ECLI:NL:RBDHA:2015:11648

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2015
Publicatiedatum
8 oktober 2015
Zaaknummer
C/09/468018 / HA RK 14-290
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tardieve geboorteaangifte en identiteit verzoeker in het kader van Nederlanderschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 oktober 2015 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verzoeker, die stelt dat hij het Nederlanderschap heeft verkregen. De verzoeker, wonende in de Dominicaanse Republiek, heeft aangevoerd dat hij op 5 juni 1992 is erkend door een Nederlander en dat hij op 6 juni 1992 is gewettigd door het huwelijk van zijn moeder met deze erkenner. De verzoeker doet ook een beroep op het bezit van staat, omdat hij sinds 1992 de achternaam van de erkenner draagt en door hem als zijn eigen kind is behandeld.

De IND heeft echter geconcludeerd dat de verzoeker niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit, omdat er geen ratificatievonnis is overgelegd dat hoort bij de tardieve geboorteakte. Dit gebrek aan bewijs leidt tot gerede twijfels over de identiteit van de verzoeker. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen voldoende bewijs is dat het in de Dominicaanse Republiek vereiste verificatieonderzoek heeft plaatsgevonden voorafgaand aan de tardieve geboorteaangifte. Bovendien is er onvoldoende aangetoond dat de verzoeker daadwerkelijk in een gezinsverband met de erkenner heeft geleefd.

De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek afgewezen, omdat de verzoeker niet heeft kunnen aantonen dat hij recht heeft op het Nederlanderschap. De beslissing is openbaar uitgesproken door de rechters M.E. Groeneveld-Stubbe, M.J. Alt-van Endt en A.M.A. Keulen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/468018 / HA RK 14-290
Beschikking van 8 oktober 2015
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] , Dominicaanse Republiek,
verzoeker,
advocaat mr. A.W.M. van de Wouw te Tilburg,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(Ministerie van Veiligheid en Justitie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst),
verder te noemen ‘de IND’,
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. R.Y. Reckers.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 16 juni 2014 ingekomen verzoekschrift,
  • de brieven van mr. Van de Wouw van 20 oktober 2014 en 21 november 2014,
  • de brieven van de IND van 24 juli 2014 en 13 april 2015,
  • de brieven van de officier van justitie van 29 april 2015 en 1 juni 2015.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2015 gelijktijdig met het verzoekschrift van [A] , geregistreerd onder nummer C/09/468013HA RK 14-289. Verschenen zijn:
  • [verzoeker] ,
  • de heer M.A. Vissers, tolk,
  • mr. Van de Wouw, advocaat van verzoeker en van [A] ,
  • mr. Reckers namens de IND.
Door mr. Van de Wouw is een pleitnota overgelegd.

2.Het verzoek

Verzoeker vraagt de rechtbank vast te stellen dat hij vanaf 6 juni 1992, dan wel op enig ander moment, het Nederlanderschap heeft verkregen. Hij voert aan dat hij op 5 juni 1992 is erkend door de Nederlander [de erkenner] en op 6 juni 1992 is gewettigd door het huwelijk van zijn moeder, [de moeder] met de erkenner. Hierdoor heeft hij de Nederlandse nationaliteit verkregen. Subsidiair doet verzoeker een beroep op het bezit van staat als bedoeld in artikel 1:209 van het Burgerlijk Wetboek (BW), aangezien hij vanaf 1992, ondanks de echtscheiding tussen zijn moeder en de heer [de erkenner] , de achternaam [van de erkenner] draagt. Voorts heeft [de erkenner] hem steeds als zijn eigen kind behandeld en heeft hij voorzien in zijn onderhoud en opvoeding.

3.Het standpunt van de IND en van de officier van justitie

3.1.
De IND concludeert dat verzoeker niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit en dat het verzoek dient te worden afgewezen. Hij voert daartoe aan dat géén ratificatievonnis behorend bij een tardieve geboorteakte in de Dominicaanse Republiek is overgelegd. Het ontbreken van een dergelijk vonnis brengt met zich dat de geboorteakten van verzoeker, van 9 juli 2012 en 25 september 2014, in het Koninkrijk niet als rechtsgeldig kunnen worden aangemerkt, omdat niet is gebleken dat aan de registratie behoorlijk onderzoek is voorafgegaan. Er bestaat derhalve gerede twijfel over de identiteit van verzoeker, aldus de IND.
3.2.
Met betrekking tot het door verzoeker aangevoerde bezit van staat merkt de IND op dat verzoeker weliswaar sinds 1992 de achternaam van de heer [de erkenner] voert, maar dat dit volstrekt onvoldoende is om bezit van staat aan te nemen.
3.3.
De officier van justitie heeft schriftelijk medegedeeld geen behoefte te hebben aan bijwoning van de zitting en zich aan te sluiten bij het advies van de IND.

4.De beoordeling

4.1.
Niet staat ter discussie dat er sprake is van een tardieve geboorteaangifte met betrekking tot verzoeker. Verzoeker voert aan dat op 5 juni 1992 door de heer [de erkenner] een zogenaamde laattijdige geboorteaangifte is gedaan.
4.2.
Verzoeker heeft onder meer overgelegd een ‘Acta Inextensa de Nacimiento’ van 9 juli 2012 waarin wordt verklaard dat op 5 juni 1992 door [de erkenner] een laattijdige geboorteaangifte is gedaan van [verzoeker] , geboren op [geboortedatum] in het Hospitaal […] te [geboorteplaats] . Als vader staat vermeld [de erkenner] en als moeder [de moeder] .
4.3.
Bij een tardieve geboorteregistratie dient volgens de in de Dominicaanse Republiek geldende procedures sprake te zijn van een ratificatievonnis. Ter voorkoming van dubbele registratie dient verificatie plaats te vinden van de in de tardieve geboorteakte op te nemen gegevens, zoals plaats en datum van geboorte en de namen van de ouders. Het verificatieonderzoek wordt ter beoordeling aan een rechter voorgelegd die vervolgens een ratificatievonnis kan uitspreken. Het vonnis dient te worden gearchiveerd.
4.4.
In voormelde akte van 9 juli 2012 wordt verwezen naar een ratificatievonnis van 5 juni 1992. Verzoeker heeft getracht dat vonnis te achterhalen, maar is daarin niet geslaagd.
De griffier bij de Vijfde Kamer van de Civiele en Handelskamer van het gerecht in eerste aanleg van het Nationaal District in de Dominicaanse Republiek heeft op 16 oktober 2014 schriftelijk verklaard dat in de onder haar beheer berustende archieven geen registratie aanwezig is ter bevestiging van een vonnis van 5 juni 1992 met betrekking tot [verzoeker] .
4.5.
Door het ontbreken van het desbetreffende ratificatievonnis kan naar het oordeel van de rechtbank niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat, voorafgaand aan de tardieve geboorteaangifte, het in de Dominicaanse Republiek voorgeschreven verificatieonderzoek daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Het komt de rechtbank overigens hoogst onwaarschijnlijk voor dat het ratificatievonnis van 5 juni 1992 van dezelfde dag zou kunnen zijn als de dag waarop de verlate geboorteaangifte heeft plaatsgevonden.
4.6.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat er gerede twijfels bestaan over de identiteit van verzoeker, zodat niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van een rechtsgeldige erkenning van verzoeker door [de erkenner] of van een rechtsgeldige wettiging van verzoeker door het huwelijk van [de erkenner] met de moeder van verzoeker.
4.7.
Verzoeker beroept zich voorts op het bezit van staat als bedoeld in artikel 1:209 BW. Bezit van staat doet zich voor indien de wijze waarop iemand met een zekere duurzaamheid aan het maatschappelijk verkeer deelneemt, er naar zijn uiterlijke vorm op duidt dat hij in een bepaalde familiebetrekking staat ten opzichte van een ander (Hoge Raad 9 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU9884). Bezit van staat dient er voor te zorgen dat de feitelijke situatie gelijk wordt getrokken aan de meest in aanmerking komende rechtsfiguur.
4.8.
In de onderhavige zaak is onvoldoende gesteld of gebleken dat verzoeker een staat bezit overeenkomstig zijn geboorteakte. Verzoeker is geboren in 1990 en draagt pas vanaf 1992 de achternaam van [de erkenner] . De moeder van verzoeker is kort na de huwelijkssluiting met [de erkenner] naar Aruba vertrokken met achterlating van verzoeker, die toen nog erg jong was, bij zijn tante. In 1997 zijn de moeder en [de erkenner] gescheiden. Niet is gesteld of gebleken dat verzoeker en [de erkenner] ooit gezamenlijk in één huis hebben gewoond of anderszins in gezinsverband hebben samengeleefd. . Verzoeker woont vrijwel zijn hele leven in de Dominicaanse Republiek, terwijl niet is gebleken dat [de erkenner] ooit in de Dominicaanse Republiek heeft gewoond. Dat [de erkenner] verzoeker financieel zou hebben ondersteund, is onvoldoende voor het aannemen van bezit van staat.

5.De beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe, mr. M.J. Alt-van Endt en mr. A.M.A. Keulen en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2015. [1]

Voetnoten

1.type: 206