ECLI:NL:RBDHA:2015:11594

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2015
Publicatiedatum
8 oktober 2015
Zaaknummer
15 / 4480
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verblijfstatus en motiveringsgebrek bij afwijzing verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

Op 1 oktober 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende de verblijfsvergunning van eisers, een Armeens gezin. Eisers, die op 16 februari 2010 uit Armenië zijn gevlucht, hebben in 2010 aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke zijn afgewezen. In 2014 hebben zij een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die op 7 januari 2015 werd afgewezen, met een inreisverbod van twee jaar. Tegen deze afwijzing hebben eisers beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder, de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, in zijn besluitvorming niet alle relevante feiten en omstandigheden heeft betrokken bij de belangenafweging met betrekking tot artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Eisers hebben aangevoerd dat hun recht op privéleven wordt geschonden door de uitzetting, vooral gezien de emotionele band met Nederland na de crematie van hun overleden kind en de sociale banden van hun kinderen in Nederland. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoont, omdat verweerder niet adequaat heeft gemotiveerd waarom er geen schending van artikel 8 van het EVRM zou zijn.

De rechtbank verklaart de beroepen gegrond, vernietigt het bestreden besluit en verplicht verweerder om opnieuw op bezwaar te beslissen. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers en moet het griffierecht worden vergoed. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging door de overheid bij beslissingen die het privéleven van vreemdelingen raken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 15/4480
V-nummers: [nummer 1], [nummer 2], [nummer 3], [nummer 4]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van

1 oktober 2015 in de zaak tussen

[naam 1], geboren op [geboortedatum 1], eiser,
[naam 2], geboren op [geboortedatum 2], eiseres,
mede namens hun kinderen
[naam 3], geboren op [geboortedatum 3],
[naam 4], geboren op [geboortedatum 4],
hierna gezamenlijk te noemen: eisers,
allen van Armeense nationaliteit,
gemachtigde: mr. P.R. Klaver,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. N. Hamzaoui.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 24 februari 2015 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van de beroepen ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2015. Namens eisers is verschenen mr. M.S. Yap, kantoorgenoot van hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door voornoemde gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eisers zijn op 16 februari 2010 gevlucht uit Armenië. Op 5 maart 2010 hebben zij aanvragen ingediend ter verkrijging van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Op 7 september 2010 is eiseres na een onvoldragen eerste zwangerschap (van ongeveer 21 weken) bevallen van een levenloze zoon. De as is na crematie uitgestrooid bij het crematorium in Groningen.
3. Bij besluit van 24 december 2010 zijn de asielaanvragen afgewezen. Het daartegen ingestelde beroep is door deze rechtbank, zittingsplaats Maastricht, op 19 augustus 2011 ongegrond verklaard. Het hoger beroep van eisers in deze zaken is op 26 januari 2012 kennelijk ongegrond verklaard. Eisers hebben op 28 oktober 2011 verzocht om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Het ingestelde beroep tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar is bij uitspraak deze rechtbank, zittingsplaats Maastricht, van 6 augustus 2013 ongegrond verklaard. Bij besluit van 20 januari 2012 is ambtshalve uitstel van vertrek van 20 januari 2012 tot en met 1 april 2012 aan eiseres verleend op grond van artikel 64 van de Vw vanwege zwangerschap. Het tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar ingestelde beroep is bij voornoemde uitspraak van 6 augustus 2013 door deze rechtbank, zittingsplaats Maastricht, eveneens ongegrond verklaard. Op 21 augustus 2013 is opnieuw uitstel van vertrek wegens zwangerschap verleend op grond van artikel 64 van de Vw, voor de periode van 26 augustus 2013 tot en met 18 november 2013.
4. Op 2 april 2014 hebben eisers een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘conform beschikking Minister’ aangevraagd. Die aanvraag is afgewezen bij besluit van 7 januari 2015. Bij dat besluit is tevens een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Het tegen dat besluit gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit, voor zover dat ziet op het inreisverbod, gegrond verklaard en overigens kennelijk ongegrond verklaard.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers niet in het bezit zijn van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) en dat zij niet vallen onder één van de in artikel 17, eerste lid, onder a tot en met f, van de Vw genoemde categorieën vreemdelingen die zijn vrijgesteld van de mvv-plicht. Evenmin komen eisers in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 3.71, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Geen sprake is van schending van artikel 8 van het EVRM omdat eisers niet van elkaar worden gescheiden. Voorts bestaat er volgens verweerder geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 3.71, derde lid, van het Vb (hardheidsclausule). Eisers komen evenmin in aanmerking voor ambtshalve verlening van een vergunning op grond van artikel 3.6 van het Vb.
6. Op hetgeen eisers daartegen hebben aangevoerd wordt hierna - voor zover van belang - ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
7. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd. In artikel 3.7, eerste lid, van het Vb is bepaald dat een dergelijke aanvraag in dat geval wordt afgewezen.
Ingevolge artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vb is de vreemdeling van wie de uitzetting in strijd is met artikel 8 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM), vrijgesteld van het mvv-vereiste.
Ingevolge artikel 3.71, derde lid, van het Vb kan verweerder het eerste lid buiten toepassing laten, voor zover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat eisers niet beschikken over een geldige mvv.
Ter beoordeling staat allereerst of eisers op grond van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vb hadden moeten worden vrijgesteld van het mvv-vereiste.
9. Eisers hebben aangevoerd dat vrijstelling van de mvv-plicht had moeten worden verleend, onder meer omdat artikel 8 van het EVRM wordt geschonden bij uitzetting. Aangevoerd is dat het recht op privéleven wordt geschonden, nu eisers ten gevolge van het feit dat de as van hun overleden kind is uitgestrooid in Groningen een sterke emotionele band met Nederland hebben. De kinderen zijn in Nederland geboren, verblijven gedurende vijf jaar in Nederland, hebben culturele en sociale banden in Nederland en geen binding met Armenië.
10. De rechtbank overweegt dat eisers reeds in bezwaar gemotiveerd hebben aangevoerd dat uitzetting schending van hun recht op privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM betekent. Verweerder heeft ter onderbouwing van het standpunt dat artikel 8 van het EVRM bij uitzetting van eisers niet wordt geschonden, in de besluitvorming uitsluitend opgemerkt dat de gezinsleden niet van elkaar gescheiden worden. Dat betekent dat verweerder niet alle relevante feiten en omstandigheden kenbaar in zijn belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM heeft betrokken, zodat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft. Het standpunt van verweerder dat de weigering eisers vrij te stellen van het mvv-vereiste geen schending oplevert van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van het privéleven, is niet deugdelijk gemotiveerd.
11. De beroepen zijn reeds daarom gegrond en het bestreden besluit wordt wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigd. Gezien de aard van de door verweerder te maken belangenafweging, ziet de rechtbank geen mogelijkheid om het geschil finaal te beslechten. Aan een bespreking van de overige beroepsgronden wordt niet toegekomen. Verweerder dient met inachtneming van het voorgaande opnieuw op bezwaar te beslissen.
12. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op bezwaar dient te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ten bedrage van € 980,-;
- gelast dat verweerder het griffierecht ad € 167,- aan eisers vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Valk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
1 oktober 2015.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.