ECLI:NL:RBDHA:2015:11437

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2015
Publicatiedatum
5 oktober 2015
Zaaknummer
AWB-15_16977u
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opleggen van vrijheidsbeperkende maatregel aan moeder met kinderen in het kader van terugkeer naar Afghanistan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 oktober 2015 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel aan een moeder en haar minderjarige kinderen. De maatregel werd opgelegd door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, met als doel de terugkeer van het gezin naar Afghanistan te waarborgen. Eiseres, de moeder, had beroep ingesteld tegen deze maatregel, die ingrijpende gevolgen voor haar en haar kinderen met zich meebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder sinds 17 augustus 2013 is uitgeprocedeerd en geen rechtmatig verblijf meer heeft in Nederland. Ondanks haar langdurig verblijf in een asielzoekerscentrum en de gevolgen van de maatregel, oordeelde de rechtbank dat de Staatssecretaris de maatregel terecht had opgelegd. De rechtbank overwoog dat de moeder onvoldoende had meegewerkt aan haar vertrek en dat er geen reden was om aan de gezondheidstoestand van eiseres een ander besluit te verbinden. De rechtbank concludeerde dat de maatregel noodzakelijk was, gezien de omstandigheden en de belangen van de openbare orde en nationale veiligheid. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak benadrukt de strikte naleving van de Vreemdelingenwet en de verantwoordelijkheden van vreemdelingen in Nederland.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/16977

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 oktober 2015 in de zaak tussen

[naam eiseres] , eiseres

(gemachtigde: mr. A. Habib-Portier),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder.

(gemachtigde: drs. mr. J.M.C. Vissers)

Procesverloop

Bij besluit van 16 september 2015 heeft verweerder met toepassing van artikel 56 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) aan eiseres en haar minderjarige kinderen, genaamd [naam kind 1] , [naam kind 2] , [naam kind 3] en [naam kind 4] , de verplichting opgelegd met ingang van 18 september 2015 te verblijven in de gemeente Gilze.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld bij deze rechtbank. Daarbij is verzocht om schadevergoeding.
Bij faxbericht heeft verweerder de stukken ingezonden. Eiseres heeft op 29 september 2015 een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2015. Eiseres en haar gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De gemachtigde beklaagt zich erover dat de zitting op verzoek van verweerder is verzet van 22 naar 29 september 2015, terwijl zij op die dag verhinderd is. De rechtbank kan dit op basis van de dossierstukken niet volgen. Daags na het instellen van beroep, namelijk al op 17 september 2015, is de zittingsdatum van 29 september 2015 aan partijen doorgegeven. Van het verplaatsen van de zittingsdatum is geen sprake geweest. Ook is toen geen bericht van verhindering of uitstelverzoek van de gemachtigde van eiseres ontvangen. Pas op de dag van de zitting laat de gemachtigde per fax weten dat zij wegens verhindering niet zal verschijnen en dat ook eiseres niet komt. Niet valt in te zien hoe hier verweerder dan wel de rechtbank iets in te verwijten valt.
2. In gevolge artikel 56, eerste lid, van de Vw 2000 kan door verweerder overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te geven regels, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, de vrijheid van beweging worden beperkt van de vreemdeling die:
a. geen rechtmatig verblijf heeft;
b. rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, met uitzondering va de onderdelen b, d en e.
3. Ingevolge art 5.1, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 kan de maatregel van beperking van vrijheid van beweging, bedoeld in artikel 56, eerste lid van de Vw 2000, bestaan uit:
a. een verplichting zich bij verblijf in Nederland in een bepaald gedeelte van Nederland te bevinden, of
b. een verplichting zicht te houden aan een verbod om zich in een bepaald gedeelte of bepaalde gedeelten van Nederland te bevinden.
4. Volgens verweerders beleid verwoord in paragraaf A5/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc)- voor zover hier van belang – kan bij gezinnen met minderjarige kinderen een maatregel worden opgelegd wanneer er sprake is van gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid – ook als op grond daarvan tot vrijheidsontneming zou kunnen worden overgegaan, het vertrek van het gezin niet binnen veertien dagen kan worden gerealiseerd, het gezin voorafgaande aan de maatregel in de opvang heeft verbleven of het gezin in de illegaliteit is aangetroffen. Bij gezinnen met minderjarige kinderen wordt om het vertrek voor te bereiden zo veel mogelijk volstaan met het opleggen van en vrijheidsbeperkende maatregel in de vrijheidsbeperkende locatie of een gezinslocatie.
5. Gelet op het besluit van verweerder van 19 december 2012 WBV 2012/25, houdende wijziging van de Vc, moet, ook al is dit met ingang van 1 april 2013 niet langer vermeld in de Vc, bij het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel de beginselen van proportionaliteit (doelmatigheid) en subsidiariteit (kan een lichter middel worden toegepast) in acht worden genomen. Alleen in uitzonderingsgevallen, met name indien de uitzetting (nog) niet kan plaatsvinden en de toepassing van een andere vrijheidsbeperkende maatregel niet in aanmerking komt, kan deze maatregel in het kader van de openbare orde of veiligheid toegepast worden.
6. Verweerder heeft aan eiseres de vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, omdat zij Nederland moet verlaten, zij geen vaste woon- of verblijfplaats of middelen van bestaan heeft en omdat zij onvoldoende heeft meegewerkt aan haar vertrek en aan het vaststellen van haar identiteit en nationaliteit. In de gezondheidstoestand van eiseres ziet verweerder geen reden voor een ander besluit. In Gilze zijn immers ook goede medische voorzieningen aanwezig.
7. Eiseres is het hiermee oneens. Zij bestrijdt de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd. Voorts wijst zij erop dat zij al jarenlang in het AZC in Almere verblijft en dat haar kinderen daar naar school gaan. De maatregel heeft daardoor ingrijpende gevolgen. Er is voorts onvoldoende gewicht toegekend aan de vertrouwensband die eiseres met haar behandelaar(s) en hulpverleners heeft opgebouwd.
8. De rechtbank overweegt allereerst dat eiseres met haar beroep tegen de maatregel kennelijk wilde voorkomen dat zij uit de opvang in Almere zou worden gezet. Hoewel het gevolg van de maatregel was dat eiseres Almere diende te verlaten en zich naar Gilze diende te begeven, hetgeen inmiddels is gebeurd, kan zij met vernietiging van die maatregel niet bereiken dat zij weer tot het AZC in Almere wordt toegelaten. Desondanks neemt de rechtbank een procesbelang aan. De vraag die daarbij dient te worden beantwoord, is of verweerder de vrijheidsbeperkende maatregel heeft mogen opleggen.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder er terecht op heeft gewezen dat eiseres al sinds 17 augustus 2013 is uitgeprocedeerd en geen rechtmatig verblijf meer heeft in Nederland. Eiseres heeft niet voldaan aan haar rechtsplicht om Nederland te verlaten. Uit de vertrekgesprekken blijkt bovendien dat eiseres niet bereid is mee te werken aan terugkeer. Een vaste woon- of verblijfplaats en inkomen heeft zij niet. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) (onder meer de uitspraak van 22 mei 2003, ECLI:RVS:2003:AH9705) is inschrijving in de basisregistratie personen (BRP) een vereiste om te kunnen spreken van een vaste woon- of verblijfplaats en is voor het antwoord op de vraag of de vreemdeling beschikt over voldoende middelen van bestaan bepalend of de vreemdeling zelfstandig beschikt over een inkomen (onder meer de uitspraak van 9 maart 2009, ECLI:RVS:2009:BH6972). Nu niet gebleken is dat eiseres staat ingeschreven in de BRP en zij niet zelfstandig beschikt over een inkomen, zijn ook deze aspecten terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd.
10. De nationaliteit van eiseres is weliswaar op 27 februari 2014 bevestigd tijdens de presentatie bij de ambassade van Afghanistan, maar dit is niet het resultaat van de medewerking van eiseres. Eiseres heeft nooit medewerking verleend aan het invullen van de formulieren voor een vervangend reisdocument. Gelet hierop heeft verweerder de grond dat eiseres niet dan wel onvoldoende meewerkt aan het vaststellen van haar identiteit en nationaliteit eveneens terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd. Eiseres stelt verder dat sprake was van dwang bij de afgifte van het paspoort en het reisticket aan haar reisagent. Uit het eerste gehoor blijkt dat eiseres zichzelf heeft ontdaan van haar paspoort en vliegticket. Eiseres heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake was van dwang. Gelet hierop heeft verweerder ook de grond dat eiseres zich zonder noodzaak heeft ontdaan van reisdocumenten terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd.
11. Tot slot overweegt de rechtbank dat zij er niet aan twijfelt dat de maatregel ingrijpend is voor eiseres en haar kinderen. Vast staat echter dat eiseres Nederland dient te verlaten en dat er, met of zonder haar medewerking, aan het vertrek van het gezin zal worden gewerkt. De maatregel is daarin een stap, die verweerder, gezien de hiervoor besproken gronden, heeft mogen zetten. Hij heeft daarbij een minder zwaar gewicht hoeven toekennen aan de persoonlijke omstandigheden die eiseres naar voren heeft gebracht. Ook in Gilze is medische hulp zoals een tandarts aanwezig en kunnen de kinderen van eiseres naar school gaan. Dat zij door de maatregel afscheid hebben moeten nemen van hun vertrouwde woonomgeving, is uiteindelijk een consequentie van het feit dat het gezin geen rechtmatig verblijf meer heeft en verweerder gecontroleerd aan de terugkeer naar Afghanistan wenst te werken. Ook heeft verweerder daarbij mogen meewegen dat de locatie in Gilze daarvoor meer geschikt is en de ruimte in het AZC primair bedoeld is voor mensen die in afwachting zijn van een beslissing op hun aanvraag.
12. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond en moet het verzoek om schadevergoeding worden afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Nollen, rechter, in aanwezigheid van
L.A.J. Delsing, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2015.
w.g. L.A.J. Delsing,
griffier
w.g. C.M. Nollen,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 2 oktober 2015

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.