3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Feiten 1 en 2
In de periode van 24 december 2014 tot en met 26 december 2014 is er in [plaats 1] ingebroken in een tweetal woningen, gelegen aan de [adres 1]en de [adres 2]. Met een breekvoorwerp zijn er ramen van de woningen verbroken, de woningen zijn overhoop gehaald en er zijn veel goederen, waaronder geld weggenomen.
De verdachte is op 29 december 2014 terzake van de feiten 3 en 4 op heterdaad aangehouden.In zijn fouillering zijn diverse goederen aangetroffen, waaronder een klein zwart portemonneetje en twee zilverkleurige manchetknopen.Aangever [benadeelde 1] heeft de portemonnee van het merk Mexx als zijn eigendom herkend.Ook zilveren manchetknopen met een Virgiel logo, zoals die in de fouillering van verdachte zijn aangetroffen, zijn van hem weggenomen.
Tot slot is er bij de verdachte een Black Berry Bold 9700 in beslag genomen.
Deze blijkt, na vaststelling van het imei-nummer, eigendom te zijn van aangever [slachtoffer 13] , wonende aan de [adres 7] te [plaats 1] .
De verdachte heeft zowel tijdens de verhoren door de politie als ter terechtzitting ontkend bij voornoemde woninginbraken betrokken te zijn geweest. In het dossier is, naar het oordeel van de rechtbank, geen bewijs voorhanden waaruit blijkt dat de verdachte een rol heeft gespeeld bij de inbraken in voornoemde woningen.
In navolging van het standpunt van zowel de officier van justitie als de raadsman is de rechtbank dan ook van oordeel dat de verdachte van de feiten 1 en 2 primair dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de in zijn fouillering aangetroffen goederen heeft de verdachte verklaard dat deze spullen zijn eigendom zijn.De rechtbank acht deze verklaring van de verdachte niet geloofwaardig, nu de aangetroffen goederen door de aangevers bij de aangifte voldoende gedetailleerd zijn beschreven en aangevers deze goederen vervolgens hebben herkend.
Gelet hierop acht de rechtbank de schuldheling van voornoemde goederen, zoals onder
2 subsidiair ten laste is gelegd, wettig en overtuigend bewezen.
Feiten 3 en 4
Op 29 december 2014 omstreeks 17.00 uur komt er bij de politie een melding van getuigen binnen van een vermoeden van inbraak door 4 personen in een flat aan het [straat 1] te [plaats 1] .
Getuige [getuige 1]en [getuige 2]zien op 29 december 2014 rond 16.30 uur vanuit hun woonkamer dat er aan de overkant, op de galerij van de flat aan het [straat 1] te [plaats 1] , vier jongens heen en weer lopen.
[getuige 1] ziet dat het vier jongens met donkere jassen zijn, waarvan er één een bontkraag heeft.
Ze ziet dat de jongens op de 17e en op de 13e verdieping bij verschillende woningen aanbellen en vervolgens ziet ze dat één jongen bij een woning op de 13e etage, waar was aangebeld, een beweging maakt alsof hij iets gebruikt om zo binnen te komen door middel van verbreken. Drie jongens gaan de woning in waarbij het lijkt alsof zij door het raam naar binnen klimmen. Eén van de jongens gaat op de uitkijk staan. [getuige 1] belt 112.
Als de politie ter plaatse komt, ziet zij dat de jongens uit de woning komen, wordt er door één van de jongens over de reling gekeken en rennen ze weg. De jongens splitsten zich op en vanaf de 12e of 13e verdieping worden meerdere spullen naar beneden gegooid.
Ook [getuige 2] ziet dat vier jongens op de 13e etage een raam of een deur aan het open wrikken zijn en dat er drie jongens de woning inklimmen. De jongen die op de uitkijk staat, is licht getint. Deze jongen waarschuwt de anderen als de politie de straat inrijdt. De jongens rennen weg en gooien allerlei goederen naar beneden.
De politie, die kort na de meldingen bij de flat aan het [straat 1] arriveert, ziet over de galerij personen rennen en spullen naar beneden gooien over de balustrade.
Op dat moment is de gehele flat door diverse politie-eenheden middels een zogenaamde binnen- en buitenring afgezet, waarbij er tevens een politiehelikopter in de lucht is die goed zicht heeft op de gehele flat en galerijen. Naast de verdachte en zijn drie hierna te noemen medeverdachten zijn, anders dan de aangetroffen bewoners van de flat, geen personen meer in de flat aangetroffen die aan het door de getuigen opgegeven signalement voldeden.
Na onderzoek treft de politie in de struiken gelegen direct naast de flat diverse goederen aan, waaronder handschoenen, een bivakmuts, een koevoet en een betonschaar.
In de hal van de flat aan het [straat 1] te [plaats 1] wordt vervolgens de verdachte om 17:13 uur aangehouden.
Omstreeks dat tijdstip worden ook hiervoor genoemde drie medeverdachten [medeverdachte 1],
[medeverdachte 2]en [medeverdachte 3]in de flat aan het [straat 1] te [plaats 1] aangetroffen en aangehouden.
Vervolgens doet [slachtoffer 4] aangifte van diefstal met braak uit haar woning, gelegen aan het [adres 3] te [plaats 1] op 19 december 2014.Er is ingebroken door het keukenraam te forceren en de woning is overhoop gehaald, waarna er een horloge en oorbellen blijken te zijn weggenomen.
Via de sociale media en billboards in de wijk Voorhof te [plaats 1] probeert de politie de eigenaars van diverse weggenomen goederen die bij de flat en in de fouillering van enkele verdachten zijn aangetroffen, te vinden.
Aangeefster [slachtoffer 4] herkent een goudkleurige klipoorbel en een goudkleurig horloge als haar eigendom.Deze oorbel is aangetroffen in de fouillering van de verdachte.
In de woning gelegen aan het [adres 3] te [plaats 1] is na forensisch onderzoek een fragment van schoenafdrukken op de vensterbank in de slaapkamer van de aangeefster aan de galeriezijde aangetroffen.
Blijkens het proces-verbaal vergelijkend sporenonderzoek is het schoenzoolspoor (spoor A;
SIN AAHX2840NL) waarschijnlijk veroorzaakt met de linkerschoen van de medeverdachte [medeverdachte 1] en is het schoenzoolspoor (spoor B; SIN AAHX2837 NL) veroorzaakt met een linker schoenzool soortgelijk aan de zool van de linkerschoen van de medeverdachte [medeverdachte 2] .
Voorts doet [slachtoffer 5] aangifte van diefstal met braak uit zijn woning gelegen aan het [adres 4] te [plaats 1] op 29 december 2014.Er is ingebroken door het keukenraam te forceren. De schade aan de post van het keukenraam zat er eerder niet. Er blijkt niets te zijn weggenomen.
In de raamlijst van het keukenraam worden meerdere in- en tegendruksporen aangetroffen en veilig gesteld.
De breedte van de 2 geschikte tegendruksporen (SIN:AAHV
6484NL en SIN:AAHV
6485NL) komen overeen met de breedte van de beitel- en spijkerstrekkerszijde van het roodgekleurde breekijzer, welke door de verbalisanten diezelfde dag ter plaatse in de bosjes naast de flat gelegen aan het [straat 1] werd aangetroffen, SIN: AAHV
7386NL Rood Breekijzer.
De verdachte heeft bij de politie, de rechter-commissaris en ook ter terechtzitting ontkend zich aan voormelde feiten schuldig te hebben gemaakt.
Hij heeft verklaard dat hij op 29 december 2014 in de flat aan het [straat 1] te [plaats 1] aanwezig was om statiegeldflessen in te zamelen. De verdachte heeft verklaard de aangehouden medeverdachten niet te kennen.
Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft bij de politie verklaard dat hij op 29 december 2014 in de flat aan het [straat 1] samen met een aantal anderen, waarvan hij de namen niet wil noemen, via de brandtrap naar de 13e etage is gegaan en dat zij vervolgens hebben aangebeld om te kijken of de bewoners thuis waren. Iemand heeft toen een raam verbroken en een aantal mensen zijn de woning met nummer 155 ingegaan. In de andere woning is het raam wel verbroken, maar is er niemand naar binnen geweest. Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij op de uitkijk heeft gestaan en dat hij de anderen heeft gewaarschuwd toen de politie kwam. Iedereen is toen zijn eigen weg gegaan.
Het rode breekijzer, dat bij de flat is aangetroffen, is volgens [medeverdachte 3] gebruikt bij de inbraak. Hij heeft het breekijzer op 29 december 2014 meegenomen, omdat de anderen het breekijzer eerder bij hem thuis hadden laten liggen.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij de ten laste gelegde feiten het volgende af.
De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] die op 29 december 2014 rond 16.30 uur vanuit hun woning aan de overkant vier jongens op de galerij van de flat aan het [straat 1] zien lopen en hen uiteindelijk zien inbreken op de 13e etage van de flat, hebben de politie gealarmeerd en zien ook dat de vier jongens, na de snelle komst van de politie, uit elkaar gaan.
Deze getuigen hebben ook gezien dat de jongens bij diverse woningen hebben aangebeld alvorens op de 13e etage bij een flat bewegingen te maken alsof er iets werd verbroken en in deze flat te verdwijnen. Drie jongens klimmen naar binnen en de vierde blijft op de uitkijk staan.
In de woning aan het [adres 3] te [plaats 1] is een (deel van een) schoenspoor aangetroffen dat waarschijnlijk afkomstig is van de linkerschoen van medeverdachte [medeverdachte 1] , terwijl er ook een (deel van een) schoenspoor is aangetroffen dat soortgelijk is aan de linkerschoen van medeverdachte [medeverdachte 2] .
Voorts heeft de politie, na de flat direct te hebben omsingeld, naast de verdachte en zijn medeverdachten en behoudens de bewoners van de flat geen andere personen aangetroffen die voldeden aan het opgegeven signalement.
De verdachte is 29 december 2014 omstreeks 17.13 uur aangehouden in de hal van de flat gelegen aan het [straat 1] . De verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank geen aannemelijke verklaring gegeven voor zijn aanwezigheid in deze flat.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat hij op 29 december 2014 in de flat aan het [straat 1] enkel aanwezig was om statiegeldflessen in te zamelen, ongeloofwaardig. Het is algemeen bekend dat een dergelijke werkwijze, te weten het aanbellen bij woningen, wordt gebruikt met als enig doel om te kijken of de bewoners van een bepaalde woning thuis zijn. Dat er zou zijn aangebeld met de enkele intentie om statiegeldflessen te vragen, lijkt dan ook een smoes.
Ook de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben geen geloofwaardige verklaring afgelegd voor hun aanwezigheid in de bewuste flat. Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij samen met een aantal anderen heeft ingebroken in een woning in genoemde flat, waarbij hij op de uitkijk heeft gestaan.
Gelet op het voorgaande bestaat bij de rechtbank geen twijfel dat de verdachte op
29 december 2014 samen met zijn medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in de flat aan het [straat 1] te [plaats 1] aanwezig was met het doel om in te breken. Dit heeft geleid tot een voltooide inbraak en een poging daartoe. Wat betreft de vraag of deze feiten in vereniging zijn gepleegd en of dus sprake is geweest van medeplegen, overweegt de rechtbank als volgt.
Medeplegen
Blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad is voor medeplegen van een strafbaar feit vereist dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de betrokken personen, gericht op de totstandkoming van het delict. Daarnaast moet de van medeplegen verdachte persoon aan de totstandkoming van het delict een wezenlijke bijdrage hebben geleverd. Daarbij is niet doorslaggevend dat de van medeplegen verdachte persoon ook een daadwerkelijke uitvoerder is geweest of alle handelingen van het strafbare feit zelf moet hebben verricht; ook een andere rol kan leiden tot de conclusie dat de verdachte een wezenlijke bijdrage aan de voltooiing van het delict heeft geleverd.
Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit voornoemde feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat er sprake was van een bepaalde samenwerking tussen alle verdachten waaraan een plan ten grondslag lag.
De verdachten zijn systematisch te werk gegaan, op zoek naar een geschikte woning om in te breken. Zij belden aan bij woningen om te controleren of de bewoners thuis waren. Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij op de uitkijk heeft gestaan, en getuigen hebben verklaard dat zij “de andere 3 jongens” de woning in hebben zien gaan. Er zijn naast de verdachte en zijn 3 medeverdachten geen andere personen aangetroffen in de flat. Onderaan de flat en bij de verdachte zijn goederen aangetroffen die bij voornoemde woninginbraak en de poging daartoe zijn gebruikt dan wel weggenomen.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, gericht op de totstandkoming van de delicten, en heeft de verdachte daarnaast aan de totstandkoming van de delicten een wezenlijke bijdrage geleverd.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de feiten 3 primair en 4 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Feit 5
De verdachte is op 29 december 2014 terzake van de verdenking van de feiten 3 en 4 op heterdaad aangehouden.In zijn fouillering zijn diverse goederen aangetroffen, waaronder een ABN-AMRO bankpas alsmede een OV-chipkaart op naam van [slachtoffer 6] en een visitekaartje van [winkel] .
Deze pasjes zijn op 3 oktober 2014 omstreeks 13.00 uur bij de Albert Heijn aan de [straat 3] te [plaats 1] weggenomen.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de bankpas lang geleden in de bosjes heeft gevonden.
Ter terechtzitting heeft de verdachte wederom verklaard dat hij de pasjes had gevonden - in zijn herinnering een dag voor zijn aanhouding, derhalve op zondag 28 december 2014 - en verklaard dat hij de bankpas naar de bank wilde brengen, maar dat de bank die dag gesloten was en dat hij vervolgens om maandag 29 december 2014 is aangehouden.
De rechtbank acht, gelet op de wisselende verklaringen die de verdachte over het bezit van deze passen heeft afgelegd, de verdachte, schuldig aan schuldheling van voornoemde goederen en acht feit 5 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 6
De verdachte is op 29 december 2014 terzake van de feiten 3 en 4 op heterdaad aangehouden.In zijn fouillering zijn diverse goederen aangetroffen, waaronder een goudkleurige ketting met gouden voorwerpen eraan en twee goudkleurige oorbellen met rode steentjes.
Deze en andere sieraden en goederen zijn op 26 december 2014 weggenomen bij een inbraak in de woning aan de [adres 5] te [plaats 1] .
De verdachte heeft ontkend bij deze woninginbraak betrokken te zijn geweest. In het dossier
is verder geen bewijs voorhanden waaruit blijkt dat de verdachte een rol heeft gespeeld bij de inbraak in deze woning.
In navolging van het standpunt van de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank dan ook van oordeel dat de verdachte van feit 6 primair dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de in zijn fouillering aangetroffen sieraden heeft de verdachte volstaan met de stelling dat deze sieraden zijn eigendom zijn.De rechtbank acht deze verklaring van de verdachte echter niet geloofwaardig, nu het damessieraden betreft en deze sieraden bovendien door de aangeefster zijn herkend.
Gelet hierop acht de rechtbank de schuldheling van voornoemde sieraden, zoals onder
6 subsidiair ten laste gelegd, wettig en overtuigend bewezen.
Feit 7
Op 27 april 2015 is de verdachte wederom aangehouden.Ditmaal wegens verdenking van een poging inbraak in een woning aan de [adres 6] te [plaats 2] .
Aangeefster [slachtoffer 9] ziet op 27 april 2015 om 11.20 uur twee jongens bij de poortdeur van haar woning staan. Eén van de jongens is met een voorwerp tussen de poortdeur en het kozijn aan het rommelen. De andere jongen heeft een donkerkleurige rugzak bij zich. Deze jongen ziet de aangeefster en de beide jongens lopen direct weg.
De aangeefster gaat achter de jongens aan en spreekt enkele buurtbewoners aan die met haar meegaan. De buurtbewoners pakken de jongens en houden hen vast. De aangeefster heeft de jongens constant gezien en weet zeker dat het de jongens zijn die bij haar poortdeur stonden. Een van deze jongens betreft verdachte. Als de politie ter plaatse komt, blijkt dat het kozijn bij de poortdeur beschadigd is. Er zitten rode sporen op de poortdeur en het kozijn. Deze beschadiging was nog niet aanwezig toen aangeefster de woning eerder die dag had verlaten. Eén van de buurtbewoners heeft volgens aangeefster gezien dat één van de verdachten zijn rugzak weggooide.
Getuige [getuige 3] ziet twee jongens lopen. Zij ziet één van de jongens een zwarte rugzak in een voortuin gooien. Zij vindt de rugzak en draagt deze over aan de politie. Er zit een oranje/rode koevoet in.
In de fouillering van de verdachte worden handschoenen en een geprepareerde bivakmuts aangetroffen.
De verdachte heeft bij de politie ontkend bij de (poort van de) woning aanwezig te zijn geweesten ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij die dag “niets verkeerds” heeft gedaan.
De raadsman heeft betoogd dat als er kan worden geconcludeerd dat er een begin van uitvoering van een inbraak is geweest, de verdachte hieraan geen wezenlijke bijdrage heeft geleverd. De verdachte stond erbij en keek ernaar, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
Gelet op vorenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van een begin van uitvoering. De aangeefster ziet tweejongens staan waarvan er één aan de poortdeur aan het rommelen is. Later blijkt er schade te zijn aan de poortdeur, waarschijnlijk afkomstig van een rood breekijzer. Deze schade was er die ochtend nog niet. Uit het voorgaande kan worden opgemaakt dat er wel degelijk sprake is geweest van een begin van uitvoering, te weten de hiervoor beschreven verbrekingshandelingen. Voorts is er naar uiterlijke verschijningsvormen ook sprake van medeplegen.
De verdachte en zijn medeverdachte stonden samen bij de poortdeur terwijl de medeverdachte genoemde verbrekingshandelingen uitvoert, ze renden vervolgens samen weg en in de rugzak van de verdachte wordt een rood breekijzer aangetroffen. Ook worden in de fouillering van de verdachte handschoenen en een geprepareerde bivakmuts aangetroffen.
Nu de verdachte verder geen aannemelijke verklaring heeft voor zijn aanwezigheid bij de poort ten tijde van de waargenomen verbrekingshandelingen, noch voor de bij hem en van hem aangetroffen goederen, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte samen met zijn medeverdachte heeft geprobeerd in te breken in de woning aan de [adres 6] te [plaats 2] en acht de rechtbank feit 7 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van parketnummer 09/122605-14