Verweerder heeft het verblijfsrecht van eiser beëindigd op de volgende gronden. Eiser heeft gesteld de Litouwse nationaliteit te hebben en burger van de Unie te zijn. Op grond van artikel 27 van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (hierna: richtlijn 2004/38) kunnen de lidstaten van de Europese Unie het verblijf van burgers van de Unie beperken om redenen van openbare orde, als het gaat om gedragingen die een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormen. Gebleken is dat eiser op 29 mei 2013 door de meervoudige strafkamer van de rechtbank te Amsterdam veroordeeld is tot vier jaar gevangenisstraf wegens overtreding van artikel 310 jo. 312, tweede lid, ahf/sub 2, artikel 282, eerste lid jo. artikel 47, eerste lid, ahf/sub 1, en artikel 311, eerste lid ahf/sub 4/5, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) (diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden). Het strafbare feit is gepleegd tussen 20 en 22 november 2011. De uitspraak van de strafkamer is onherroepelijk geworden op 17 oktober 2013. Gelet op de aard van de misdrijven is een fundamenteel belang van de (Nederlandse) samenleving aangetast. Tevens heeft verweerder in aanmerking genomen het feit dat dat de hoogte van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf, afgezet tegen de maximale strafbedreiging van de misdrijven waarvoor eiser is veroordeeld, niet gering is. Het misdrijf is een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en lichamelijke integriteit van het slachtoffer en heeft een direct effect op het veiligheidsgevoel van het slachtoffer en de samenleving. Gebleken is dat eiser na zijn inreis in Nederland in 2011 in contact is gekomen met politie en justitie voor diefstal. Tijdens het gehoor van 10 december 2013 heeft eiser voorts verklaard eerder in aanraking te zijn geweest met politie in Duitsland. Eiser vormt, gelet op zijn persoonlijke gedrag, een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving. Eiser heeft sinds het plegen van het strafbare feit in detentie verbleven. Verweerder neemt aan dat geen verbetering in het gedrag is opgetreden zodat de omstandigheden die maken dat hij een actuele bedreiging van de openbare orde vormt, nog steeds aanwezig zijn. Voorts heeft verweerder de duur van het verblijf van eiser in Nederland, zijn leeftijd, gezondheidstoestand, gezins- en economische situatie, sociale en culturele integratie in Nederland en de mate van binding met zijn land van oorsprong in overweging genomen. Eiser heeft geen stabiliteit in Nederland. Hij heeft geen vast inkomen en geen vaste baan. Direct na binnenkomst in Nederland heeft hij zich schuldig gemaakt aan diefstal met geweld. Voorts onderhoudt hij geen gezinsleven in Nederland, is hij niet betrokken bij de Nederlandse maatschappij en spreekt hij de Nederlandse taal niet. Verder heeft eiser op geen enkele wijze aangetoond dat het voor hem van groot belang is om in Nederland te verblijven.
Verweerder heeft eiser ongewenst verklaard op de volgende gronden. Volgens artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet (Vw) kan een vreemdeling ongewenst worden verklaard als hij bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd dan wel hem ter zake de maatregel als bedoeld in artikel 37a Sr is opgelegd. Dit is het geval, nu verzoeker veroordeeld is tot een gevangenisstraf van vier jaar. Gelet op het voorgaande kan eiser op grond van artikel 67 Vw ongewenst verklaard worden.
Eiser voert aan dat uit de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de raad betreffende de richtsnoeren voor een betere omzetting en toepassing van Richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor burgers van de Unie en hun familieleden van 2 juli 2009 (Richtlijn 2004/38/EG) blijkt dat de rechten van een persoon alleen kunnen worden beperkt wanneer diens persoonlijk gedrag een bedreiging vormt. Uit pagina 12 van deze Mededeling volgt dat een louter op vermoedens gebaseerde bedreiging geen werkelijke dreiging is. Het moet gaan om een actuele bedreiging. Er kan slechts rekening worden gehouden met gedrag in het verleden wanneer er gevaar bestaat voor recidive. Eiser verwijst in dit kader tevens naar de zaak Bouchereau van het Europese Hof van Justitie (het Hof) van 27 oktober 1977 (zaaknummer 30/77, r.o. 25-30). Uit pagina 12 van de Mededeling volgt voorts dat reeds uitgesproken strafrechtelijke veroordelingen slechts ter zake doen voor zover uit de omstandigheden die tot de veroordeling hebben geleid het bestaan blijkt van persoonlijk gedrag dat een actuele bedreiging van de openbare orde vormt. De autoriteiten moeten hun besluit baseren op een inschatting van het toekomstig gedrag. Het recidivegevaar is hierbij van doorslaggevend belang. Verweerder zal dus actief onderzoek moeten doen naar het gedrag van eiser tijdens de detentie. Zeker nu de delicten gepleegd zijn in 2011 en de bestreden beschikking dateert van september 2014. De enkele stelling dat eiser heeft verklaard dat hij reeds eerder is veroordeeld is absoluut onvoldoende onderzoek naar het recidivegevaar, nu niet gesteld kan worden dat er geen verandering in het gedrag van eiser heeft plaatsgevonden. Verweerder verwijst enkel naar het strafbare feit en het daarbij horende vonnis en heeft geen onderzoek gedaan naar het gedrag van eiser ten tijde van zijn detentie, noch rapportages opgevraagd aangaande zijn gedrag en mogelijk recidivegevaar. De dreiging die van het gedrag van eiser uitgaat is louter op vermoedens gebaseerd. Het verblijfsrecht van eiser had derhalve niet beëindigd mogen worden en hij had dientengevolge ook niet ongewenst verklaard mogen worden.
3.4De rechtbank overweegt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en daardoor op een ondeugdelijke motivering berust, nu verweerder voor het oordeel dat in dit geval sprake is van persoonlijk gedrag dat een
actuelebedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt, heeft gesteld dat sprake is van zeer ernstige feiten. Voorts is gewezen op het persoonlijk gedrag van eiser tijdens het geweldsdelict van 2011, de strafverzwarende omstandigheden die zijn aangehaald in het strafvonnis en de invloed van het handelen van eiser op het slachtoffer en de Nederlandse samenleving. Daarnaast is gewezen op het feit dat eiser eerder in aanraking is geweest met politie en justitie in Nederland en in Duitsland. Deze aspecten zijn echter, gelet op hetgeen in de richtsnoeren staat vermeld, onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat er ten tijde van het nemen van het bestreden besluit recidivegevaar bestond en dat daarom nog immer sprake is van een actuele bedreiging van de openbare orde. Hetgeen verweerder in het primaire besluit heeft overwogen, te weten dat verweerder “aanneemt” dat geen verbetering in het gedrag van eiser is opgetreden omdat hij sinds zijn veroordeling in detentie verblijft, is voorts onvoldoende omdat de conclusie dat geen sprake is van een positieve verandering in het gedrag van de vreemdeling gebaseerd moet zijn op een deugdelijk onderzoek naar de feiten. Verweerder heeft, door na te laten onderzoek te verrichten naar het (actuele) gedrag van eiser, miskend dat het op grond van de richtsnoeren de nationale autoriteiten zijn die moeten aantonen dat het persoonlijke gedrag van de betrokkene een bedreiging voor de openbare orde vormt.