ECLI:NL:RBDHA:2015:11330
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van recidivegevaar en beëindiging verblijfsrecht van vreemdeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 september 2015 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de beëindiging van het verblijfsrecht van eiser, een vreemdeling van Litouwse nationaliteit. Eiser had eerder beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarin zijn verblijfsrecht was beëindigd en hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard. De rechtbank had eerder op 11 juni 2015 een tussenuitspraak gedaan, waarin verweerder de gelegenheid werd gegeven om het gebrek in het besluit op bezwaar te herstellen. De rechtbank oordeelde dat de door verweerder aangevoerde redenen voor het recidivegevaar onvoldoende waren onderbouwd en dat er een deugdelijk onderzoek naar het gedrag van eiser moest plaatsvinden.
Na de tussenuitspraak heeft verweerder aanvullend onderzoek gedaan en op 23 juli 2015 zijn standpunt herzien. De rechtbank concludeerde dat verweerder nu voldoende had aangetoond dat eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor de openbare orde vormde, gezien zijn strafrechtelijke verleden en het gebrek aan positieve gedragsverandering. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven, omdat verweerder het gebrek had hersteld. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van griffierecht en proceskosten aan eiser.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering en de noodzaak voor de overheid om adequaat onderzoek te doen naar de persoonlijke omstandigheden van vreemdelingen bij besluiten die hun verblijfsrecht beïnvloeden. De rechtbank heeft de verantwoordelijkheden van zowel de overheid als de vreemdeling in het proces duidelijk uiteengezet, waarbij de nadruk ligt op de noodzaak van samenwerking en het aanleveren van relevante informatie.