Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 22 september 2014, met producties;
- de conclusie van antwoord, met productie;
- het tussenvonnis van 25 februari 2015, waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
- het proces-verbaal van comparitie van 30 juni 2015 en de daarin genoemde stukken.
2.De feiten
‘Ik reed vanmorgen, dinsdag 4 november 2008 omstreeks 9.15 uur in mijn auto, een groene Ford escort met het kenteken [nummer] over de Televisiestraat in ’s-Gravenhage. Ik kwam vanuit de richting van de Radarstraat en reed in de richting van de Fruitweg in Den Haag. Toen ik bij de kruising met de Fruitweg kwam zag ik een voorrangsbord staan en dat er haaientanden op het wegdek waren afgebeeld. Ik wist dus dat ik het verkeer, rijdende over de Fruitweg, voorrang moest verlenen. Toen ik bij die kruising kwam zag ik dat er nog een auto voor mij reed. Ik zag dat die auto, net als ik, linksaf de Fruitweg op wilde rijden. Ik zag dat er geen verkeer van links aan kwam rijden. In het midden van de Fruitweg zijn twee (2) tramsporen aangebracht. Op het moment dat ik samen met de auto, die voor mij reed, op de kruising stilstond zag(ik, toevoeging rechtbank)
dat er verkeer vanuit de rechterkant op de Fruitweg aan kwam rijden. Ik zag dat de auto die voor mij stond stil bleef staan om dit verkeer voorrang te verlenen. Ik stond op dat moment met mijn auto op een van de tramsporen. Vanuit de Televisiestraat gezien was dit het 1e tramspoor. Plotseling zag ik dat er een tram, links van mij, kwam aanrijden. Volgens mij had die trambestuurder mij te laat gezien want ik zag dat hij met de voorzijde van die tram tegen de linker zijkant van mijn auto botste. Gelukkig had ik mijn gordel om. Ik denk dat ik door het dragen van de autogordel, ernstig letsel aan mijn lichaam heb weten te voorkomen. Na de aanrijding ben ik met veel moeite aan de rechterzijde uit mijn auto kunnen kruipen. Ik werd toen direct opgevangen door omstanders en later werd ik overgebracht door de ambulance van de GG&GD naar het ziekenhuis Westeinde. Ik geef toe dat ik stilstond op een kruisingsvlak maar ik vind niet dat ik schuldig ben aan deze aanrijding omdat ik stilstond. Er was voldoende zicht en indien de trambestuurder had opgelet dan had hij gemakkelijk de tram op tijd tot stilstand kunnen brengen en dan was deze aanrijding nooit gebeurd.’
‘Ik reed als trambestuurder op de fruitweg, komende uit de richting van de Parallelweg en gaande in de richting van de Troelstrakade te ’s-Gravenhage. De tram waar ik in reed, was Lijn 11 en wagennummer 3013. Aangekomen op de kruising Fruitweg met de Televisiestraat zag ik een personenauto aan komen rijden vanuit de Televisiestraat. Ik zag dat deze personenauto wilde oversteken om richting de Parallelweg te gaan. Ik luidde de trambel om kenbaar te maken dat ik als tram(bestuurder) aan kwam rijden. Ik verminderde vaart. Ik zag dat de bestuurder van de personenauto naar rechts keek. Ik, zag dat de bestuurder bleef rijden. Ik remde maar kon geen aanrijding voorkomen.’
‘2 onderwerp(…)datum van het gebeurde : 04-11-‘08plaats van het gebeurde : kruising Fruitweg / Televisiestraat(…)4 waarnemingenwaar bevond u zich? : op het fietspad
5.verklaringhoe heeft het gebeurde zich naar uw mening voorgedaan?Pas na het claxoneren v/d trambestuurder keek ik wat er a/d hand was. Het viel mij op dat de auto stil stond op de trambaan (met de bedoeling om over te steken). Ik weet nog dat ik het vreemd vond dat de auto niet doorreed. De tram remde vrij snel, reed ook zeker niet hard (kwam net v/e andere halte) maar kon toch niet voorkomen dat de auto doorgeschoven werd. Ik was als eerste ter plaatse.
6.situatietekening(…)’2.5. Op 12 april 2009 heeft [C] nogmaals - dit maal op verzoek van Centraal Nederlands Adviesbureau (CNA) B.V., de schadebehandelaar van [eiseres] - een getuige-vragenformulier ingevuld. Dit vragenformulier vermeldt - voor zover relevant - het volgende:‘Wie acht u schuldig aan het ongeval en waarom?De bestuurder v/d auto; zij stond stil op de trambaan(…)Uit eigen waarneming het volgende gezien of gehoord:ik hoorder de tram “toeteren”. Dit trok mijn aandacht en toen verbaasde ik mij erover dat de autobestuurder niet doorreed maar op de trambaan stil bleef staan. De tram gaf meerdere keren een waarschuwingssignaal, remde uiteindelijk, maar kom niet voorkomen dat de auto een stuk werd doorgeschoven. Het was wel mistig die dag.’2.6. [eiseres] heeft bij de aanrijding letsel opgelopen. Voorts is materiële schade ontstaan aan zowel de auto als de tram. De schade aan de auto bedraagt € 1.150. [B] heeft [eiseres] gemachtigd om vergoeding van de schade aan zijn auto van HTM te vorderen.
‘Sneltramlijnen en lightraillijnen passen alleen onder strikte voorwaarden in en duurzaam veilig verkeerssysteem. Een kruising met het wegverkeer dient aan één van de drie volgende eisen te voldoen:1. ongelijkvloerse kruising;2. volledig bewaakte overgang bij kruising met gebiedsontsluitingsweg;3. bewaakte overgang bij kruising met een erftoegangsweg.Als geen van deze drie opties mogelijk is, dan dient het lightrailvoertuig de kruising te passeren met een snelheid van ten hoogste 25 km per uur.’
3.Het geschil
I. voor recht verklaart dat HTM aansprakelijk is voor de door [eiseres] als gevolg van de onder 1.1. genoemde aanrijding geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade;
II. HTM veroordeelt tot betaling van € 1.233,30;
III. de zaak met betrekking tot de overige schade verwijst naar de schadestaatprocedure;
voorwaardelijkIV. de (vaststellings)overeenkomst gesloten op/omstreeks 18 november 2009 vernietigt;
V. HTM veroordeelt in de proceskosten.
3.2.1. Ten aanzien van vordering I. stelt [eiseres] dat [A] verwijtbaar onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door de wijze waarop hij op 4 november 2008 aan het verkeer heeft deelgenomen. Volgens [eiseres] heeft [A] niet de zorgvuldigheid betracht die in de gegeven omstandigheden - een drukke ochtendspits met dichte mist - van hem mocht worden verwacht. HTM is als werkgever van [A] aansprakelijk op grond van artikel 6:170 BW.
3.2.2. Vordering II. grondt [eiseres] op de stelling dat zij als gevolg van de aanrijding vermogensschade heeft geleden van ten minste € 1.233,30, bestaande uit € 1.150 autoschade en € 83,30 expertisekosten.
3.2.3. Ter onderbouwing van vordering III. stelt [eiseres] dat zij - naast de onder 3.2.2. genoemde schadeposten - nog andere schade heeft geleden. De schade bestaat volgens [eiseres] uit vermogensschade in de zin van verlies van inkomsten. [eiseres] betoogt hiertoe dat zij bij de aanrijding letsel heeft opgelopen, met als gevolg dat zij gedurende langere tijd niet heeft kunnen werken en haar arbeidsovereenkomst uiteindelijk is ontbonden. Voorst stelt [eiseres] dat zij immateriële schade lijdt/heeft geleden door de pijn en de nekklachten die zij als gevolg van de aanrijding heeft ondervonden. [eiseres] vordert verwijzing naar de schadestaatprocedure om de omvang van deze schadeposten vast te stellen.
3.2.4. Ten aanzien van de voorwaardelijke vordering IV. stelt [eiseres] dat, voor zover partijen onderhavige kwestie reeds geregeld zouden hebben bij (vaststellings)overeenkomst, haar een beroep toekomt op de vernietigbaarheid van die overeenkomst op grond van dwaling, misbruik van omstandheden en/of de redelijkheid en billijkheid. [eiseres] betoogt hiertoe dat [A] een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven en relevante gegevens omtrent de toedracht van de aanrijding heeft achtergehouden.
4.De beoordeling
te hard gereden?4.5. [eiseres] stelt zich ten eerste op het standpunt dat [A] onzorgvuldig heeft gehandeld door in de gegeven omstandigheden met een te hoge snelheid te rijden. [eiseres] betoogt in dit verband dat de situatie ter plaatse sprake buitengewoon onoverzichtelijk was en noemt hierbij de volgende omstandigheden: (i) zeer dichte mist waardoor het zicht zou zijn belemmerd, (ii) de bomenrij naast de trambaan, (iii) een drukke ochtendspits, (iv) de aanwezigheid van een onbeveiligde voetgangersoversteekplaats kort voor de aanrijding, (v) de tram had geen vrij baan aangezien de overweg onbeveiligd is en (vi) regelmatig op de overweg stilstaande auto’s, hetgeen de aldaar geldende verkeersregels ook toestaan. [eiseres] is van mening dat [A] onder voornoemde omstandigheden ruimschoots vóór de overweg zijn snelheid had moeten verlagen tot stapvoets en deze snelheid had moeten aanhouden totdat hij ongehinderd kon doorrijden. De rechtbank volgt [eiseres] hierin niet en overweegt daartoe als volgt.
[eiseres] betoogt hiertoe dat zij vanaf het moment waarop [A] de trambel heeft getingeld tot aan het moment van de aanrijding ongeveer tien seconden op de trambaan heeft stilgestaan. [eiseres] beroept zich in dit verband op de onder 2.4 weergegeven verklaring van [C] . Voorts stelt [eiseres] in dit verband dat er blijkens de in de dagvaarding opgenomen berekening slechts 4.07 seconden nodig waren om de tram - bij de vastgestelde snelheid van 25 km per uur - tot stilstand te brengen. Volgens [eiseres] betekent een en ander dat [A] de aanrijding had kunnen voorkomen. [A] heeft een andere lezing over de toedracht van de aanrijding. [A] heeft - voor zover hier relevant - verklaard dat de auto/ [eiseres] zonder stil te staan en ondanks geluidssignalen van de tram is blijven doorrijden, waardoor een aanrijding onvermijdelijk werd. Ter discussie staat aldus of [eiseres] op het moment van de aanrijding stilstond (1) en, zo ja, hoe lang [eiseres] stilstond (2). De rechtbank is met HTM van oordeel dat het tweede geschilpunt essentieel is voor het antwoord op de vraag of [A] de aanrijding had kunnen voorkomen en overweegt ten aanzien van de duur van de vermeende stilstand als volgt.