ECLI:NL:RBDHA:2015:11598
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- A.W. Ente
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van buiten schuld niet kunnen vertrekken
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 1 oktober 2015 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Eiser, vertegenwoordigd door mr. R.W. Koevoets, had de aanvraag ingediend met als doel 'humanitair tijdelijk' verblijf, omdat hij buiten zijn schuld niet uit Nederland kon vertrekken. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, vertegenwoordigd door mr. R.A.P.M. van der Zanden, had de aanvraag afgewezen op basis van een inreisverbod dat op eiser van toepassing was. Eiser had op 15 mei 2015 beroep ingesteld tegen het besluit van 22 april 2015, waarin het bezwaar tegen de afwijzing kennelijk ongegrond was verklaard.
De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunning. Eiser had niet aangetoond dat hij zelfstandig had geprobeerd om zijn vertrek naar China te realiseren, ondanks dat hij in het bezit was van een Chinese identiteitskaart. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in redelijkheid had kunnen besluiten dat eiser niet in aanmerking kwam voor de verblijfsvergunning, omdat hij niet voldeed aan de cumulatieve voorwaarden zoals gesteld in de Vreemdelingencirculaire.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiser had de wens om terug te keren naar China, maar de rechtbank vond dat hij onvoldoende had aangetoond dat hij buiten zijn schuld niet kon vertrekken. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om aan te tonen dat zij zelfstandig hun vertrek hebben geprobeerd te realiseren, en dat het beleid van de staatssecretaris niet kennelijk onredelijk was.