ECLI:NL:RBDHA:2015:117

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 januari 2015
Publicatiedatum
7 januari 2015
Zaaknummer
C-09-357147 - HA ZA 10-242
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de omvang en wijze van uitoefening van een erfdienstbaarheid van weg tussen de Monumentenstichting Kasteel Oud-Wassenaar en [A]

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 januari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Monumentenstichting Kasteel Oud-Wassenaar (eiseres) en [A] (gedaagde) over de uitoefening van een erfdienstbaarheid van weg. De Stichting vorderde dat [A] zou gedogen dat zij een metalen hek en haag zou verwijderen die door [A] waren geplaatst, waardoor de uitoefening van de erfdienstbaarheid zou worden belemmerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat [A] sinds 2004 eigenaar is van een perceel in Wassenaar, waarover een weg loopt die toegang biedt tot het kasteel van de Stichting. De Stichting stelde dat door de plaatsing van het hek en de haag het passeren van voertuigen op de weg niet meer mogelijk was, terwijl dit voorheen wel het geval was. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Stichting niet voldoende heeft aangetoond dat de huidige situatie zodanig onredelijk is dat het hek verwijderd moet worden. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de breedte van de weg varieert en dat het nog steeds mogelijk is om elkaar te passeren, zij het met enige moeite. De vorderingen van de Stichting zijn afgewezen, en de Stichting is veroordeeld in de proceskosten van [A].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/357147 / HA ZA 10-242
Vonnis van 7 januari 2015
in de zaak van
de stichting
MONUMENTENSTICHTING KASTEEL OUD-WASSENAAR,
gevestigd te Wassenaar,
eiseres,
advocaat mr. A.J.Th. de Bree te Den Haag,
tegen
[A],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. P. Rijpstra te Den Haag.
Partijen zullen hierna de Stichting en [A] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 24 december 2009, met 12 producties,
  • de conclusie van antwoord, met 5 producties,
  • het tussenvonnis van 17 maart 2010, waarbij een comparitie van partijen is bevolen,
  • het proces-verbaal van comparitie van 17 september 2010, met de daarin vermelde stukken, waarbij de zaak is verwezen naar de parkeerrol,
  • de akte houdende overleggen productie (productie 13) van 12 september 2012 zijdens de Stichting,
  • de akte houdende verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor van 10 oktober 2012 zijdens de Stichting,
  • de akte uitlaten van 10 oktober 2012 zijdens [A],
  • de beschikking van 21 november 2012, waarbij een comparitie van partijen is bevolen,
  • de akte houdende de producties 13 t/m 15 van 9 april 2013 zijdens de Stichting,
  • het proces-verbaal van comparitie van 9 april 2013, met de daarin vermelde stukken, waarbij een voorlopig getuigenverhoor is gelast en de hoofdzaak is aangehouden totdat het getuigenverhoor is afgerond,
  • de beslissing van 1 november 2013 na sluiting van het voorlopig getuigenverhoor, waarbij de hoofdzaak is verwezen naar de rol voor re- en dupliek,
  • de conclusie van repliek, tevens inhoudende wijziging van eis, met productie 16 t/m 31,
  • de conclusie van dupliek, met productie 6 t/m 16,
  • de beschikking van 4 maart 2014, waarbij een comparitie van partijen is bevolen,
  • het proces-verbaal van de comparitie van 25 april 2014,
  • de brief van mr. Rijpstra van 2 mei 2014 en de brief van mr. De Bree, met opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal, die als opgenomen in het proces-verbaal zullen worden beschouwd;
  • de beschikking van 24 november 2014, waarbij een comparitie ter plaatse is bevolen,
  • het proces-verbaal van comparitie van 12 december 2014,
  • de brief van mr. Rijpstra van 23 december 2014 en de brief van mr. De Bree van 24 december 2014, met opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[A] is sinds 2 maart 2004 eigenaar van het perceel gelegen in de gemeente Wassenaar met nummer F [1]. Over de erfgrens van dit perceel en het naastgelegen perceel met nummer F [2], in eigendom van de heer [B] en mevrouw [C] (hierna: [B] c.s.), loopt een weg die vanaf het kruispunt [straat 1], [straat 2], [straat 3] (hierna: het kruispunt) via de percelen van [A] en [B] c.s. toegang verschaft tot de percelen met de nummers F [3], [4] en [5]. Deze percelen worden ter plaatse aangeduid als Park Oud Wassenaar. In het park staan drie appartementsgebouwen, alsmede het Kasteel Oud Wassenaar (hierna: het kasteel). Aan de zuidzijde van het park, op circa 40 meter afstand van het perceel van [A] en [B] c.s, bevindt zich de Zuidpoort en aan de noordzijde, aansluiting gevend op de [laan], de Noordpoort.
2.2.
De Stichting is eigenaresse van het perceel F [4], waarop zich het kasteel bevindt. Het kasteel is vanaf 1910 in gebruik als horeca-aangelegenheid. Tot aan de jaren 50 was het een hotel-restaurant, nadien fungeerde het als een hotel en ontvangstruimte ten behoeve van de regering. Sinds 1974 zijn de activiteiten beperkt tot de verhuur van zalen ten behoeve van ontvangsten, seminars, feesten en partijen, ook ten behoeve van particulieren. De exploitatie van het kasteel is in handen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B.V. Exploitatie Kasteel Oud-Wassenaar (hierna: Exploitatie BV).
2.3.
De percelen F [3] en [5] zijn in eigendom van de Vereniging van Eigenaars Park Oud Wassenaar (hierna: de VvE).
2.4.
Tussen [A] en [B] c.s. enerzijds en de VvE, de Stichting en Exploitatie BV anderzijds is een geschil gerezen over de vraag of op de onder 2.1 genoemde weg (hierna ook aangeduid als: de Kasteellaan) een erfdienstbaarheid rust ten laste van [A] en [B] c.s. en ten gunste van de VvE en de Stichting. Bij arrest van 6 december 2011 heeft het hof Den Haag bevestigd dat dit het geval was. Het hof, de weg aanduidend als “Pad”, heeft daarbij onder meer overwogen:
3.12
Uit de hiervoor aangehaalde rechterlijke uitspraken en de daaraan ten grondslag liggende adviezen, inclusief het aangehaalde ambtsbericht, volgt naar het oordeel van het hof dat het Pad als onderdeel van de oprijlaan/Kasteellaan wel degelijk een of dé hoofdingang naar de Villa was (…), Kennelijk werd bij het realiseren van de Kasteellaan – waarvan het Pad deel uitmaakt – beoogd de bezoeker op wisselende momenten een blik op de imposante gevel van de Villa te bieden. Die functie heeft het Pad nog steeds. (…).
3.16 (…)
Ten overvloede overweegt het hof dat de Villa nu al een eeuw lang een horecabestemming heeft. Het is aannemelijk dat ten behoeve van de exploitatie van een horecaonderneming, Monumentenstichting Kasteel Oud Wassenaar er een redelijk belang bij heeft dat de Villa niet alleen bereikbaar is via de [laan] maar ook via het Pad, zulks ook met het oog op bereikbaarheid bij calamiteiten. Het hof neemt daarbij in overweging dat, zoals ook blijkt uit de door [A] c.s. en de Vereniging van Eigenaars overgelegde afdrukken van de website van Exploitatie Kasteel Oud Wassenaar, de monumentale uitstraling van de Villa bijdraagt aan het exploitatieresultaat van een daar uitgebate horecaonderneming. Die monumentale uitstraling wordt ook voor arriverende horecagasten het best benadrukt bij binnenkomst over het Pad. Dit commercieel belang van Monumentenstichting Kasteel Oud Wassenaar c.s. weegt in de omstandigheden van het geval zwaarder dan de belangen van [A] c.s. bij bescherming van hun privacy en het voorkomen van hinder door passerend verkeer. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de woning van [B] c.s. op tamelijk ruime afstand van het Pad is gelegen en daarvan is afgescheiden door een hekwerk en beplanting. De woning van [A] ligt veel dichter aan het Pad maar is daarvan eveneens nog steeds gescheiden door een hekwerk en een grond met beplanting.
3.18 (…)
In zoverre het verkeer dat van het Pad gebruik maakt dat niet doet in verband met het in de Villa geëxploiteerde horecabedrijf is geen sprake van gebruik van de erfdienstbaarheid maar van gebruik zonder recht of titel. Dat valt buiten het bestek van deze procedure. Voor zover het verkeer van het Pad gebruik maakt om bij de Villa te komen is sprake van gebruik van de erfdienstbaarheid ten behoeve van het heersend erf – en het aldaar sinds 1910 geëxploiteerde horecabedrijf – en valt dat onder de erfdienstbaarheid. Dat het aantal gemotoriseerde verkeersbewegingen ten behoeve van de Villa sinds 1910 zal zijn gestegen, wil het hof aannemen maar dat brengt, zonder nadere, niet gestelde omstandigheden, niet maar dat sprake is van zodanige verzwaring van en hinder door de erfdienstbaarheid dat die er toe zou moeten leiden dat het hof voor recht verklaart dat alleen nog de bewoners van de appartementen van de Vereniging van Eigenaars en de bestuurders van Monumentenstichting Kasteel Oud Wassenaar c.s. van het Pad gebruik zouden mogen maken. Dat zou, in ieder geval ten opzichte van Monumentenstichting Kasteel Oud Wassenaar c.s. een te grote beperking betekenen ten opzichte van de erfdienstbaarheid zoals die vanaf 1910 ten behoeve van de Villa heeft bestaan.
3.2
Het hof hecht eraan er nogmaals op te wijzen dat het in het kader van deze grief niet gaat om gebruik van het Pad door sluipverkeer of andere derden die niet van het Pad gebruik maken om te gaan en komen naar de Villa. Dergelijk gebruik, dat aan Monumentenstichting Kasteel Oud Wassenaar c.s. niet kan worden toegerekend, mogen [A] c.s. verhinderen. De vraag is echter of dat verhinderen zo ver mag gaan dat ook verkeer dat van het Pad gebruik maakt om van en naar de Villa te gaan mag worden ver- of gehinderd. Naar het oordeel van het hof is – mede gezien hetgeen het hof hierboven onder 3.16 heeft overwogen ten aanzien van het belang van Monumentenstichting Kasteel Oud Wassenaar c.s. bij handhaving van de erfdienstbaarheid ten behoeve van de exploitatie van een in de Villa uit te baten horecaonderneming – niet voldoende gemotiveerd gesteld en onderbouwd, dat zich een situatie voordoet die meebrengt dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de erfdienstbaarheid niet van [A] c.s. kan worden gevergd. Het hof voegt daaraan toe dat weliswaar door [A] c.s. in algemene termen geklaagd wordt over overlast door bezoekers van de Villa en leveranciers van de aldaar gevestigde horecaonderneming, maar dat [A] c.s. ook in appel onvoldoende concreet maken in hoeverre die overlast thans zodanige vormen heeft aangenomen dat sprake is van ten opzichte van de sedert een eeuw, althans vanaf 1 januari 1992, uitgeoefende erfdienstbaarheid, dat voldaan wordt aan de voor toewijzing van deze vordering – die praktisch neerkomt op een opheffing van de erfdienstbaarheid voor zover dat Monumentenstichting Kasteel Oud Wassenaar c.s. betreft – vereiste mate van, naar redelijkheid en billijkheid niet te tolereren, verergerde overlast. Dat en hoe [A] c.s. op hun perceel hinder ondervinden van parkerende bezoekers van verderop gelegen de Villa is niet duidelijk gemaakt.
(…)
3.22 (…)
Het afsluitbaar maken van de toegang tot het – van de tuinen van de percelen van [A] c.s. gescheiden – Pad ter hoogte van hun percelen, zou aan de aard van de erfdienstbaarheid, mede in het licht van de belangen van [A] c.s., in zodanige mate afbreuk doen, dat in wezen van een ongerechtvaardigde beperking of wijziging van het recht van erfdienstbaarheid sprake zou zijn (…).
2.5.
Op 17 januari 2008 heeft de VvE van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wassenaar (hierna: B&W) een monumentenvergunning gekregen voor het wijzigen van de toegangspoorten, het plaatsen van een hekwerk en het aanleggen van een hellingbaan. Na bezwaar en beroep van de Stichting hebben B&W een herstelbesluit genomen op 10 juli 2012. Daarin heeft B&W kort samengevat overwogen dat de route over de [laan] langs de Noordpoort moet worden beschouwd als de hoofdtoegangsroute naar het kasteel. Dat deze Noordpoort te allen tijde ongehinderd beschikbaar moet blijven, maar dat de toegang via de Zuidpoort, met het oog op het door de VvE gestelde belang bij het tegengaan van ongehinderd sluipverkeer, voor autoverkeer mag worden beperkt, namelijk door te bellen naar de GSM-unit. B&W gaven daarbij als hun oordeel dat de toegang tot het kasteel op die wijze in zeer beperkte mate werd bemoeilijkt en dat de belangen van het kasteel bij de exploitatie van de horecafunctie daarom niet onevenredig werden beperkt of geschaad. Daarbij namen zij in aanmerking dat bezoekers en leveranciers al door de bewegwijzering werden aangespoord om de hoofdtoegangsroute via de Noordpoort te gebruiken.
2.6.
De VvE heeft de vergunde voorzieningen aangebracht. Daarna heeft de Stichting tegen de VvE een civielrechtelijke procedure aangespannen over de inhoud en wijze van uitoefening van de tussen hen in 1975 gevestigde erfdienstbaarheid ten behoeve van het kasteel en ten laste van de VvE. Daarin is op 4 september 2013 vonnis gewezen door deze rechtbank, waarin – voor zover relevant – is geoordeeld dat de afsluiting van de Zuidpoort (gelegen op een afstand van circa 40 meter nadat de weg de percelen van [A] en [B] c.s. heeft verlaten) voor autoverkeer zoals voorzien door de VvE in strijd is met de aan de Stichting verleende erfdienstbaarheid. Partijen hebben tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
2.7.
[A] heeft in het jaar 2005 wijzigingen aangebracht in het wegdek. Daarnaast heeft hij langs het wegdek een haag geplaatst. In 2011 heeft hij op zijn perceel tussen het asfalt en de haag een hek met een hoogte van 1.75 meter en een lengte van 140 meter geplaatst.

3.Het geschil

3.1.
De Stichting vordert na eiswijziging – samengevat – het volgende:
een verklaring voor recht dat de Kasteellaan een breedte had van ± 5.14 meter toen de erfdienstbaarheid in 1910 werd gevestigd, een en ander overeenkomstig de in het geding gebrachte kadastrale hulpkaart, althans een zodanige breedte als de rechtbank zal oordelen bewezen te zijn;
veroordeling van [A] te gehengen en gedogen dat de dienst van het Kadaster het tracé van de Kasteellaan – voor zover dat op zijn perceel (F [1]) is gelegen – ter plaatse in het terrein zal uitmeten en op degelijke en bestendige wijze in het terrein zal markeren met permanente voorzieningen, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag(deel);
3) en 4) veroordeling van [A] te gehengen en gedogen dat de Stichting het door [A] in de lengterichting en deels op het tracé van de Kasteellaan geplaatste metalen hek en de rij boompjes zal verwijderen en afvoeren, althans dit hek en de boompjes zodanig zal verplaatsen in de richting van het huis van [A] en de daarvoor en daarachter gelegen tuin, dat de door de rechtbank vastgestelde breedte van de Kasteellaan inclusief de daarnaast gelegen berm van ± 0.50 meter, weer geheel en onbelemmerd ter uitoefening van de erfdienstbaarheid aan de Stichting, inclusief de bezoekers van het Kasteel ter beschikking zal staan;
5. veroordeling van [A] te gehengen en gedogen dat de Stichting de Kasteellaan op het perceel van [A] zal doen voorzien van een bedekking en slijtlaag die ter plaatse aanwezig was voordat [A] deze liet wegfrezen en verwijderen, althans van een bedekking en slijtlaag zoals deze zich bevindt op dat gedeelte van de Kasteellaan die niet het eigendom van [A] is en [A] tevens te veroordelen te gehengen en gedogen dat, voor zover voor de uitvoering van de werkzaamheden vereist, de Stichting alle aanwezige obstakels, zoals kleine bomen, planten, struiken, hekwerken en dergelijke, zal verwijderen en tevens gebruik zal maken van het aan het tracé van de Kasteellaan grenzende perceel van [A], op straffe van voormelde dwangsom;
6. i) veroordeling van [A] om aan de Stichting de in redelijkheid gemaakte kosten te betalen die de uitvoering van de vorderingen onder 2 t/m 5 met zich zullen brengen, vermeerderd met rente;
7. i) veroordeling van [A] te gehengen en te gedogen dat de Stichting, wanneer zij dit nodig acht, (onderhouds)werkzaamheden aan de Kasteellaan zal laten uitvoeren en tevens te gehengen en te gedogen dat de Stichting, voor zover de werkzaamheden dat vereisen, gebruik zal maken van het perceel van [A], op straffe van voormelde dwangsom;
8. (in het petitum aangeduid als 6 (ii)) veroordeling van [A] te gehengen en gedogen dat de Stichting de borden mag verwijderen met de tekst:
  • “verboden toegang” rechts bij de ingang [straat 2];
  • Let op! Privé terrein Zonder code geen toegang”;
  • “Park & Kasteel via [laan]”;
  • “verboden toegang” links ter hoogte van het Kerkepad;
op straffe van voormelde dwangsom;
9) ( (in het petitum aangeduid als 7 (ii)) veroordeling van [A] te gehengen en gedogen dat de Stichting een bord zal aanbrengen in de aan [A] toebehorende strook grond bij het begin van de weg ter vervanging van het bord dat er vanaf 1975 tot 2005 heeft gestaan met de tekst “naar kasteel en flats Park Oud Wassenaar”, op straffe van voormelde dwangsom;
9) ( (in het petitum aangeduid als 8) veroordeling van [A] om de op basis van dit vonnis door de Stichting geschapen toestand te eerbiedigen, op straffe van voormelde dwangsom;
9) ( (in het petitum aangeduid als 9) met veroordeling van [A] in de proceskosten, daaronder begrepen de nakosten.
3.2.
De Stichting heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat [A] door een deel van het asfalt te verwijderen en een haag, alsmede een hek te plaatsen, de uitoefening van de op zijn perceel ten gunste van de Stichting rustende erfdienstbaarheid van weg belemmert. Volgens de Stichting is het daardoor nu niet meer mogelijk dat twee auto’s elkaar op de weg kunnen passeren, terwijl dat voordien wel het geval was. De Stichting vordert om die reden kort gezegd een verklaring voor recht van de breedte van de Kasteellaan en herstel in de vorige toestand, hetgeen betekent: verwijdering van de haag en het hek, alsmede herstel van het asfalt, met vergoeding van kosten. Daarnaast vordert de Stichting met het oog op de toegang tot en bereikbaarheid van het kasteel om toestemming voor het weghalen van bestaande borden en het plaatsen van nieuwe borden.
3.3.
[A] voert gemotiveerd verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[A] heeft bij conclusie van antwoord een aantal processuele weren, althans weren met een processueel karakter naar voren gebracht. Deze slagen naar het oordeel van de rechtbank niet:
Het betoog van [A] dat de Stichting in strijd heeft gehandeld met de bewijsaandraag- en substantiëringsplicht van artikel 111 lid 2 onder d Rv wordt verworpen. De Stichting heeft in de inleidende dagvaarding genoegzaam de eis en de gronden daarvan opgenomen. Zo blijkt uit de dagvaarding duidelijk dat volgens de Stichting sprake is van een erfdienstbaarheid, dat en waarom zij in de uitoefening daarvan wordt gehinderd en welke (rechts)maatregelen volgens haar moeten worden getroffen om de belemmeringen ongedaan te maken. Bij gebrek aan enige onderbouwing faalt eveneens de stelling dat mogelijk sprake is van nietigheid van de dagvaarding op een andere in artikel 120 Rv genoemde grond.
De rechtbank verwerpt voorts het betoog van [A] dat de Stichting niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, omdat in de hiervoor onder 2.4 genoemde procedure, waarbij partijen betrokken waren, dezelfde rechtsvraag aan de orde zou zijn gesteld. Dat is niet juist. In die procedure was aan de orde de vraag of een erfdienstbaarheid van weg rustte op het perceel van [A] en [B] c.s. en of er grond was voor opheffing of wijziging van deze erfdienstbaarheid. In de onderhavige zaak spitst het geschil van partijen zich toe op de inhoud van de tussen hen geldende erfdienstbaarheid en de wijze van uitoefening daarvan.
Ook het beroep van [A] op de
exceptio plurium litis consortiumwordt verworpen. Het betoog van [A] dat de Stichting ten onrechte niet [B] c.s. in dit geschil betrokken heeft, terwijl het recht van erfdienstbaarheid ook op zijn perceel rust en bij vaststelling van de Kasteellaan op een breedte van 5.14 meter, zoals gevorderd, dit ook die rechtsbetrekking raakt en in elk geval dit niet uitsluitend op [A] kan worden afgewenteld, slaagt reeds daarom niet omdat de Stichting geen wijzigingen aan het wegdekdeel van [B] c.s. verlangd, maar uitsluitend aan het wegdekdeel van [A], nu alleen hij degene is die wijzigingen heeft aangebracht. De vordering van de Stichting ziet derhalve terecht op herstel van de weg aan de zijde van [A] en raakt de rechtsbetrekking met [B] c.s. niet.
4.2.
Hierna zal de rechtbank ingaan op de door Stichting opgeworpen geschilpunten met betrekking tot de omvang en wijze van uitoefening van de tussen partijen bestaande erfdienstbaarheid van weg.
Bepaling breedte van de Kasteelllaan
4.3.
Onderhavig geschil is ontstaan als gevolg van het feit dat [A] in 2005 veranderingen heeft aangebracht aan de deels op zijn perceel gelegen Kasteellaan. Vast staat dat [A] toen in de lengterichting van zijn tuin een deel van het asfalt heeft verwijderd, waardoor de weg werd versmald. Vast staat voorts dat hij naast het asfalt beplanting, een beukenhaag, heeft aangebracht en in 2011 tussen de haag en het asfalt een metalen hek heeft geplaatst. [A] betoogt dat hij destijds op aanwijzing van de gemeente de weg weer heeft moeten herstellen tot een breedte van ten minste 3.75 meter en dat hij hieraan heeft voldaan. Volgens hem heeft hij de weg weer in oude staat teruggebracht.
4.4.
De Stichting heeft onder 1 gevorderd een verklaring voor recht dat de breedte van de weg in 1910 toen de erfdienstbaarheid van weg werd gevestigd ± 5.14 meter bedroeg, althans een breedte die de rechtbank acht bewezen te zijn. De Stichting beroept zich daartoe op een ambtsbericht van 25 november 2005 van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), afgegeven in het kader van het bezwaar van [A] en [B] c.s. tegen de aanwijzing van onder meer de onderhavige weg als monument, waarin wordt vermeld dat Petzold, de ontwerper van de historische parktuin, voor de weg (oprijlaan) een breedte van “twee rijtuigen comfortabel naast elkaar” heeft aangehouden, hetgeen volgens het ambtsbericht neerkomt op circa 15-20 (Pruisische) voet, ofwel circa 4.5 à 6 meter. Daarnaast beroept de Stichting zich op een kadastrale tekening uit 1937 waarop onder meer is vermeld: “Oprijlaan Kasteel” en “midden weg van ± 5.14 meter”. De Stichting concludeert hieruit dat [A] vanuit het hart van de weg (de grens van het perceel van [A] met het perceel van [B] c.s.) een breedte van ten minste 2.57 meter moet vrijhouden om aan de Stichting het onbelemmerde gebruik van de Kasteellaan te laten.
4.5.
Bij de beoordeling van dit geschilpunt stelt de rechtbank voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat in de vestigingsakte uit 1910 geen bepaling is opgenomen met betrekking tot de breedte van de weg. Maatstaf voor het gebruik van de weg is derhalve de plaatselijke gewoonte, waarbij ook de wijze van feitelijke uitoefening van belang is (artikel 5:73 lid 1 BW).
4.6.
Anders dan de Stichting betoogt, is de rechtbank van oordeel dat de breedte van de weg niet kan worden vastgesteld aan de hand van de door de Stichting genoemde historische documenten of, naar de Stichting ten bewijze heeft aangeboden, de historische ligging van de weg omstreeks 1910. De maatstaf is immers niet wat volgens historische bronnen de maat zou moeten zijn, maar de plaatselijke gewoonte, zo nodig ingekleurd door de wijze van uitoefening gedurende geruime tijd. In dat verband acht de rechtbank relevant dat – naar het hof Den Haag heeft overwogen onder r.o.v. 3.7 van zijn arrest van 6 december 2011 – de toenmalige projectontwikkelaar in 1977 de weg heeft geasfalteerd en verlichting heeft aangebracht. Vast staat daarmee, naar [A] ook heeft betoogd, dat de weg in 1977 is heringericht. Niet in geschil is voorts dat de weg (waaronder begrepen het asfalt en de toen aangebrachte verlichting) ongewijzigd is gebleven, totdat [A] daarin veranderingen aanbracht. Voor de vaststelling van de breedte van de weg aan de hand van het plaatselijk gebruik en/of de feitelijke uitoefening dient derhalve te worden aangeknoopt bij de situatie na de herinrichting van de weg in 1977 tot aan 2005.
4.7.
De Stichting heeft geen meetgegevens of andere bewijsmiddelen bijgebracht waaruit de breedte van de weg van vóór 2005 zou kunnen blijken. De Stichting heeft ook geen andere breedte gesteld. Zij heeft in aanvulling op de door haar genoemde breedte van ± 5.14 meter over de breedte van de weg vóór 2005 slechts gesteld en met getuigenbewijs onderbouwd dat twee auto’s elkaar toen zonder moeite konden passeren. De Stichting heeft niet vermeld van welke voertuigbreedte zij daarbij uitgaat. [A] heeft gemotiveerd betwist dat de weg vóór 2005 5.14 meter is geweest. Hij voert aan dat hij in 2005 een deel van het asfalt op zijn perceel weg heeft laten frezen totdat de weg ongeveer 3.00 meter was. De gemeente heeft hem vervolgens verplicht de weg weer van asfalt te voorzien tot een breedte van ten minste 3.75 meter. Dat getal baseerde de gemeente, naar [A] begreep, op archieftekeningen. [A] betoogt dat hij de asfaltverharding heeft teruggebracht tot een minimale breedte van 4.25 meter. Volgens [A] is de weg op dit moment weer in de vorm en breedte zoals deze in 1977 door de toenmalige projectontwikkelaar van de appartementsgebouwen werd aangelegd. De rechtbank is van oordeel dat het gelet op deze gemotiveerde betwisting van [A] op de weg van de Stichting had gelegen om haar vordering tot verklaring voor recht met meer concrete gegevens te onderbouwen. Nu zij dat heeft nagelaten, zal de rechtbank de vordering onder 1 afwijzen.
4.8.
In het verlengde hiervan zal de rechtbank ook de vordering tot het door het Kadaster laten uitmeten van het tracé van de Kasteellaan afwijzen, nu geen verklaring voor recht kan worden gegeven over de breedte van de weg vóór 2005 en gesteld noch gebleken is dat het Kadaster over gegevens met betrekking tot de in 1977 aangelegde weg beschikt.
Verwijdering hek en haag
4.9.
De Stichting heeft voorts onder 3, 4 en 6 (i) gevorderd dat zij op kosten van [A] het door hem geplaatste metalen hek en de door hem aangebrachte haag zal mogen verwijderen, althans zal mogen verplaatsen in de richting van het huis van [A]. De Stichting betoogt dat zij door de haag en het hek wordt belemmerd in het gebruik van de weg, doordat vroeger auto’s elkaar daar gemakkelijk konden passeren en thans niet meer. [A] heeft dit betwist. Volgens hem is de situatie ongewijzigd gebleven.
4.10. De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen staat vast dat de erfdienstbaarheid van weg het recht verleent om te komen en te gaan van het Park Oud Wassenaar naar het kruispunt. Dat betekent dat de weg een tweezijdig gebruik mogelijk moet maken.
4.11.
Met betrekking tot de vraag of de huidige situatie – naar [A] stelt – overeenstemt met de situatie, zoals deze was vóór 2005, overweegt de rechtbank voorts het volgende.
4.12.
Zoals hiervoor overwogen zijn geen meetgegevens bekend over de breedte van de weg vanaf 1977 tot 2005. De rechtbank heeft op een ter plaatse gehouden comparitie de breedte van de huidige weg als volgt vastgesteld (vergelijk met de bij de comparitie van 11 juni 2014 overgelegde foto’s):
Berm [A]
Asfalt
(meters)
Berm [B] c.s.
Totale breedte weg
Na de kruising en voor de afslag naar [B] c.s. bij borden: “verboden toegang”, “eigen weg” en grijze paal
-
6,20
-
6,20
Lantaarnpaal 1 direct na afslag naar [B] c.s. bij oude slagboom
0,20
3,75
0,55
4,50
Lantaarnpaal 2 bij vier monumentale bomen
0,24
3,87
Geen berm
4,11
Bij de monumentale boom (direct aan de weg)
0,60
3,98
Bij de boom: geen berm; op 40 cm na de boom: 1,04
4,58 bij boom;
5,62 op 40 cm na de boom
Lantaarnpaal 3
0,85
3,90
0,86
5,61
Einde hek nabij Zuidpoort
> 1
4,20
> 1
> 5
Lantaarnpaal 4 (op terrein VvE)
-
4.26
-
> 5
Uit deze gegevens blijkt dat de breedte van de weg varieert. In het begin, direct na de kruising en voor de afslag richting [B] c.s., is de weg breed. Na de afslag, ter hoogte van de oude slagboom wordt de weg smal (4,50 meter). Ter hoogte van de oprit naar de garage (zijde [A]) is de weg op zijn smalst, namelijk 4,11 meter. Vanwege de monumentale bomen is aan de zijde van [B] c.s. op die plaats geen berm. Als gevolg van de verderop gelegen enkele monumentale boom (zijde [B]) is de weg daar inclusief berm 4,58 meter breed. Direct na deze boom is de weg inclusief berm 5,62 meter breed. Bij de volgende (derde) lantaarnpaal is de weg in totaal 5,61 breed, waarna de weg nog wat breder uitloopt tot aan de Zuidpoort. De Zuidpoort zelf is smal. Tussen partijen is niet in geschil dat de Zuidpoort (circa 3.60 meter breed) doorgang verleent aan één auto. De afstand tussen de lantaarnpalen bedraagt circa 20 meter.
4.13.
Partijen hebben met betrekking tot de vraag of de nieuwe situatie in overeenstemming is met de oude situatie getuigenbewijs bijgebracht. Met betrekking tot de inrichting van de tuin van [A] heeft zijn architecte ([architect]) verklaart dat zij is uitgegaan van de oude belijning, zoals deze bestond ten tijde van de vorige eigenaar, de heer [D]. Blijkens haar verklaring heeft zij de haag in het ontwerp betrokken, maar niet het hek dat later is geplaatst. Volgens getuige [E], destijds voorzitter van de VvE, stond vroeger in plaats van het hekwerk een taxushaag. Op de als productie 30 bij conclusie van repliek overgelegde foto uit 2004 is zichtbaar dat er in die tijd een hoge dichte haag stond net voorbij het punt waar de oude slagboompaal staat.
4.14.
Uit de getuigenverklaringen van zowel de Stichting als [A] leidt de rechtbank met betrekking tot het gebruik van de weg vóór 2005 af dat auto’s elkaar toen ter hoogte van het perceel van [A] konden passeren, zij het vanwege de geringe breedte van de weg, langzaam en voorzichtig. Getuige [F] verklaart bijvoorbeeld:
“(…) ik weet wel dat je op de weg naar het kasteel tegenliggers kon tegenkomen. Je kon er geen 50 of 60 km rijden, maar je kon elkaar wel langzaam passeren. Ik herinner me nog goed dat je elkaar kon passeren zonder daarvoor half in de berm te moeten rijden of terug te rijden. Ik herinner mij dat ik regelmatig de heer [G] heb gepasseerd. Dat ging langzaam, maar we deden dan weleens het raampje open om elkaar gedag te zeggen”.Getuige [H] verklaart:
“Toen konden auto’s elkaar passeren. In het begin bij [A] was dat wat lastig. Bij de poort moest je even wachten en daarna ging het beter”.En getuige [I]:
“Je kon toen ook niet makkelijk met auto’s langs elkaar, maar je kon wel uitwijken via de berm en dus kon je elkaar toen wel passeren’.Alsmede getuige [E]:
“U vraagt mij hoe dat vroeger was. Ik antwoord daarop dat op het eerste stuk langs het perceel van [A] je nooit op het asfalt elkaar hebt kunnen passeren. Bij het passeren moest je altijd de berm in. Dat kon toen nog. Dat was zo vanaf de zeventiger jaren (…). Het gaat dan om normale auto’s.Getuige [J] verklaart tot slot:
“Het is een redelijk brede asfaltweg. Ik schat de breedte ongeveer 4m50. Twee auto’s kunnen elkaar net passeren. Dat is dan spiegeltje aan spiegeltje”. Onder de oude situatie heeft derhalve te gelden dat het wegdek ter hoogte van het perceel van [A] als zodanig niet breed genoeg was om twee auto’s te laten passeren, maar dat – met gebruikmaking van de berm – het mogelijk was voor auto’s om elkaar, zij het met moeite, te passeren.
4.15.
Het merendeel van de getuigen is het er voorts over eens dat in de huidige situatie het niet tot nauwelijks mogelijk is om elkaar langs het perceel van [A] te passeren. Als reden daarvoor noemen veel getuigen niet de plaatsing van de haag, maar de plaatsing van het hek. Getuige [H] verklaart bijvoorbeeld:
“Tot het moment dat het hek werd geplaatst kon je met een beetje moeite elkaar nog passeren, maar daarna niet meer (…). Bij het hek kon je elkaar niet meer passeren en moest je wachten”.En getuige [I]:
“Voordat het hek werd geplaatst was er een stuk uit de weg gezaagd (…). Een deel is toen weer aangeheeld, maar daarna is al snel het hek gekomen (…). Vanaf het moment dat de weg was afgezaagd kon je elkaar heel moeilijk passeren. Het was een soort bermtuinsituatie. Passeren lukte daadwerkelijk niet meer toen het hek werd geplaatst.”Alsmede getuige [E]:
“U vraagt mij of ik het afgelopen jaar daar een auto gepasseerd heb. Dat kan daar als je op het wegdek blijft absoluut niet, dat heeft ook nooit gekund. No-way. Dat geldt voor circa de eerste tien meters vanaf het kruispunt. Een eind verder vanaf de garage waar de weg wat breder wordt kun je wel passeren maar dan moet je gebruik maken van de berm”.Uit de getuigenverklaringen blijkt voorts dat de auto’s op de Kasteellaan ter hoogte van het perceel van [A] elkaar wel passeren, maar dat zij daarvoor op elkaar moeten wachten. Zo verklaart getuige [E]:
“Op dit moment kun je vanaf de paal[de oude slagboompaal; toevoeging rechtbank]
die ik net beschreef een tegenligger zien aankomen, vroeger kon je vanaf het kruispunt de tegenligger al zien aankomen, maar door de verbouwing van het huis van de heer [A] is het zicht wat minder geworden. Nu moet je de tegenligger dus afwachten vanaf de paal”.En getuige [K]:
“Je hoort over de weg met één auto te rijden maar met veel moeite kun je elkaar passeren (…). Als je vanaf het kasteel komt en rijdt richting de [weg] en je komt een auto tegen dan kun jij niet uitwijken, dus de auto die van de andere kant komt vanaf de [weg] die moet altijd aan de zijde van de vijver uitwijken. In het afgelopen jaar heb ik verschillende auto’s gepasseerd op dat punt. Ik heb daar nooit problemen mee.”En tot slot getuige [I]:
“U vraagt mij of ik mij herinner dat ik het afgelopen jaar u tegenkwam op het stuk weg bij de hekken aan de zuidkant en dat wij elkaar toen niet konden passeren. Ja, dat herinner ik mij. Dat was het begin van het voorjaar. Ik kwam eruit en meneer kwam erin. Het lukte niet om elkaar te passeren. Daar hebben we toen met elkaar over gesproken. Meneer [L] is toen achteruit gereden om mij ruimte te geven”.
4.16.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het dan ook aannemelijk dat door de plaatsing van het metalen hek het gebruik van de weg, meer in het bijzonder het gebruik van de berm aan de zijde van [A], is beperkt. De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of door de plaatsing van hek de wijze van uitoefening van het recht van weg zodanig onredelijk wordt bemoeilijkt, dat deze moet worden verwijderd.
4.17.
Voor zover door de plaatsing van het hek de ruimte bij de toegang tot de woning van [A], te weten vanaf de grote hoekpaal rechts aan de voorzijde tot aan het punt bij lantaarnpaal 1, is beperkt, geldt dat deze, door [A] betwiste, versmalling vanwege de breedte van dat gedeelte van de weg niet zodanig bezwarend is dat daarmee de belangen van de Stichting bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid onredelijk zijn geschaad. De weg biedt twee auto’s daar alsnog genoeg ruimte om elkaar gelijktijdig te kunnen passeren. Datzelfde geldt naar het oordeel van de rechtbank voor het gedeelte van de weg direct na de monumentale boom en verder.
4.18.
De voor onderhavig geschil relevante beperking zit derhalve in het weggedeelte na lantaarnpaal 1 tot de monumentale boom, een afstand van grofweg 50 meter. De rechtbank is na weging van alle omstandigheden, waaronder de belangen van partijen, van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de plaatsing van het hek tot een zodanige onredelijke beperking van de uitoefening van de erfdienstbaarheid leidt, dat het hek moet verwijderd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.19.
Aannemelijk is dat in de nieuwe situatie om elkaar te kunnen passeren de tegenligger moet worden afgewacht. In dat opzicht verschilt de nieuwe situatie van de oude situatie. Nu echter geen gegevens over de oude weg bekend zijn en geen duidelijkheid bestaat over de precieze omvang (noch in de lengte als in de breedte) van de beperking die door het hek is aangebracht, is niet duidelijk hoe wezenlijk deze situatie verschilt met de oude situatie. Uit de meting door de rechtbank van de huidige weg blijkt dat een deel van het onderhavige tracé nog altijd een breedte heeft van 4.50 meter. Uit één getuigenverklaring blijkt daarnaast dat het niet onmogelijk is om elkaar te passeren. Hieruit volgt dat het tweezijdig gebruik niet teniet is gedaan, hoewel uit het merendeel van de getuigenverklaringen volgt dat gelijktijdig passeren over dit gedeelte van de weg niet (meer) (overal) mogelijk is.
4.20.
De rechtbank overweegt voorts dat uit de getuigenverklaringen in ieder geval volgt dat in de oude situatie auto’s elkaar niet makkelijk konden passeren. Naar het oordeel van de rechtbank brengt dat mee dat het exploitatiebelang van de Stichting moet worden gerelativeerd. In de oude situatie lijkt een intensief gebruik van de weg door de Stichting (het toelaten van grote aantallen gasten via de Zuidpoort) niet goed mogelijk. Bij veel inkomend of uitgaand verkeer zal het passeren voor een tegenligger moeilijk zijn, niet alleen door de breedte van de weg ter hoogte van het perceel bij [A], maar ook door de smalle doorgang bij de Zuidpoort. Daarom valt niet uit te sluiten dat ook in de oude situatie bij grote drukte met het oog op de veiligheid, maar ook ter voorkoming van eventuele hinder voor de medegerechtigden tot de erfdienstbaarheid, zoals de bewoners van de appartementsgebouwen, verkeersmaatregelen nodig zijn, bijvoorbeeld door tekens op de weg aan te brengen of verkeersborden of een verkeerslicht aan te brengen aan weerszijden van het traject. In aanvulling op het proces-verbaal van 12 december 2014 merkt de rechtbank nog op dat de heer [B] heeft aangeboden om een kapvergunning voor de vier monumentale bomen aan te vragen, waardoor het smalste deel van de weg zou kunnen worden verbreed. Zonder dergelijke maatregelen lijkt de kans op schade aan voertuigen, zeker wanneer grote aantallen gasten in het donker aankomen en vertrekken, aanzienlijk en is het de vraag of de Stichting haar gasten in die situatie een dienst bewijst door ze via de Zuidpoort te laten aankomen of vertrekken. Bij beperkt (exclusief) gebruik van de toegang bij de Zuidpoort door bezoekers van het kasteel, zal geen hinder voor tegenliggers (medegerechtigden) ontstaan, maar lijkt het ook niet bezwaarlijk wanneer bezoekers voordat zij de Kasteellaan oprijden op een tegenligger moeten wachten.
4.21.
Tot slot betrekt de rechtbank in haar oordeel dat ten behoeve van de bezoekers van feesten en partijen een grote parkeergelegenheid is ingericht aan de noordzijde, dichtbij het kasteel, aan de [laan] en voorts dat tegen de huidige inrichting door [A] geen bezwaar is gemaakt door [B] c.s., als eigenaar van het dienende erf van de andere weghelft, en evenmin door de VvE, althans de bewoners van de appartementen, als medegerechtigden tot de erfdienstbaarheid.
4.22.
Het voorgaande voert tot de slotsom dat de vordering van de Stichting onder 3, 4 en 6 (i) tot het op kosten van [A] mogen verwijderen of verplaatsen van het metalen hek en de haag zal worden afgewezen.
Herstel wegdek
4.23.
De Stichting heeft onder 5 en 6 (i) gevorderd dat zij op kosten van [A] de Kasteellaan van een bedekking en slijtlaag mag voorzien, gelijk aan die [A] destijds heeft verwijderd, althans gelijk aan de bedekking en slijtlaag zoals deze zich bevindt op het overige deel van de Kasteellaan.
4.24.
De rechtbank wijst deze vordering af. [A] heeft als verweer aangevoerd dat hij op aanwijzing van de gemeente het asfalt weer heeft aangeheeld. Deze stelling wordt ondersteund door verschillende getuigen. Voor zover de Stichting heeft bedoeld om onder deze vordering ook herstel van door [A] toegebrachte schade in het wegdek te brengen (getuigen verklaren over gaten in het wegdek, ontstaan in de periode dat [A] een deel van het asfalt heeft laten wegfrezen), wordt dit verworpen bij gebrek aan onderbouwing. Naar het oordeel van de rechtbank is niet met concrete gegevens onderbouwd dat de gaten in het wegdek destijds door [A] zijn veroorzaakt. Bovendien blijkt uit de foto’s niet van gaten in het wegdek en is door verschillende getuigen verklaard dat de gaten in het wegdek zijn hersteld. Getuige [K] verklaart bijvoorbeeld met betrekking tot de weg:
“De weg is een half jaar tot driekwart jaar geleden opgeknapt. Er waren grote kuilen, het ziet er nu weer redelijk fatsoenlijk uit”.Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de Stichting nog altijd nadeel ondervindt van het verwijderen door [A] van een deel van het asfalt.
(Onderhouds)werkzaamheden
4.25.
De Stichting heeft onder 7 (i) gevorderd dat [A] moet gehengen en gedogen dat de Stichting, wanneer zij dat nodig acht, (onderhouds)werkzaamheden aan de Kasteellaan mag uitvoeren en daarbij, indien nodig, gebruik mag maken van het perceel van [A]. [A] bestrijdt deze vordering.
4.26.
De rechtbank wijst deze vordering af. Nu in de vestigingsakte geen regels met betrekking tot het onderhoud zijn opgenomen, geldt de wettelijke regeling zoals opgenomen in art. 5:75 BW. Daarin is bepaald dat de eigenaar van het heersende erf bevoegd is om op zijn kosten op het dienende erf alles te verrichten wat voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid noodzakelijk is. Daarenboven geldt op de voet van artikel 5:56 BW dat wanneer het voor het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van een onroerende zaak noodzakelijk is van een andere onroerende zaak tijdelijk gebruik te maken, de eigenaar van deze zaak gehouden is dit na behoorlijke kennisgeving en tegen schadeloosstelling toe te staan. De rechtbank ziet, gelet op deze wettelijke regelingen en bij gebreke van een concrete aanleiding waaruit zou volgen dat [A] zijn medewerking zou weigeren, geen belang voor de Stichting om deze vordering toe te wijzen. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
Verwijdering en plaatsing (verkeers)borden
4.27.
De Stichting heeft onder 6 (ii) gevorderd dat [A] moet gehengen en gedogen dat de Stichting de langs de weg staande borden mag verwijderen met de tekst:
  • “verboden toegang” rechts bij de ingang [straat 2];
  • Let op! Privé terrein Zonder code geen toegang”;
  • “Park & Kasteel via [laan]”;
  • “verboden toegang” links ter hoogte van het Kerkepad;
4.28.
[A] heeft tijdens de comparitie van 24 april 2014 recente foto’s overgelegd. Daaruit blijkt dat de door de Stichting genoemde borden, met uitzondering van het laatstgenoemde bord, zich niet op het terrein van [A] bevinden. Daarnaast is door [A] betoogd dat de borden van de VvE zijn, dat geldt volgens hem ook voor het laatstgenoemde bord. [A] heeft de VvE verzocht dit bord op eigen terrein te plaatsen, hetgeen de VvE heeft toegezegd. De discussie betreft derhalve niet zozeer de rechtsbetrekking tussen de eigenaar van het heersende erf en de eigenaar van het dienende erf, maar de discussie tussen de eigenaren van de twee heersende erven ten opzichte van elkaar: de Stichting en de VvE. Dit laat overigens onverlet dat [A] naar het oordeel van de rechtbank als eigenaar van het dienende erf niet het recht kan worden ontzegd om borden te plaatsen op zijn terrein om onbevoegd gebruik door derden tegen te gaan. Tegelijkertijd dient [A] er voor te waken dat hij de Stichting (of de VvE) onrechtmatige hinder toebrengt of beperkt in de uitoefening van haar erfdienstbaarheid. In het onderhavige geval betekent dat dat de tekst geen afbreuk mag doen aan de ontsluitingsfunctie van de weg voor zowel bewoners van de VvE als bezoekers van het kasteel. Nu [A] met betrekking tot de borden geen verwijt treft, zal de vordering onder 6 (ii) worden afgewezen.
4.29.
De Stichting heeft ook (in het petitum onder 7 (ii)) gevorderd dat [A] moet gehengen en gedogen dat de Stichting een bord met de tekst “naar kasteel en flats Park Oud Wassenaar” zal aanbrengen in de aan [A] toebehorende strook grond bij het begin van de weg ter vervanging van het bord met dezelfde tekst dat er vanaf 1975 tot 2005 heeft gestaan.
4.30.
De rechtbank wijst deze vordering af. Art. 5:75 BW verleent de Stichting immers reeds de bevoegdheid om op haar kosten alles te verrichten wat voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid noodzakelijk is. De rechtbank ziet dan ook geen belang voor de Stichting in toewijzing van deze vordering, te meer niet nu sinds het arrest van het hof Den Haag van 6 december 2011 vast staat dat sprake is van een erfdienstbaarheid van weg en niet aannemelijk is dat [A] opnieuw tot het weghalen van een bewegwijzeringsbord zou besluiten. Daarbij tekent de rechtbank wel aan dat de Stichting bij de plaatsing van een dergelijk bord rekening moet houden met het belang van [A] om onbevoegd gebruik door derden zoveel als mogelijk te voorkomen en met de wens van de mede-erfdienstbaarheidgerechtigde, de VvE, die eveneens ter voorkoming van misbruik van de weg door onbevoegden juist kiest voor een lage profilering van de Kasteellaan aan de zijde van [A].
Conclusie
4.31.
Het voorgaande voert tot de slotsom dat de rechtbank de vorderingen van de Stichting afwijst.
4.32.
De Stichting zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten (met inbegrip van de kosten van het voorlopig getuigenverhoor) aan de zijde van [A] worden begroot op:
- griffierecht € 262,00
- salaris advocaat
3.164,00(7,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 3.426,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt de Stichting in de proceskosten, aan de zijde van [A] tot op heden begroot op € 3.426,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. Brand en in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2015. [1]

Voetnoten

1.type: 1959