ECLI:NL:RBDHA:2015:11359
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van de weigering van een Ziektewet-uitkering na een bedrijfsongeval en de gevolgen van een nulurencontract
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 september 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. E. Yeniasci, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door C. Schravensande. Eiser had een beroep ingesteld tegen de weigering van het Uwv om hem een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen, na een bedrijfsongeval op 7 juni 2014. De rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende voortvarend had gehandeld om het dienstverband met zijn werkgever te beëindigen, waardoor de gedragingen van de werknemer geen subjectieve dringende reden voor ontslag vormden. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van verwijtbare werkloosheid.
De rechtbank onderzocht de arbeidsovereenkomst van eiser, die volgens het Uwv voor onbepaalde tijd was, en oordeelde dat eiser recht had op loondoorbetaling door de werkgever tijdens zijn ziekte. De rechtbank stelde vast dat de arbeidsovereenkomst in strijd was met de CAO voor de Bouwnijverheid, omdat er geen urengarantie was opgenomen. Dit leidde tot de conclusie dat eiser op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij de werkgever in dienst was getreden, wat betekende dat de werkgever verplicht was om loon door te betalen tijdens ziekte.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, omdat hij recht had op loon en niet op een ZW-uitkering. De rechtbank wees erop dat de keuze van eiser om geen loonvordering tegen zijn werkgever in te stellen voor zijn rekening en risico kwam. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.