ECLI:NL:RBDHA:2015:11246

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 september 2015
Publicatiedatum
29 september 2015
Zaaknummer
C/09/488985 / FA RK 15-3813
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van de moeder over de minderjarige na ernstige mishandeling en langdurige uithuisplaatsing

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 september 2015 uitspraak gedaan in een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, [de minderjarige 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds haar derde maand in een pleeggezin verblijft, na ernstige mishandeling door de moeder. De Raad heeft het verzoek ingediend op basis van de ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de minderjarige en het gebrek aan opvoedcapaciteiten van de moeder. De rechtbank heeft de procedure gevoerd met gesloten deuren, waarbij de moeder, haar advocaat, de Raad en de gecertificeerde instelling aanwezig waren.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de minderjarige en de moeder zorgvuldig afgewogen. De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat de moeder niet in staat is om op een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen. De rechtbank heeft daarbij ook de resultaten van een onderzoek door het Haags Ambulatorium betrokken, waaruit blijkt dat de moeder beperkte opvoedcapaciteiten heeft en dat er risico's zijn verbonden aan een terugplaatsing van de minderjarige bij de moeder.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is dat zij bij de pleegouders blijft opgroeien, waar zij veilig is gehecht. De rechtbank heeft het verzoek van de Raad toegewezen en het gezag van de moeder beëindigd, waarbij de Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden is benoemd tot voogdes over de minderjarige. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, om snel duidelijkheid te verschaffen over de situatie van de minderjarige.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 15-3813
Zaaknummer: C/09/488985
Datum beschikking: 28 september 2015

Beëindiging gezag

Beschikking op het op 21 mei 2015 ingekomen verzoek van:

de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden, locatie Den Haag,
hierna: de Raad.
Als belanghebbende worden aangemerkt:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. drs. J.H.T. van Brunschot te ’s-Gravenhage.
de Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden(hierna: de gecertificeerde instelling),
de beoogd voogdes,

[de pleegmoeder] ,

hierna: de pleegmoeder,
wonende te [woonplaats] .
Als informant wordt aangemerkt:
de heer
[naam] ,
begeleider (De Waag) van de moeder.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift, waarbij is gevoegd het rapport van de Raad van 20 mei 2015 met kenmerk [nummer] , met bijlagen.
Op 31 augustus 2015 is de zaak in combinatie met het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing (C/09/493077 JE RK 15-1418) ter terechtzitting van deze rechtbank met gesloten deuren behandeld door mr. A.M.A. Keulen als rechter-commissaris. Hierbij zijn verschenen: de heer [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming, mevrouw [naam] namens de gecertificeerde instelling, de moeder met haar advocaat en vergezeld van de heer [naam] van De Waag alsmede de pleegmoeder. Van de zijde van de moeder zijn pleitnotities met aangehecht een brief van de grootmoeder van de minderjarige alsmede een schriftelijke verklaring van de moeder zelf (voorgelezen ter zitting) overgelegd.
Het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar is bij beschikking van 31 augustus 2015 toegewezen, het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing is toegewezen voor de duur van een half jaar en voor het overige aangehouden.

Verzoek en verweer

De Raad verzoekt het gezag van de moeder over na te melden minderjarige te beëindigen en de gecertificeerde instelling te benoemen tot voogdes over de minderjarige.
De moeder voert verweer tegen het verzoek, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
De pleegmoeder en de gecertificeerde instelling hebben zich niet tegen toewijzing van het verzoek verzet.

Feiten

  • De thans nog minderjarige [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , is een kind van de moeder en [de vader] .
  • De moeder is van rechtswege alleen met het ouderlijk gezag over de minderjarige belast.
  • Bij beschikking d.d. 13 september 2011 van deze rechtbank is de ondertoezichtstelling over de minderjarige uitgesproken. Voorts is bij die beschikking de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige verleend.
  • De ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing zijn sindsdien telkens verlengd, laatstelijk tot respectievelijk 5 september 2016 en 5 maart 2016.
  • De minderjarige verblijft sinds zij drie maanden oud is in het huidige pleeggezin.

Beoordeling

Aan het verzoek is ten grondslag gelegd dat er sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling van de minderjarige. [de minderjarige 1] is na een moeilijke start (ze is te vroeg geboren en ze is het slachtoffer geworden van ernstige mishandelingen) al op de leeftijd van drie maanden uithuisgeplaatst en zij is inmiddels veilig gehecht in haar pleeggezin. Voor [de minderjarige 1] is gelet op haar verleden een stabiele opvoedomgeving nodig met structuur, rust, overwicht, voorspelbaarheid en consequent handelen. De verwachting is dat de moeder niet in staat is om op een voor de minderjarige aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te kunnen dragen, aldus de Raad. Het is de vraag of de moeder naast de opvoeding van [de minderjarige 2] ook de verantwoordelijkheid voor de opvoeding van [de minderjarige 1] kan dragen. De moeder heeft een belangrijke fase in haar ontwikkeling gemist en het is niet vanzelfsprekend dat zij de noodzakelijke hechte band met [de minderjarige 1] kan opbouwen. De Raad betwijfelt ernstig of bij een thuisplaatsing een goede hechting met de moeder tot stand kan worden gebracht terwijl een onvolledige hechting voor de minderjarige een groot risico voor haar gevoel van veiligheid, vertrouwen in zichzelf en anderen en voor haar emotionele ontwikkeling vormt. De zorgen ten aanzien van de moeder bestaan uit de persoonlijkheidsstructuur van moeder, haar zwakbegaafdheid, gebrek aan intrinsieke motivatie tot verandering, ernst van de mishandeling van de minderjarige, een patroon van herhaaldelijk conflictueuze relaties met vader, onvoldoende inzicht in de stevigheid van het netwerk rond de moeder en kwetsbaarheid van veiligheidspersonen die een grote rol moeten gaan spelen bij het waarborgen van de veiligheid van [de minderjarige 1] . Daarbij leeft de moeder vrij geïsoleerd. Bij forse toename van stress verliest moeder overzicht over haar handelen.
De Raad ziet dan ook in het feit dat de moeder overspoeld dreigt te worden bij stress in relatie tot de vader, maar ook in de zorg voor twee kinderen, in combinatie met het kwetsbare netwerk en de zelfbepalende houding van de moeder jegens de hulpverlening een grote risicofactor. Het ontbreekt moeder aan een eigen hulpvraag en inzicht in haar tekortkomingen. De affectieve mogelijkheden van moeder lijken beperkt. Verder heeft de Raad twijfel of de moeder voldoende inzicht heeft in wat een thuisplaatsing voor de minderjarige zou betekenen en wat de behoeften van de minderjarige zijn. Het perspectief voor [de minderjarige 1] moet duidelijk zijn en vast staan. Dit zal rust, stabiliteit en continuïteit bieden, aldus de Raad.
De Raad heeft bij zijn advies betrokken de resultaten van het onderzoek door het Haags Ambulatorium van 18 november 2014, als bijlage bij het rapport van de Raad gevoegd. Het Haags Ambulatorium heeft onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van de minderjarige, de manier waarop zij het contact met de moeder beleeft, en de specifieke opvoedcapaciteiten waarover haar opvoeders moeten beschikken. Ook zijn de persoonlijkheid van de moeder en haar verstandelijke vermogens onderzocht. Voorts is beschreven wat de mogelijkheden en beperkingen van de moeder zijn. Uit dit onderzoek komen zowel indicaties als contra-indicaties voor terugplaatsing van [de minderjarige 1] bij de moeder naar voren. De geobserveerde bezoeken van de moeder met [de minderjarige 1] verlopen prettig, de moeder beschikt over basale pedagogische kennis en vaardigheden en de moeder accepteert de op veiligheid gerichte hulp van de Waag.
Daar staat tegenover dat [de minderjarige 1] zich al bijna haar hele leven veilig ontwikkelt in het pleeggezin. De moeder overschat de mogelijkheden van [de minderjarige 1] om zich weer in het gezin van de moeder te kunnen aanpassen en heeft in die zin weinig zicht op de beleving van jonge kinderen. De moeder bekijkt de situatie vanuit haar eigen referentiekader en houdt beperkt rekening met het belang van [de minderjarige 1] ; ook heeft zij moeite met het verdelen van de aandacht tussen [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] . Overschatting van haar mogelijkheden en onduidelijkheid over hoe zij het ouderschap gaat invullen zijn bij de moeder zichtbaar. Er wordt geconstateerd dat de moeder gebrekkige affectieve mogelijkheden heeft en niet voldoende sensitief ingaat op de minderjarige. Wanneer voor [de minderjarige 1] haar huidige veilige omgeving wegvalt door terugplaatsing bij de moeder, heeft dit gevolgen voor het gevoel van basisveiligheid van de minderjarige. De vrees bestaat dat de moeder hieraan onvoldoende tegemoet zal kunnen komen maar ook onvoldoende in staat zal zijn van hulpverlening te profiteren en deze volmondig te accepteren.
De Raad heeft aangegeven alles afwegende het risico op mislukking met alle zeer nadelige gevolgen vandien voor [de minderjarige 1] te groot te vinden, waarbij het feit dat de moeder wel voor [de minderjarige 2] zorgt – gelet op de volstrekt verschillende situatie van de beide kinderen – daaraan niet afdoet.
De gecertificeerde instelling heeft zich aangesloten bij de visie van de Raad. Het is in het belang van de minderjarige dat zij verder opgroeit in het pleeggezin. De jaarlijkse gang naar de rechtbank is een belasting voor de moeder en brengt veel stress met zich. Het is voorts voor de ontwikkeling van de minderjarige van belang dat zij zekerheid krijgt over waar zij gaat opgroeien. Bij terugplaatsing bestaat een risico op een nieuwe uithuisplaatsing wat negatieve gevolgen heeft voor het gevoel van basisveiligheid en de ontwikkeling van de minderjarige. Vanwege haar leeftijd, temperament en de kwetsbare sociaal-emotionele ontwikkeling is stabiliteit, continuïteit en voorspelbaarheid belangrijk voor de minderjarige. Ter zitting is nog naar voren gebracht dat reeds hulpverlening bij de moeder thuis, bijvoorbeeld door middel van video-interactie, is ingezet maar dat de moeder deze hulpverlening heeft afgebroken. De eerste twee en een half jaar na de uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] is de onveilige thuissituatie onverminderd blijven bestaan hetgeen eerdere terugplaatsing van [de minderjarige 1] steeds heeft verhinderd. Ook is gewezen op de verschillen tussen [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] : zo is [de minderjarige 2] niet mishandeld, is hij maar zeer kort uit huis geplaatst geweest en heeft hij een volstrekt andere relatie met de moeder. Ook heeft [de minderjarige 1] eigen specifieke behoeften. De gecertificeerde instelling heeft ten slotte gewezen op de contra-indicaties zoals blijkend uit het rapport van het Haags Ambulatorium.
De moeder heeft zich tegen het verzoek verweerd en gesteld dat zij door de beperkte omgangsmogelijkheden met de minderjarige onvoldoende in staat is gesteld te laten zien dat zij de minderjarige een rustige en stabiele opvoedomgeving kan bieden. Dat er tussen haar en de minderjarige weinig verbondenheid is komt door de beperkte bezoekmogelijkheden. Zij hebben tenslotte maar één uur per week contact. Dit biedt onvoldoende gelegenheid om een band op te bouwen, aldus de moeder. De moeder erkent dat de jaarlijkse gang naar de rechtbank in verband met de verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing belastend is, echter niet zodanig dat dit een reden is voor beëindiging van haar gezag. De moeder wil graag aantonen dat zij prima in staat is om voor zowel de minderjarige als haar broer, die bij moeder woont, te zorgen. De moeder meent dat het beter is voor de minderjarige als zij opgroeit met haar broer voor wie zij een veilige omgeving heeft gecreëerd. Voorts voert de moeder aan dat haar begeleider van De Waag bereid is mee te werken aan een veiligheidsplan voor de terugplaatsing van de minderjarige bij moeder.
Al met al verzet het belang van [de minderjarige 1] zich tegen de verzochte maatregel. De moeder kan wel binnen aanvaardbare termijn de gestelde doelen behalen, zij wil aan alle vormen van hulpverlening meewerken en is daarvoor intrinsiek gemotiveerd.
De begeleider van de moeder heeft ter zitting naar voren gebracht dat de behandeling van de moeder bij De Waag succesvol is verlopen. Een eventuele terugplaatsing van de minderjarige bij de moeder kan alleen gefaseerd en onder zeer intensieve begeleiding, zoals dagelijkse thuisbegeleiding en video-interactie ondersteuning.
De rechtbank overweegt dat zij op grond van artikel 1:266 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
De rechtbank is alles afwegende van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266 lid 1 onder a BW is voldaan. De rechtbank heeft bij dit oordeel betrokken dat dat minderjarige na een zeer ernstige mishandeling waarvoor de moeder ook in hoger beroep is veroordeeld, al vanaf de leeftijd van drie maanden in het pleeggezin verblijft, waar een goede hechting heeft plaatsgevonden. Zoals ook door de Raad is gesteld is de rechtbank van oordeel dat terugplaatsing van de minderjarige bij de moeder grote risico’s voor het welbevinden van de minderjarige met zich brengt. Dat deze situatie mede voortkomt uit de plaatsing van de minderjarige in het pleeggezin maakt dit niet anders. Moeder lijkt niet te onderkennen dat bij terugplaatsing groot risico bestaat op negatieve gevolgen voor het gevoel van basisveiligheid en de ontwikkeling van de minderjarige. Voornoemde risico’s zijn niet alleen gelegen in het feit dat er tussen de moeder en de minderjarige, ook al is het contact prettig, onvoldoende hechting heeft plaatsgevonden. Factoren die hierin ook een rol spelen zijn gelegen in de persoonlijkheid van de moeder, haar beperkte vaardigheden en het ontbreken van inzicht bij de moeder.
De bevindingen in het rapport van het Haags Ambulatorium wegen in dit opzicht zwaar. Uit dit onderzoek blijken contra-indicaties ten aanzien van een terugplaatsing. De moeder heeft weliswaar gesteld dat het geen onafhankelijk onderzoek betreft en het niet eens te zijn met de getrokken conclusie, echter, de waarnemingen die in het rapport zijn opgenomen zijn niet door moeder betwist. Voor het overige heeft de moeder niet onderbouwd waarom het onderzoek alsmede de daarin verwoorde conclusies ondeugdelijk of onjuist zouden zijn.
De rechtbank dient af te wegen wat het meest in het belang is van de minderjarige, en of het verantwoord is de voor [de minderjarige 1] onherroepelijk dreigende risico’s te nemen afgezet tegen de contra-indicaties voor terugplaatsing op aanvaardbare termijn bij de moeder en het gegeven dat het nu goed gaat met [de minderjarige 1] in het pleeggezin, waar zij veilig is gehecht en waar haar stabiliteit, continuïteit en voorspelbaarheid geboden wordt. Daarbij wordt overwogen dat het feit dat de moeder in staat is om de opvoeding en verzorging van [de minderjarige 2] ter hand te nemen naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer met zich brengt dat zij dit ook op een aanvaardbare termijn voor [de minderjarige 1] zou kunnen doen, mede gelet op de verschillen in de voorgeschiedenis van de minderjarigen en de daaraan gekoppelde hechting met de moeder.
Alles in overweging nemende komt de rechtbank tot de conclusie dat de ontwikkeling van [de minderjarige 1] er het meest mee gediend is indien zij bij de pleegouders opgroeit. Om de minderjarige de gewenste duidelijkheid te verschaffen over haar toekomstperspectief zal de rechtbank het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder dan ook toewijzen.
De gecertificeerde instelling heeft zich schriftelijk bereid verklaard de voogdij over de minderjarigen te aanvaarden.
Door de moeder is ter zitting verzocht, bij toewijzing van het verzoek, de beslissing niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De rechtbank wijst dit verzoek af, nu dit niet nader is onderbouwd en het in het belang van de minderjarige wordt geacht dat er snel duidelijkheid is over haar situatie.

Beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van de moeder, [de moeder] , geboren op
[geboortedatum] te [geboorteplaats] , over de minderjarige:
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te
[geboorteplaats] ;
benoemt tot voogdes over voormelde minderjarige:
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gegeven door mrs. H. Dragtsma, H.M. Boone en A.M.A. Keulen, kinderrechters, bijgestaan door P. Hillebrand als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
28 september 2015.