ECLI:NL:RBDHA:2015:11505

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2015
Publicatiedatum
6 oktober 2015
Zaaknummer
AWB-15_17025u
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

Op 7 oktober 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende een asielaanvraag van een Eritrese eiser. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, nadat verweerder, de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk had verklaard. Dit besluit was gebaseerd op een brief van de Italiaanse autoriteiten van 17 juni 2015, waarin werd gesteld dat de eiser als houder van een verblijfsvergunning voor subsidiaire bescherming werd beschouwd. De rechtbank oordeelde echter dat uit deze brief niet kon worden afgeleid dat de eiser bij terugkeer naar Italië onverminderd aanspraak kon maken op internationale bescherming. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit niet deugdelijke motivering had en in strijd was met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 15 / 17025

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 oktober 2015 in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. L.S.T.H. Ruijters),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. A.M.H.W. van Heerebeek).

Procesverloop

Bij besluit van 17 september 2015 heeft verweerder de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (AWB 15/17026).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2015. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, met dien verstande dat mr. J. van den Broek heeft waargenomen voor haar kantoorgenoot mr. L.S.T.H. Ruijters. Als tolk is verschenen A. Mengistu.

Overwegingen

1. Eiser, geboren op [geboortedatum 1983] , heeft de Eritrese nationaliteit. Eiser heeft op 12 augustus 2014 voormelde aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat eiser in Italië op 5 juni 2008 een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Eiser is diverse malen gehoord. Op basis van zijn verklaringen en op grond van het Eurodac resultaat, zijn de autoriteiten van Italië per brief van 17 oktober 2014 benaderd met een verzoek om informatie omtrent het verblijfsrecht van eiser aldaar. De Italiaanse autoriteiten hebben per brief van 20 januari 2015 laten weten dat eiser aldaar de beschikking heeft gehad over een verblijfsvergunning op grond van subsidiaire bescherming, geldig tot 30 juli 2011. Per brief van 2 februari 2015 zijn de Italiaanse autoriteiten verzocht om aan te geven of eiser bij terugkeer hierop (opnieuw) aanspraak kan maken. De Italiaanse autoriteiten hebben per brief van 17 juni 2015 gereageerd. Verweerder heeft daarop een voornemen tot niet-ontvankelijk verklaring van de aanvraag aan eiser kenbaar gemaakt en aldus besloten op 17 september 2015.
2. Eiser kan zich niet verenigen met de inhoud van het besluit en voert daartoe het navolgende aan. Verweerder gaat er ten onrechte van uit dat de Italiaanse autoriteiten aan eiser een verblijfsvergunning/internationale bescherming zullen verlenen bij terugkeer naar Italië. Volgens eiser staat in de brief van de Italiaanse autoriteiten van 17 juni 2015 enkel vermeld dat indien de identiteit van eiser kan worden vastgesteld, toestemming zal worden gegeven voor toegang tot het nationale grondgebied. Hiermee staat volgens eiser geenszins vast dat door de Italiaanse autoriteiten aan eiser opnieuw een verblijfsvergunning zal worden verleend. Verweerder heeft ten onrechte niet getoetst aan het belang van het kind van eiser in Nederland en de eerbiediging van het familie- en gezinsleven. Vanwege het procedureverloop in de bestuurlijke besluitvorming had eiser er niet ernstig rekening mee hoeven houden dat hij zou worden geclaimd bij de Italiaanse autoriteiten.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1.
Ingevolge artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 niet-ontvankelijk worden verklaard in de zin van artikel 33 van de Procedurerichtlijn, indien:
a. de vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet;
(…).
3.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder haar besluit tot niet-ontvankelijkverklaring van de aanvraag baseert op de inhoud van de brief van de Italiaanse autoriteiten van
17 juni 2015. Volgens verweerder blijkt uit de brief genoegzaam dat eiser door de Italiaanse autoriteiten wordt beschouwd als houder van een verblijfsvergunning voor subsidiaire bescherming zodat hij bij terugkeer, na vaststelling van zijn identiteit, nog immer aanspraak kan maken op subsidiaire bescherming. Eiser betwist dit.
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat uit de brief van de Italiaanse autoriteiten van
17 juni 2015 (enkel) valt te herleiden dat eiser houder is geweest van een verblijfsvergunning voor subsidiaire bescherming, welke vergunning is verlopen op 30 juli 2011. Uit de brief valt niet op te maken dat eiser bij terugkeer in Italië onverminderd aanspraak kan maken op een verblijfsvergunning en dat er sprake is van het genieten van internationale bescherming aldaar. Er staat in reactie op het Nederlandse verzoek immers:
“Met betrekking tot uw verzoek van 12/03/2015 deel ik u mee dat uit controles in de nationale databanken is gebleken dat de Eritrese burger [naam] , geboren op [datum 1983] , Eritrea, met EURODAC-code IT1KR00XD6, in Italië bekend is als [naam 2] , geboren op [datum 1982] , Eritrea, houder van een verblijfsvergunning voor ‘subsidiaire bescherming’ die is verlopen op 30/07/2011 en die is afgegeven door het Hoofdbureau van politie van Crotone.
(…)
Daarom wordt er toestemming gegeven voor de terugkeer van de desbetreffende burger, maar met het verzoek om – ten minste tien werkdagen van tevoren – naast de betreffende verzoeken, ook informatie over de datum en het tijdstip waarop de overdracht aan het Bureau Grenspolitie van Lametia Terme plaats zal vinden, te verstrekken aan deze Centrale Directie en aan het Hoofdbureau van politie in Crotone die de bovengenoemde verblijfsvergunning heeft afgegeven aan de vreemdeling en die zorg zal dragen voor de vaststelling van het huidige en feitelijke bestaan van de nog bestaande vereisten (SDI-signalering).
Het bovengenoemde Bureau Grenspolitie wil, in geval van eventuele aankomst, de desbetreffende vreemdeling identificeren om te kijken of deze overeenkomt met de houder van de verblijfsvergunning die is afgegeven door het bovengenoemde Hoofdbureau van politie teneinde toestemming te kunnen geven voor toegang tot het nationale grondgebied.
(…)
Gelet op het vorenstaande en de omstandigheid dat verweerder ter zitting geen plausibel antwoord heeft kunnen geven op de discrepantie tussen het hierboven aangehaalde citaat uit de brief en de interpretatie daarvan door verweerder, ontbeert het bestreden besluit een deugdelijke motivering.
Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:46 van de Awb genomen. Het bestreden besluit komt derhalve voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren. Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft daarom geen nadere bespreking.
4. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak
een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 980,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.M.M. Gijselaers, rechter, in aanwezigheid van
mr. D.D.R.H. Lechanteur, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
7 oktober 2015.
w.g. D. Lechanteur,
griffier
w.g. R. Gijselaers,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 7 oktober 2015

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.