ECLI:NL:RBDHA:2015:11712
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vervolging na ernstige vormverzuimen
Op 9 juli 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak waarbij het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is verklaard in de vervolging van de verdachte. De zaak betreft een ernstig geweldincident tussen een burger en de politie, waarbij de verdachte wordt beschuldigd van het opzettelijk aanrijden van twee personen met zijn auto. De verdediging voerde aan dat er diverse vormverzuimen hebben plaatsgevonden, waaronder het niet veiligstellen van camerabeelden en het niet uitvoeren van onderzoek aan de betrokken voertuigen. Deze verzuimen hebben geleid tot een schending van het recht op een eerlijk proces, zoals gewaarborgd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
De rechtbank oordeelde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de verdachte in zijn verdedigingsmogelijkheden was gehinderd door het achterwege blijven van cruciaal onderzoek. De rechtbank benadrukte dat het van groot belang is dat in zaken waarbij de politie als slachtoffer betrokken is, objectief onderzoek wordt verricht. Het niet uitvoeren van dit onderzoek, ondanks de mogelijkheid daartoe, heeft geleid tot een grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte.
De rechtbank concludeerde dat de reden waarom het onderzoek niet heeft plaatsgevonden niet meer te achterhalen is, en dat dit onderzoek mogelijk belastende of ontlastende informatie had kunnen opleveren voor de verdachte. Gezien de opeenstapeling van verzuimen, was de rechtbank van oordeel dat de enige passende sanctie was om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van de feiten 1 en 3.