3.3.De rechtbank is van oordeel dat uit de brief van de Italiaanse autoriteiten van
17 juni 2015 (enkel) valt te herleiden dat eiser houder is geweest van een verblijfsvergunning voor subsidiaire bescherming, welke vergunning is verlopen op 30 juli 2011. Uit de brief valt niet op te maken dat eiser bij terugkeer in Italië onverminderd aanspraak kan maken op een verblijfsvergunning en dat er sprake is van het genieten van internationale bescherming aldaar. Er staat in reactie op het Nederlandse verzoek immers:
“Met betrekking tot uw verzoek van 12/03/2015 deel ik u mee dat uit controles in de nationale databanken is gebleken dat de Eritrese burger [naam] , geboren op [datum 1983] , Eritrea, met EURODAC-code IT1KR00XD6, in Italië bekend is als [naam 2] , geboren op [datum 1982] , Eritrea, houder van een verblijfsvergunning voor ‘subsidiaire bescherming’ die is verlopen op 30/07/2011 en die is afgegeven door het Hoofdbureau van politie van Crotone.
(…)
Daarom wordt er toestemming gegeven voor de terugkeer van de desbetreffende burger, maar met het verzoek om – ten minste tien werkdagen van tevoren – naast de betreffende verzoeken, ook informatie over de datum en het tijdstip waarop de overdracht aan het Bureau Grenspolitie van Lametia Terme plaats zal vinden, te verstrekken aan deze Centrale Directie en aan het Hoofdbureau van politie in Crotone die de bovengenoemde verblijfsvergunning heeft afgegeven aan de vreemdeling en die zorg zal dragen voor de vaststelling van het huidige en feitelijke bestaan van de nog bestaande vereisten (SDI-signalering).
Het bovengenoemde Bureau Grenspolitie wil, in geval van eventuele aankomst, de desbetreffende vreemdeling identificeren om te kijken of deze overeenkomt met de houder van de verblijfsvergunning die is afgegeven door het bovengenoemde Hoofdbureau van politie teneinde toestemming te kunnen geven voor toegang tot het nationale grondgebied.
(…)
Gelet op het vorenstaande en de omstandigheid dat verweerder ter zitting geen plausibel antwoord heeft kunnen geven op de discrepantie tussen het hierboven aangehaalde citaat uit de brief en de interpretatie daarvan door verweerder, ontbeert het bestreden besluit een deugdelijke motivering.
Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:46 van de Awb genomen. Het bestreden besluit komt derhalve voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren. Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft daarom geen nadere bespreking.
4. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).