In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, heeft de eiseres, Faraxa Holdings B.V., een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die bouwwerkzaamheden heeft uitgevoerd aan haar woning. De kern van het geschil betreft de vraag of de aanleg van een dakkapel en dakterras door de gedaagde in strijd is met artikel 5:50 BW, dat beperkingen oplegt aan het hebben van vensters of andere muuropeningen binnen twee meter van de erfgrens. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dakkapel zich buiten de verboden zone bevindt, maar dat het dakterras zich wel binnen deze zone bevindt. Echter, de rechtbank oordeelt dat de privacy van Faraxa niet wordt aangetast door het zicht op een plat dak, waardoor de aanwezigheid van het dakterras onder de gegeven omstandigheden niet strijdig is met artikel 5:50 BW. Faraxa's vordering om het dakterras te verwijderen wordt afgewezen.
Daarnaast heeft Faraxa gevorderd dat de gedaagde haar dak niet mag betreden en dat er verbeteringen moeten worden aangebracht aan de afwatering tussen de panden. De rechtbank oordeelt dat er geen aanleiding is om een verbod uit te spreken voor het betreden van het dak, aangezien dit noodzakelijk kan zijn voor werkzaamheden. Wat betreft de afwatering, oordeelt de rechtbank dat de huidige situatie verbetering behoeft, maar laat het aan de gedaagde om te bepalen hoe deze verbetering wordt gerealiseerd. De rechtbank legt een termijn van twee maanden op voor het treffen van de nodige voorzieningen en stelt een dwangsom in het vooruitzicht voor het geval de gedaagde hieraan niet voldoet. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.