ECLI:NL:RBDHA:2015:11502

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2015
Publicatiedatum
6 oktober 2015
Zaaknummer
C/09/481192 / FA RK 15-365
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezag en hoofdverblijfplaats van minderjarigen na scheiding van ouders met internationale elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 oktober 2015 uitspraak gedaan over het gezamenlijk ouderlijk gezag en de hoofdverblijfplaats van twee minderjarige kinderen na de scheiding van hun ouders. De vader, die in Nederland woont, heeft verzocht om gezamenlijk gezag over de kinderen en om de hoofdverblijfplaats bij hem te bepalen. De moeder, die in Liberia woont, heeft verweer gevoerd en verzocht om de hoofdverblijfplaats bij haar te bepalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gewone verblijfplaats van de kinderen in Liberia ligt, maar dat de Nederlandse rechter bevoegd is om te oordelen over het gezag, gezien de verbondenheid van de zaak met Nederland.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de affectieve relatie tussen de ouders, de huidige verblijfplaats van de kinderen en de betrokkenheid van beide ouders. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vader niet kan aantonen dat hij gezamenlijk gezag heeft over de minderjarige [minderjarige] volgens het recht van Maryland, Verenigde Staten. Daarom heeft de rechtbank het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag te verkrijgen afgewezen, maar heeft het verzoek om gezamenlijk gezag over de andere minderjarige toegewezen.

Wat betreft de hoofdverblijfplaats heeft de rechtbank geoordeeld dat het in het belang van de kinderen is dat de hoofdverblijfplaats bij de moeder wordt bepaald, gezien haar rol als primair verzorgende ouder in het verleden. De rechtbank heeft de verzoeken van de vader afgewezen en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, waarbij het gezamenlijk gezag aan beide ouders is toegekend en de hoofdverblijfplaats bij de moeder is vastgesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 15-365
Zaaknummer: C/09/481192
Datum beschikking: 6 oktober 2015

Gezag en hoofdverblijfplaats

Beschikking op het op 15 januari 2015 ingekomen verzoek van:

[verzoeker]

de vader,
wonende te [woonplaats],
advocaat: voorheen mr. A. van Haga te Den Haag, thans mr. C. Hartmann te Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[verweerster]

de moeder,
wonende te Liberia,
advocaat: mr. H. Dreesmann-Bruijntjes te Den Haag.

Procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- de brief d.d. 10 september 2015 van de zijde van de moeder.
Op 22 september 2015 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vader, bijgestaan door zijn advocaat en vergezeld door de tolk mevrouw M.L. van Zonneveld, alsmede de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Van de zijde van de moeder zijn pleitnotities met nadere stukken overgelegd.

Verzoek en verweer

Het verzoekschrift strekt tot:
 primair voor recht te verklaren dat partijen gezamenlijk ouderlijk gezag uitoefenen over [minderjarige], subsidiair de vader over [minderjarige] gezamenlijk met de moeder te belasten met het ouderlijk gezag;
 de vader over [minderjarige] gezamenlijk met de moeder te belasten met het ouderlijk gezag;
 het hoofdverblijf van beide kinderen bij de vader te bepalen;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder heeft verweer gevoerd, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Ter terechtzitting heeft de moeder verzocht, voor het geval de vader mede met het gezag over de minderjarigen zal worden belast, te bepalen dat de navolgende voorwaarden gelden:
  • de vader delegeert alle bevoegdheden die uit het gezamenlijk gezag voortvloeien voor de duur van de minderjarigheid aan de moeder, op voorwaarde dat de moeder de vader zal consulteren in zaken die verder strekken dan de dagelijkse verzorging en opvoeding;
  • de moeder zal de vader consulteren in alle zaken die verder strekken dan de dagelijkse verzorging en opvoeding;
  • de moeder zal in zaken als bedoeld onder 1 en 2, na de vader hierover gehoord te hebben en, zo nodig de argumenten over en weer te hebben gewogen, de beslissing ten aanzien van de minderjarigen nemen, welke beslissing door de vader zal worden gerespecteerd;
  • in gevallen waarin derden de medewerking, al dan niet schriftelijk, van beide ouders verlangen, zal de vader, indien van toepassing, na te zijn gehoord door de moeder, zijn medewerking op eerste verzoek van moeder verlenen;
  • de vader zal de woonplaatskeuze van de moeder in Liberia respecteren.
Ter terechtzitting heeft de moeder – naar de rechtbank begrijpt – tevens verzocht de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij haar te bepalen.

Feiten

 Partijen hebben tot medio 2013 een affectieve relatie gehad.
 Zij zijn de ouders van de volgende thans nog minderjarige kinderen:
 [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] Maryland, Verenigde Staten van Amerika,
 [minderjarige] geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats].
 Tot het eindigen van de affectieve relatie hebben partijen samengewoond in [plaats].
 Begin juli 2013 is de moeder met de minderjarigen naar Liberia vertrokken. Eind september 2014 zijn de minderjarigen naar Nederland gebracht door een tante van de moeder.
 De minderjarigen verblijven thans bij de vader.
 De moeder is van rechtswege alleen met het ouderlijk gezag over de minderjarige [minderjarige] belast.
 De vader, de moeder en de minderjarigen hebben de Nederlandse nationaliteit. De minderjarige [minderjarige] heeft daarnaast nog de Amerikaanse nationaliteit.

Beoordeling

Rechtsmacht
De rechtbank heeft kennis genomen van de beschikking van deze rechtbank d.d. 6 oktober 2015 met kenmerk FA RK 15-6305 / C/09/494358 in de door de moeder aanhangig gemaakte teruggeleidingszaak.
In genoemde beschikking heeft de rechtbank overwogen dat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen na het vertrek van moeder in juli 2013 naar Liberia is gewijzigd van Nederland in Liberia. De rechtbank zal in de onderhavige procedure ook daar van uitgaan.
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Liberia is en de moeder de rechtsmacht van de Nederlandse rechter heeft betwist, kan de bevoegdheid van de Nederlandse rechter niet worden ontleend aan de Verordening Brussel IIbis. Immers de gewone verblijfplaats van de minderjarigen is niet gelegen op het grondgebied van een EU-lidstaat en aan de voorwaarden van artikel 12 lid 3 van genoemde verordening is niet voldaan.
De bevoegdheid van de Nederlandse rechter kan evenmin worden ontleend aan het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1996, nu de bepalingen van hoofdstuk II (artikelen 5 t/m 14) van dit verdrag in het onderhavige geval niet de rechter van een verdragsluitende staat bevoegd verklaren.
Ook kan de bevoegdheid van de Nederlandse rechter niet worden ontleend aan het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1961, nu de minderjarigen niet hun gewone verblijfplaats hebben op het grond gebied van een verdragsluitende staat.
Nu de verordening Brussel IIbis, noch het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 dan wel het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1961 van toepassing zijn, bepaalt artikel 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de rechtsmacht. Artikel 5 Rv bepaalt dat de Nederlandse rechter in zaken betreffende ouderlijke verantwoordelijkheid geen rechtsmacht heeft indien het kind zijn gewone verblijfplaats niet in Nederland heeft, tenzij hij zich in een uitzonderlijk geval, wegens de verbondenheid van de zaak met de rechtssfeer van Nederland, in staat acht het belang van het kind naar behoren te beoordelen.
Van dit laatste is naar het oordeel van de rechtbank sprake, nu de minderjarigen tot juli 2013 hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben gehad en zij zich sedert eind september 2014 tot op heden in Nederland bevinden, zij bovendien de Nederlandse nationaliteit bezitten en de vader zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft. De rechtbank acht zich dan ook bevoegd om van het verzoek van de vader kennis te nemen.
Toepasselijk recht
De rechtbank zal Nederlands recht als haar interne recht toepassen.
Artikel 15 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (artikel 16 Haags kinderontvoeringsverdrag)
In de teruggeleidingszaak heeft de rechtbank bij beschikking van heden het verzoek van de moeder tot teruggeleiding van de minderjarigen naar Liberia toegewezen. In de omstandigheid dat partijen de rechtbank uitdrukkelijk hebben verzocht om de behandeling en beslissing in de teruggeleidingszaak en de gezagszaak gelijktijdig te laten plaatsvinden, ziet de rechtbank om mede proceseconomische redenen aanleiding om aan het bepaalde in artikel 15 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering en artikel 16 Haags kinderontvoeringsverdrag voorbij te gaan.
De gezagsvoorziening
Ten aanzien van de minderjarige [minderjarige] heeft de vader zich op het standpunt gesteld dat partijen op grond van het familierecht in Maryland, Verenigde Staten, het gezamenlijk gezag over deze minderjarige uitoefenen, nu [minderjarige] de geslachtsnaam van de vader heeft. Volgens de vader betekent dit dat de vereiste registratie heeft plaatsgevonden op grond waarvan de vader mede belast is met het gezag over deze minderjarige. De moeder heeft betwist dat de door de vader bedoelde registratie heeft plaatsgevonden.
De rechtbank stelt voorop dat naar het recht van Maryland (USA) een ongehuwde vader die in aanmerking wil komen voor het ouderschap met de moeder een zogenoemde “affidavit” moet ondertekenen. Na ondertekening van een dergelijk document kan de vader vervolgens het gezagsrecht aanvragen bij de rechtbank. Tot op die aanvraag is beslist, blijft het gezagsrecht bij de moeder. De vader heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet kan aantonen dat de vereiste registratie naar het recht van Maryland heeft plaatsgevonden. Evenmin is gesteld dat de vader een dergelijke aanvraag heeft gedaan. Aldus is niet gebleken dat er naar het recht van Maryland sprake is van gezamenlijk gezag over [minderjarige]. Dat zij de geslachtsnaam van de vader heeft, betekent niet zonder meer dat de vader aan de vereisten voor verkrijging van gezag heeft voldaan.
De rechtbank zal er daarom van uitgaan dat de moeder ook ten aanzien van de minderjarige [minderjarige] het eenhoofdig gezag uitoefent. De rechtbank zal dan ook het primaire verzoek van de vader voor recht te verklaren dat partijen gezamenlijk ouderlijk gezag uitoefenen over [minderjarige] afwijzen.
Daarmee komt de rechtbank toe aan beoordeling van het verzoek van de vader om hem over de minderjarigen gezamenlijk met de moeder te belasten met het ouderlijk gezag.
Op grond van artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten.
Op grond van lid 2 van genoemd artikel wordt, indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
De moeder heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van de onder a en b genoemde omstandigheden en dat het verzoek van de vader dient te worden afgewezen. De moeder heeft gesteld dat de relatie van partijen moeizaam was, dat het gedrag van de vader vanaf het moment dat de minderjarigen sedert eind september 2014 in Nederland verblijven in negatieve zin is veranderd en dat de vader de minderjarigen tijdens zijn nacht- en avonddiensten alleen thuis laat. De moeder heeft voorts gesteld dat de wijze waarop de vader zich de afgelopen maanden heeft gedragen de verhouding tussen partijen zeer ernstig heeft verstoord.
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen de moeder heeft gesteld onvoldoende is om de vader de uitoefening van het gezamenlijk gezag te onthouden. Het is onvoldoende gebleken dat partijen niet met elkaar over de minderjarigen kunnen communiceren. De vader heeft onweersproken gesteld dat eind 2013 de relatie tussen partijen is beëindigd en dat vanaf dat moment de communicatie tussen partijen in het teken stond van de minderjarigen. De vader heeft voorts onweersproken gesteld dat de minderjarigen hem bijna iedere avond konden bellen en dat de moeder de vader op de hoogte hield van de ontwikkeling en het welzijn van de minderjarigen, onder andere door foto’s en schoolwerkjes te sturen. Volgens de vader was het contact tussen hem en de moeder oppervlakkig, maar niet onaangenaam. De vader heeft ook onweersproken gesteld dat partijen altijd hebben samengewoond en altijd de beslissingen ten aanzien van de minderjarigen samen hebben genomen. Volgens de vader hebben partijen niet officieel het gezag aangevraagd, omdat de moeder in aanmerking wilde komen voor een bepaalde uitkering en het gunstiger was indien zij alleen het gezag had. Dat de verhoudingen tussen partijen thans zijn verstoord als gevolg van het geschil tussen partijen omtrent de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen, maakt naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat partijen niet in staat zijn om in de toekomst het gezamenlijk gezag over de minderjarigen uit te oefenen. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook geen sprake van de hierboven onder a en b genoemde omstandigheden. Het verzoek van de vader om hem over de minderjarigen gezamenlijk met de moeder te belasten met het ouderlijk gezag zal dan ook worden toegewezen.
De rechtbank ziet, gelet op het voorgaande, geen aanleiding om op voorhand, zoals door de moeder verzocht, nadere voorwaarden te stellen aan de uitoefening van het gezamenlijk gezag door de vader. Dit verzoek van de moeder zal dan ook worden afgewezen.
De hoofdverblijfplaats
Nu de vader en de moeder over en weer verzocht hebben de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen respectievelijk bij hem en haar te bepalen, zal de rechtbank te dien aanzien beoordelen wat het meest in het belang kan worden geacht.
Voor de rechtbank staat vast dat beide ouders een rol vervullen in het leven van hun kinderen en dat zij een grote betrokkenheid tonen. De rechtbank acht hen in gelijke mate geschikt om de minderjarigen te verzorgen en op te voeden. Er zijn geen aanwijzingen waaruit het tegendeel volgt.
Uit de omstandigheid dat de vader het goed heeft gevonden dat de moeder in juli 2013 de minderjarigen voor langere tijd mee heeft genomen naar Liberia om daar naar werk te zoeken, leidt de rechtbank af dat de moeder ten tijde van de samenleving van partijen de primair verzorgende ouder was.
Gezien het tijdelijk verblijf van de minderjarigen in Nederland acht de rechtbank het in het belang van de minderjarigen dat de situatie waarin de moeder de zorg voor de minderjarigen had wordt hersteld. De rechtbank zal dan ook het verzoek van de moeder de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij haar te bepalen toewijzen en het verzoek van de vader daartoe afwijzen.

BeslissingDe rechtbank:

bepaalt dat met ingang van heden aan de vader en de moeder gezamenlijk het gezag zal toekomen over de minderjarigen:
 [minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] Georges, Verenigde Staten van Amerika,
 [minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat genoemde minderjarigen de hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de moeder en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.M. Boone, J. Visser en K.M. Braun, kinderrechters, bijgestaan door P. Lahman als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 oktober 2015.