ECLI:NL:RBDHA:2015:11331

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2015
Publicatiedatum
1 oktober 2015
Zaaknummer
AWB 15/795
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op basis van onvoldoende sociale en economische binding met het land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juni 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Srilankaanse vrouw, en de minister van Buitenlandse Zaken over de afwijzing van haar aanvraag voor een visum kort verblijf. Eiseres had een visum aangevraagd om haar familie in Nederland te bezoeken, maar haar aanvraag werd afgewezen op basis van onvoldoende sociale en economische binding met haar land van herkomst, Sri Lanka. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had geconcludeerd dat er redelijke twijfel bestond over het voornemen van eiseres om Nederland te verlaten voor het verstrijken van de geldigheid van het visum. Eiseres had onvoldoende bewijs geleverd van haar binding met Sri Lanka, zoals een arbeidsovereenkomst of bewijs van inkomen, en de rechtbank vond dat de minister niet verplicht was om eiseres te horen, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. Eiseres voerde aan dat haar leeftijd en haar situatie in Sri Lanka haar terugkeer zouden waarborgen, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldoende was om aan te tonen dat zij tijdig zou terugkeren. De rechtbank volgde ook het standpunt van de minister dat een visum kort verblijf niet de juiste weg is om familieleven te uitoefenen, zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/795
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 19 juni 2015 in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] , van Srilankaanse nationaliteit,
eiseres,
(gemachtigde: mr. M.J.A. Leijen, advocaat te Alkmaar),
en

de minister van Buitenlandse Zaken,

verweerder,
(gemachtigde: mr. Ch. R. Vink, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 13 augustus 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een visum kort verblijf voor verblijf bij de heer [naam 1] en zijn echtgenote mevrouw [naam 2] (referenten), afgewezen.
Bij besluit van 17 december 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 1 april 2015 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2015. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Referente was tevens aanwezig ter zitting.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 32, eerste lid, van de Verordening (EG) nr. 810/2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode wordt een visum – voor zover hier relevant - geweigerd:
(…),
of
b) indien er redelijke twijfel bestaat over de echtheid van de door de aanvrager overgelegde bewijsstukken of over de geloofwaardigheid van de inhoud ervan, de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aanvrager of zijn voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen wegens gebrek aan sociale en economische binding met het land van herkomst, waardoor haar tijdige terugkeer niet is gewaarborgd.
3. Eiseres voert eerstens aan dat geen sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom er geen visum aan eiseres is verstrekt, nu in het primaire besluit slechts kruisjes zijn aangevinkt zonder de redenen die hieraan ten grondslag liggen bekend te maken. Daar komt bij dat verweerder in het bestreden besluit, anders dan in het primaire besluit, niet langer tegenwerpt dat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet zijn aangetoond door eiseres en dat er onvoldoende middelen voor de reis beschikbaar zijn. Kennelijk hebben de gronden in bezwaar ten aanzien van die punten doel getroffen zodat geen sprake kan zijn van een kennelijk ongegrond bezwaar.
3.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat op grond van artikel 32, tweede lid, van de Visumcode afwijzende beslissingen kenbaar worden gemaakt door middel van het standaardformulier van de bijlage VI van de Visumcode, waarbij het voldoende is dat de afwijzingsgronden worden aangekruist. Een nadere motivering is volgens dit formulier niet vereist. Het staat de lidstaten vrij een nadere motivering te geven, hetgeen in voorliggende zaak ook is geschied door de Nederlandse vertegenwoordiging in Colombo. Bovendien heeft de gemachtigde van eiseres stukken ontvangen uit het door de ambassade gebruikte registratiesysteem “Nieuw Visum Informatie Systeem” (hierna: NVIS), waaruit nader blijkt waarom de primaire aanvraag is afgewezen en dat dat onder meer is gebeurd vanwege het niet overleggen van een schriftelijke arbeidsovereenkomst, loonstroken, en bankafschriften.
Dat in bezwaar niet alle afwijzingsgronden zijn gehandhaafd betekent voorts niet zonder meer dat niet kan worden afgezien van het horen. Eiseres heeft nog altijd geen nadere bewijsstukken (zoals arbeidsovereenkomst, loonstroken, bankafschriften) overgelegd aangaande haar inkomen dat ze stelt te generen uit een dienstverband bij [bedrijf] . Evenmin heeft eiseres onderbouwd dat zij inkomen genereert uit het beheer van onroerend goed. Verder heeft verweerder afgezien van het horen van eiseres omdat horen niets verandert aan de geringe binding van eiseres met Sri Lanka.
3.2
Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het ingevolge artikel 7:2, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord. Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, Awb kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Het bezwaar is kennelijk ongegrond indien naar objectieve maatstaven bezien op- voorhand in redelijkheid geen twijfel mogelijk is dat het bezwaar niet tot een ander besluit kan leiden. De beoordeling of sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar is afhankelijk van de inhoud van het bezwaarschrift, bezien in het licht van het primaire besluit en de wettelijke voorschriften die daarop van toepassing zijn.
3.3
De rechtbank stelt vast dat de tegenwerpingen in het primaire besluit, dat eiseres het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende heeft aangetoond en niet over voldoende middelen van bestaan beschikt voor zowel de duur van het verblijf als de terugreis, in het bestreden besluit niet langer worden tegengeworpen. Enkel wordt nog tegengeworpen dat redelijke twijfel bestaat of eiseres het voornemen heeft om het grondgebied van de lidstaat voor het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum te verlaten. Voorgaande leidt echter niet tot de conclusie dat geen sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar. Daarbij is van belang dat, zoals uit het namens eiseres ingediende bezwaarschrift blijkt, de gemachtigde desgevraagd (afschriften van) stukken uit NVIS ontvangen heeft, waaruit gedetailleerd blijkt waarop verweerder de afwijzingsgronden gebaseerd heeft. Nu eiseres, zoals uit de gronden van bezwaar blijkt, voldoende inzicht heeft gehad in de gehandhaafde afwijzingsgrond dat redelijke twijfel bestaat of eiseres het voornemen heeft om het grondgebied van de lidstaat voor het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum te verlaten en zij in de bezwaarfase geen nadere stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van haar op die grond betrekking hebbende bezwaren, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar. Op grond van vorenstaande kon verweerder dan ook afzien van het horen van eiseres op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, Awb.
De beroepsgrond slaagt niet.
4. Voorts voert eiseres aan dat, gelet op haar leeftijd, haar sociale en economische binding met Sri Lanka in de toekomst niet veel zal veranderen, waardoor zij mogelijk nimmer in aanmerking komt voor een visum kort verblijf. Met betrekking tot haar economische binding voert eiseres aan dat zij op verifieerbare wijze heeft verklaard over haar werk en daarvan documenten en foto’s heeft overgelegd. Indien de ambassade hieraan twijfelde, had men contact kunnen opnemen met de werkgever van eiseres. Voorts houdt verweerder ten onrechte geen rekening met de dagelijkse praktijk in Sri Lanka, dat heel veel werkgevers het salaris contant uitbetalen en niet afdragen aan Employees’ Provident Fund (EPF) en Employees' Trust Fund (ETF). Aan het overleggen van de bewijsstukken, zoals salarisstroken en bewijs van afdrachten aan EPF en ETF, die verweerder verlangt, kan eiseres dan ook niet voldoen. Dat dit volgens de website www.vfsglobal.com, waarnaar verweerder kennelijk wil verwijzen, anders is volgt eiseres niet. Blijkens deze website heeft Zwitserland de visumaanvragen van Nederland overgenomen, maar pas per 1 oktober 2014, terwijl eiseres haar aanvraag op 5 augustus 2014 heeft ingediend. Daarnaast heeft eiseres aangetoond een banksaldo te hebben van 500.000 roepies (omgerekend
€ 3300,-), welk bedrag in de loop der jaren gegenereerd is door inkomsten uit haar werk en door inkomsten uit het beheer van onroerend goed. Voorts heeft eiseres met documenten onderbouwd dat zij onroerend goed beheert in [plaats] , waarvoor haar fysieke aanwezigheid nodig is in verband met het onderhoud en het incasseren van de huur, nu deze betalingen contant worden uitgevoerd. Ten bewijze hiervan heeft eiseres in de aanvullende gronden van 12 maart 2015 een huurovereenkomst van 29 augustus 2013 van het betreffende huis in [plaats] overgelegd. Kortom, eiseres heeft in Sri Lanka een goed leven en in combinatie met haar leeftijd maakt dit het onwaarschijnlijk dat zij zich in Nederland zou willen vestigen.
4.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet is gebleken van een sociale en economische binding van eiseres met haar land van herkomst, waardoor tijdige terugkeer naar het land van herkomst redelijkerwijs gewaarborgd is te achten. Eiseres is 53 jaar, ongehuwd en heeft geen eigen kinderen. Van haar twee pleegkinderen is een referent die alhier woonachtig is, de ander woont in Duitsland. Nu deze pleegkinderen in het Schengengebied woonachtig zijn bestaat er geen sociale band met Sri Lanka voor wat betreft een eigen achterblijvend gezin waarvoor eiseres de verantwoordelijkheid draagt. Voorts is niet gebleken dat eiseres de zorg heeft voor familieleden of in staat zou zijn hen te onderhouden. Evenmin is gebleken van zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen die eiseres zouden dwingen tijdig naar Sri Lanka terug te keren. Dat eiseres haar hele leven in Sri Lanka heeft gewoond, biedt onvoldoende waarborg voor tijdige terugkeer naar het land van herkomst.
Ten aanzien van de economische binding van eiseres met haar land van herkomst overweegt verweerder het volgende. Eiseres heeft verklaard dat zij naaister is van beroep. Ter onderbouwing is een werkgeversverklaring overgelegd, gedateerd op 26 juni 2014, waarin het bedrijf [bedrijf] verklaart dat eiseres aldaar werkzaam is sinds 2007 en maandelijks een salaris van 20.000 Sri Lankaanse roepies ontvangt. Daarnaast heeft eiseres een verklaring overgelegd inhoudende dat zij toestemming heeft gekregen verlof op te nemen voor de duur van drie maanden. Enkel op grond hiervan kan echter niet worden aangenomen dat eiseres daadwerkelijk werkzaam is, dat zij inkomsten ontvangt en dat zij op basis daarvan gehouden is tijdig terug te keren naar Sri Lanka. Ten aanzien van de overgelegde bankverklaring van de [naam 3] Bank van 2 augustus 2014, waarin is verklaard dat eiseres een bankrekening heeft met een saldo van 500,000 Sri Lankaanse roepies, overweegt verweerder dat er geen aanwijzingen zijn dat dit saldo het gevolg is van inkomsten gegeneerd uit werk. Uit informatie van de Nederlandse vertegenwoordiging in Colombo in Sri Lanka is gebleken dat er daar arbeidsovereenkomsten en loonstrookjes worden verstrekt. In dit verband verwijst verweerder naar een website http://www.vsfglobal.ch (de rechtbank leest hier www.vfsglobal.ch). Derhalve had het op de weg gelegen van eiseres dergelijke bewijsstukken te overleggen. Nu slechts een werkgeversverklaring en een bankverklaring is overgelegd, is niet aangetoond dat eiseres een dusdanige economische binding heeft met Sri Lanka dat zij gehouden is tijdig terug te keren. Voorts overweegt verweerder dat, daargelaten dat eiseres niet nader heeft onderbouwd inkomsten uit het beheer van onroerend goed te ontvangen, dergelijke inkomsten geen waarborg bieden voor tijdige terugkeer, nu niet is gebleken dat eiseres daarvoor fysiek in [plaats] aanwezig dient te zijn.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich met voorgaande motivering op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres onvoldoende heeft aangetoond dat haar sociale en economische binding met Sri Lanka dusdanig is dat tijdige terugkeer redelijkerwijs is gewaarborgd. Gelet op de door eiseres overgelegde stukken mocht verweerder, in aanmerking genomen de - zoals ter zitting gebleken is, niet betwiste - informatie van de Nederlandse ambassade uit Sri Lanka, van eiseres nader bewijs vergen inzake haar economische binding, waaronder loonstroken van de laatste drie maanden en een bewijs van afdracht aan ETF/EPF, dan wel een verklaring van de werkgever waarom deze stukken niet overgelegd kunnen worden. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat ze hieraan niet kan voldoen. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Tot slot doet eiseres een beroep op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder heeft in de voorliggende zaak geen juiste belangenafweging gemaakt, immers, indien het bestreden besluit in stand blijft, zal eiseres haar kleindochter niet kunnen bezoeken en geen invulling kunnen geven aan hun band en evenmin de andere familieleden kunnen bezoeken.
5.1
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat een visum kort verblijf in beginsel niet de geëigende weg is om het uitoefenen van familieleven als bedoeld in artikel 8 EVRM mogelijk te maken, nu het doel van een dergelijk visum juist kort en niet langdurig verblijf betreft en in de regel geen permanente bijdrage kan leveren aan het uitoefenen van familieleven. Eiseres heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit een schending oplevert van artikel 8 EVRM. Het ter zitting gedane beroep op een arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de mens van 12 september 2012 in de zaak Nada (nr. 10593/08) maakt dit niet anders. Die zaak ziet immers niet op weigering van een visum kort verblijf, maar op een reis- en doorreisverbod voor een persoon die op de sanctielijst van de Verenigde Naties staat. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B. de Vries-van den Heuvel, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Boland, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2015.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.