verklaringen in het geding gebracht van betrokken advocaten die ieder voor zich - kort gezegd - te kennen hebben gegeven in de contacten met erflaatster geen aanwijzingen te hebben gehad dat zij wilsonbekwaam zou zijn.
4.12.
De rechtbank volgt [eiseres] in haar stelling dat sprake is geweest van wilsonbekwaamheid en overweegt daartoe als volgt. De rechtbank neemt op grond van de hiervoor besproken medische gegevens en de rapportage van wijkagent Veentjer als vaststaand aan dat erflaatster als gevolg van een psychische stoornis geregeld in de war was en leed aan wanen, die haar oordeels- en kritiekgestoord maakten. Haar psychische toestand, bestaande uit een dementieel beeld met paranoia, leidde tot een vertekend beeld van de werkelijkheid. Anders dan [gedaagde 2] stelt, blijkt dat niet alleen uit auditieve wanen betreffende de buurman, maar ook uit de rol die erflaatster [dochter eiseres] en [eiseres] toedichtte. Zo staat in het verslag van Veentjer expliciet vermeld dat de steeds verder ontwikkelende paranoïde denkbeelden en achterdocht een rol speelden in de relatie met [dochter eiseres] . Vanuit die achterdocht kreeg erflaatster volgens Veentjer steeds meer moeite met het feit dat [dochter eiseres] in de woning boven haar woonde en liep zij te pas en te onpas de woning binnen, waardoor [dochter eiseres] zich genoodzaakt zag de deur af te sluiten. Een ander leidde er zelfs toe dat erflaatster [dochter eiseres] met een hamer te lijf ging, waarbij een buurman haar heeft moeten tegenhouden. Verder heeft erflaatster een tweetal keren aangifte gedaan van mishandeling door [dochter eiseres] , terwijl beide keren niets is gebleken van mishandeling, aldus Veentjer. Dat juist sprake was van plotselinge agressie van erflaatster jegens [dochter eiseres] , vindt bevestiging in een verklaring van dr. B.H. Verweij, de ex-vriend van [dochter eiseres] , die destijds veel bij haar in huis verbleef.
4.13.
Uit het verslag van Veentjer blijkt tevens dat erflaatster ook een vertroebeld beeld had van de rol van [eiseres] . Zo beschrijft zij dat erflaatster [eiseres] verweet dat die ervoor gezorgd zou hebben dat het rijbewijs was ingenomen. Dat verwijt moet echter zijn ingegeven door paranoia, nu blijkens hetzelfde verslag de keuring het directe gevolg was van het feit dat een agent erflaatster rijdend heeft aangetroffen, haar vervolgens heeft gecontroleerd en vanwege gevaarlijk rijgedrag van erflaatster, een rijproef voor haar heeft aangevraagd . Dat [eiseres] zich niets van erflaatster zou aantrekken en haar niet zou helpen, zoals zij ten tijde van het opstellen van het gewraakte testament tegen de notaris heeft verklaard, toont eveneens aan dat erflaatster onvoldoende zicht had op de realiteit. Immers, blijkens het door haar opgemaakte rapport heeft Veentjer regelmatig contact gehad met [eiseres] over de zorg aan erflaatster. Zo staat in het rapport vermeld dat [eiseres] haar moeder regelmatig ophaalde en bij haar liet overnachten als er weer eens sprake van overlast was geweest. Dat beeld wordt bevestigd door de broer van erflaatster, de heer [broer van X] , die spreekt over ‘dagelijkse verzorgers’, doelend op [eiseres] en haar echtgenoot. De door [gedaagden] overgelegde verklaringen van enkele andere familieleden en C. [familie van gedaagde 1] doen daaraan niet af. Die verklaringen bevatten deels een weergave van koffiebezoeken en zijn niet gebaseerd op eigen waarnemingen over de rol van [eiseres] maar geven vooral een weergave van de door erflaatster geuite frustratie over de aangevraagde rechterlijke machtiging. Aan deze verklaringen gaat de rechtbank daarom voorbij.
4.14.
De rechtbank verwerpt het verweer van [gedaagden] dat aan het verslag van Veentjer over de situatie van erflaatster geen belang moet worden gehecht, omdat het enkel en alleen gebaseerd zou zijn op onjuiste informatie van [eiseres] en/of [dochter eiseres] . Niet valt in te zien waarom een wijkagent, die verklaart zelf intensief betrokken te zijn geweest en uit eigen waarneming verklaart, geen goede weergave van de feitelijke situatie zou geven. Dat klemt te meer daar in het rapport ook melding wordt gemaakt van intensieve contacten met Parnassia en hun vergeefse pogingen de situatie te verbeteren met medicatie. Daaruit valt af te leiden dat Parnassia een grote bron van informatie is geweest voor Veentjer. Voor zover [gedaagden] beoogt te stellen dat ook Parnassia slechts is afgegaan op onjuiste informatie van [eiseres] , gaat de rechtbank daaraan eveneens voorbij. Daargelaten dat vast staat dat sinds 2012 een psychiatrisch verpleegkundige nauw betrokken is geweest in de thuissituatie, heeft [gedaagde 2] ter zake geen eigen wetenschap. Ter zitting is immers gebleken dat hij tot aan de RM-aanvraag niet betrokken is geweest bij de feitelijke verzorging van zijn oma. Met het traject van Parnassia voordien heeft hij geen enkele bemoeienis gehad en zijn contacten met zijn oma hebben zich veelal buiten haar woning afgespeeld, en nimmer in aanwezigheid van zijn moeder of zus. Dienovereenkomstig heeft hij ter zitting verklaard ten aanzien van de rol van zijn moeder en zus (waaronder de gestelde mishandeling van zijn oma door [dochter eiseres] ) slechts af te zijn gegaan op hetgeen hem door erflaatster is verteld. Daarom kan aan zijn verklaring op dit punt geen doorslaggevend belang worden gehecht.
4.15.
De rechtbank neemt op grond van de vaststaande psychische stoornis in combinatie met de hiervoor besproken paranoia jegens (onder meer) [eiseres] als vaststaand aan dat de wijziging van het testament ten gunste van [gedaagde 2] rechtstreeks verband houdt met de stoornis en daardoor is ingegeven. Daarvoor is allereerst van belang dat het contact met de notaris pas is gezocht toen het erflaatster duidelijk werd dat er een rechterlijke machtiging was gevraagd voor een opname in een psychiatrisch ziekenhuis. Erflaatster besefte toen dat zij wellicht haar geliefde woning zou moeten verlaten en verdacht kennelijk - vanuit haar paranoia, en bij gebrek aan ziekte inzicht - [dochter eiseres] en [eiseres] ervan een ander te hebben opgezet om haar het huis uit te krijgen. De rechtbank neemt zonder meer aan dat erflaatster zich vervolgens heilig heeft voorgenomen dat ten koste van alles te voorkomen; dat strookt met haar sterke karakter. Dat verklaart ook de stellige mededeling aan mr. Koopman rond diezelfde periode dat hij moest zorgen dat [dochter eiseres] de woning zou verlaten. Dat verklaart evenzeer haar stellige verzet in de BOPZ-procedure, waarin zij werd gesteund door [gedaagde 2] en het gevoerde verweer in de curatele. Over dat laatste schrijft mr. Van der Bijl in haar verklaring: “Ze leek me een dame met een zeer sterke eigen wil. (…) Zij was woedend op haar dochter die haar ‘gek wilde laten verklaren’ en heel andere plannen met haar vermogen had dan zijzelf.” De verklaring van mr. Van der Bijl onderstreept nogmaals de paranoia en het gebrek aan ziekte inzicht bij erflaatster; kennelijk onderkende zij niet dat haar ziekte het haar onmogelijk maakte nog langer zelfstandig te wonen. Hetgeen mr. Van der Bijl heeft verklaard strookt voorts met wat [gedaagde 2] zelf ter zitting heeft verklaard. Hij vertelde immers dat zijn oma al een paar keer had gezegd dat ze de huizen op zijn naam wilde zetten, omdat ze bang was ze anders kwijt te raken en dat zij boos was op de hele familie. Daaraan voegde hij toe: “
Dat zal zeker met de verzochte RM te maken hebben”. Daaruit blijkt eens te meer dat zij zich geheel en al liet leiden door haar paranoia en het daardoor vertekende zicht op de werkelijkheid. Een en ander verklaart ook waarom zij zich plotseling, na het nieuws over de aanvraag RM, geheel op [gedaagde 2] en [gedaagde 1] richtte, alhoewel die in de voorliggende jaren aan haar verzorging niets hadden bijgedragen. Zij gaven haar immers het gevoel dat zij er voor zouden gaan zorgen dat zij niet “gek werd verklaard” en niet uit haar woning zou hoeven.
4.16.
Het enkele feit dat de notaris ten tijde van het opstellen van het testament geen reden heeft gezien te twijfelen aan de wilsbekwaamheid van erflaatster leidt onder de gegeven omstandigheden niet tot een ander oordeel. Vast staat dat [gedaagde 1] , die erflaatster naar de notaris heeft gebracht, niet aan de notaris heeft verteld dat er sprake was van een RM-verzoek. Derhalve is de notaris afgegaan op de uiterlijke schijn en hetgeen hem over de reden van de wijziging van testament werd medegedeeld door erflaatster zelf. Hij stelde simpelweg vast dat zij duidelijk was in haar mening: zij wilde haar dochter onterven omdat die haar niet hielp en omdat haar kleindochter, die bij haar inwoonde, haar mishandelde. Nu de notaris noch met de psychische conditie van erflaatster, noch met de feitelijke situatie bekend was, heeft hij kennelijk geen reden gezien aan de hem meegedeelde feiten te twijfelen, maar kan aan zijn beoordeling van de wilsbekwaamheid van erflaatster ook geen doorslaggevend belang worden gehecht.
4.17.
De slotsom is dat het causaal verband tussen het opstellen van het testament en de geestelijke stoornis vaststaat en het testament daarmee nietig is. De vordering van [eiseres] tot afgifte van een verklaring voor recht is in zoverre toewijsbaar. Ook de gevorderde verklaring voor recht dat de nalatenschap dient te worden afgewikkeld conform het bepaalde in het testament van [dd testament 1] is daarmee toewijsbaar, evenals de vordering [gedaagden] te veroordelen op eerste verzoek medewerking te verlenen aan het doen van volledige schriftelijke opgave van en afdracht aan [eiseres] van de volledige nalatenschap. De gevorderde dwangsom zal als niet weersproken worden toegewezen, met dien verstande dat de rechtbank zal bepalen dat die dwangsom zal worden bepaald op € 5.000 per dag met een maximum van
€ 500.000 en vatbaar is voor matiging als daartoe aanleiding bestaat. De vordering voor recht te verklaren dat [gedaagden] onrechtmatig hebben gehandeld en hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de geleden schade tot een bedrag van € 810.000 is niet toewijsbaar. Daargelaten dat het enkele feit dat het testament nietig wordt verklaard niet reeds met zich brengt dat sprake is van een onrechtmatige daad van [gedaagden] , valt niet in te zien welk zelfstandig belang nog bestaat bij die vordering, nu reeds is vastgesteld dat het testament nietig is en [gedaagden] bij vonnis worden veroordeeld tot inzicht in en afgifte van de nalatenschap. Dat klemt temeer daar beslag is gelegd op de woning, die feitelijk het hoofdbestanddeel is van de nalatenschap, zodat op voorhand niet valt te vrezen dat afgifte in feite niet langer mogelijk zal zijn. De gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring zal worden afgewezen, omdat de toegewezen verklaringen voor recht zich daarvoor niet lenen.
4.18.
Nu het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft ziet de rechtbank aanleiding de kosten van de procedure te compenseren aldus, dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
De beslissing
De rechtbank
- verklaart voor recht dat het testament van erflaatster van [dd testament 2] nietig is omdat het testament onder invloed van een stoornis in de geestvermogens tot stand is gekomen;
- verklaart voor recht dat de nalatenschap van erflaatster dient te worden afgewikkeld en verdeeld conform het bepaalde in het testament van erflaatster van [dd testament 1] ;
- veroordeelt [gedaagden] om op eerste verzoek van [eiseres] binnen 15 dagen na het eerste verzoek daartoe volledige medewerking te verlenen aan het doen van een volledige schriftelijke opgave van en afdracht aan haar van de volledige nalatenschap van erflaatster op straffe van een dwangsom van € 5.000 per dag dat zij niet aan deze veroordeling voldoen met een maximum van € 500.000;
- bepaalt dat de opgelegde dwangsommen naderhand vatbaar zijn voor matiging door de rechtbank, indien en voor zover algehele handhaving daarvan in de concrete omstandigheden van het geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn;
- compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet, mr. D.R. Glass en mr. I.A.M. Kroft en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2015.