5.2Bij de invoering van de inkomensondersteuning AOW is aansluiting gezocht bij het opbouwstelsel van de AOW, met dien verstande dat indien op het ouderdomspensioen op grond van artikel 13 van de AOW een korting wordt toegepast, een evenredige korting plaatsvindt op de inkomensondersteuning AOW. Dat betekent dat op de inkomensondersteuning AOW, op dezelfde wijze als op het ouderdomspensioen, een korting van 2% wordt toegepast voor elk kalenderjaar dat de pensioengerechtigde gedurende de opbouwjaren van de AOW niet verzekerd is geweest.
6. Eisers betoog dat de afschaffing van de tegemoetkoming KOB getuigt van onbehoorlijk bestuur en dat degenen die rechten hebben opgebouwd waarvoor premie is betaald niet mogen boeten voor dit onbehoorlijk bestuur, slaagt niet. De wetgever is namelijk bevoegd om bestaande regelgeving te wijzigen en onderhavige wettelijke regeling is overeenkomstig de geldende wetgevingsprocedure tot stand gekomen. Van onbehoorlijk bestuur is daarom geen sprake. Voor zover eiser met deze beroepsgrond de rechtvaardigheid van deze wettelijke maatregel wil betwisten, wijst de rechtbank er op dat het de rechter, gelet op artikel 11 van de Wet algemene bepalingen, niet vrij staat te treden in een beoordeling van de innerlijke waarde en billijkheid van wettelijke voorschriften. Ingevolge de uitleg van de Hoge Raad (HR) van deze wetsbepaling is het de rechter evenmin toegestaan om wetten in formele zin te toetsen aan algemene rechtsbeginselen, tenzij moet worden aangenomen dat het effect van de wettelijke regeling door de wetgever niet is voorzien en niet is gewenst (HR 14 april 1989, NJ 1989, 469). Van deze laatste situatie is geen sprake, zoals al volgt uit wat de rechtbank hiervoor onder 5.1 heeft vastgesteld.
7. Het betoog van eiser dat hij door de op de inkomensondersteuning AOW doorwerkende korting van 2% wordt gediscrimineerd ten opzichte van hen, die een ongekorte inkomensondersteuning AOW genieten, faalt. Van ongelijke behandeling van gelijke gevallen is immers geen sprake. Eiser is nu eenmaal vanwege zijn werkzaamheden bij de NAVO gedurende een jaar niet verzekerd geweest en verschilt in zoverre van hen die wel een volledig ouderdomspensioen hebben opgebouwd. Nog afgezien van het voorgaande, bestaat er naar het oordeel van de rechtbank voor de wettelijke regeling als hier van toepassing een toereikende objectieve rechtvaardiging. Deze is gelegen in het karakter van het opbouwstelsel van de AOW.
Het opbouwstelsel gaat uit van de basisgedachte van een volksverzekering, dat de overheid van een land sociale bescherming uit hoofde van een verplichte verzekering biedt aan personen die op basis van ingezetenschap een voldoende band hebben met dat land. De rechtbank is van oordeel dat dit objectieve criterium een gerechtvaardigd doel dient en dat de middelen voor het bereiken van dit doel, ook waar het gaat om toepassing van dit criterium in de inkomensondersteuning AOW, passend en noodzakelijk zijn. Van verboden discriminatie is dus geen sprake.
8. De beroepsgrond van eiser dat de afschaffing van de tegemoetkoming KOB is aan te merken als een ongeoorloofde ontneming van eigendom als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM slaagt evenmin. De rechtbank stelt vast dat verweerder heeft erkend dat inbreuk wordt gemaakt op het eigendomsrecht van eiser, maar dat die inbreuk niet ongerechtvaardigd is. De rechtbank onderschrijft dit standpunt van verweerder. In de eerste plaats is daarvoor van belang dat de afschaffing van de tegemoetkoming KOB steunt op een wettelijke grondslag. De rechtbank acht hier tevens een legitieme doelstelling in het algemeen belang aanwezig en overweegt daartoe dat de wetgever in zijn algemeenheid op het terrein van de sociale zekerheidswetgeving een grote beleidsvrijheid toekomt, waartoe ook, zoals hier aan de orde, maatregelen behoren in het kader van de houdbaarheid en toegankelijkheid van sociale regelingen die door de economische crisis onder druk zijn komen te staan. Ten aanzien van de proportionaliteit van de maatregel acht de rechtbank van belang dat de wetgever na de aankondiging een periode van zes maanden in acht heeft genomen voordat de afschaffing van de tegemoetkoming KOB per 1 januari 2015 werd geëffectueerd. Voorts heeft de wetgever met de gelijktijdige invoering per 1 januari 2015 van de inkomensondersteuning AOW de inkomenseffecten samenhangend met de afschaffing van de tegemoetkoming KOB naar het oordeel van de rechtbank, ook in het geval van eiser, dusdanig verzacht, dat niet kan worden gesproken van een onevenredig zware last.
9. Gelet op het voorgaande heeft verweerder bij het bestreden besluit op goede gronden beslist dat eisers tegemoetkoming KOB van € 25,12 bruto per maand met ingang van 1 januari 2015 wordt vervangen door de inkomensondersteuning AOW naar een bedrag van € 24,84 bruto per maand.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.