In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 30 september 2015 uitspraak gedaan in een rekestprocedure waarin verzoekster, de moeder van een dochter die medische complicaties ondervond na een operatie, verzocht om vergoeding van verplaatste schade. De dochter was in de jaren '70 en '80 onder behandeling bij verschillende orthopedisch chirurgen, waaronder dr. [A] en dr. [B]. Na een operatie in 1989, die leidde tot ernstige complicaties, heeft de dochter dr. [B] en het ziekenhuis aansprakelijk gesteld. In 2007 werd dr. [B] veroordeeld tot schadevergoeding, maar verzoekster vorderde later op eigen naam schadevergoeding voor de kosten die zij had gemaakt in verband met de zorg voor haar dochter.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster niet ontvankelijk is in haar vordering. De kantonrechter oordeelde dat de schadeveroorzakende gebeurtenis, de operatie van 1989, plaatsvond vóór de inwerkingtreding van het huidige Burgerlijk Wetboek. Hierdoor was het oude recht van toepassing, en onder dat recht had verzoekster geen zelfstandig vorderingsrecht voor de verplaatste schade. De rechtbank verwierp het beroep op het arrest Johanna Kruidhof, omdat dit niet van toepassing was op de situatie van verzoekster. Aangezien verzoekster niet ontvankelijk werd verklaard, werd er niet ingegaan op de begroting van de kosten van het deelgeschil.
De beslissing van de kantonrechter was om het verzoek van verzoekster af te wijzen, en deze beschikking werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.