ECLI:NL:RBDHA:2015:11244

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 september 2015
Publicatiedatum
29 september 2015
Zaaknummer
C/09/452785 / FA RK 13-8184
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gerechtelijke vaststelling van vaderschap en kinderalimentatie in het kader van een spermadonorovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 september 2015 uitspraak gedaan over de verzoeken tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap en kinderalimentatie. De zaak betreft een man die als spermadonor heeft gefungeerd en die nu door de vrouw, met wie hij een spermadonorovereenkomst heeft, wordt aangesproken op zijn veronderstelde onderhoudsplicht. De vrouw heeft verzocht om vaststelling van het vaderschap van de man en om kinderalimentatie voor de minderjarige, die biologisch gezien de dochter van de man is. De rechtbank heeft in een eerdere beschikking van 30 maart 2015 de man toegelaten tot het leveren van bewijs dat de handtekening en datum op de donorovereenkomst van de vrouw afkomstig zijn. De man heeft echter te maken gehad met de weigering van de vrouw om mee te werken aan een deskundigenonderzoek, wat de rechtbank heeft meegenomen in haar overwegingen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw niet heeft meegewerkt aan het deskundigenonderzoek, wat haar in deze procedure benadeelt. De rechtbank oordeelt dat de gevolgen van deze weigering voor rekening en risico van de vrouw komen. De rechtbank concludeert dat de man erin is geslaagd tegenbewijs te leveren van het rechtsvermoeden dat hij als verwekker moet worden beschouwd. Hierdoor kan de rechtbank het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap niet toewijzen, en ook het verzoek tot kinderalimentatie wordt afgewezen. De rechtbank benadrukt dat, hoewel de man de biologische vader is van de minderjarige, hij niet als verwekker in de zin van het Burgerlijk Wetboek kan worden aangemerkt, waardoor hij geen onderhoudsverplichting heeft.

Ten slotte heeft de rechtbank bepaald dat de kosten van het DNA-onderzoek door zowel de man als de vrouw gedeeld moeten worden, gezien de aard van de procedure. De rechtbank wijst de verzoeken van de vrouw af en veroordeelt beide partijen tot betaling van de kosten van het deskundigenonderzoek.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 13-8184
Zaaknummer: C/09/452785
Datum beschikking: 28 september 2015

Gerechtelijke vaststelling vaderschap en kinderalimentatie

Beschikking op het op 15 oktober 2013 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.N.G.N.H. Brech te ‘s-Gravenhage.
Als belanghebbende worden aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.J.A. Nijssen te Leiden,
en

[de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,

de minderjarige,
in rechte vertegenwoordigd door mr. H. Dreesmann-Bruijntjes, advocaat te ’s-Gravenhage, in de hoedanigheid van bijzonder curator.

Procedure

Bij beschikking van 30 maart 2015 van deze rechtbank is de behandeling van de zaak aangehouden teneinde:
  • de man toe te laten het bewijs te leveren van zijn stelling dat de hand- en dagtekening op de laatste bladzijde van de donorovereenkomst van de vrouw afkomstig zijn;
  • de vrouw in staat te stellen te reageren op de door de man eventueel ingediende bewijsstukken.
De rechtbank heeft iedere verdere beslissing ten aanzien van de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, de kosten van het DNA-onderzoek en eventuele andere deskundigenonderzoeken en de kinderalimentatie aangehouden.
De rechtbank heeft vervolgens de volgende stukken ontvangen:
- de brief d.d. 4 juni 2015, met bijlagen, van de zijde van de man;
- de fax d.d. 15 juni 2015 van de vrouw;
- de fax d.d. 16 juli 2015 van de bijzonder curator.

Beoordeling

De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikking is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
In genoemde beschikking van 30 maart 2015 is de man toegelaten tot het leveren van bewijs van zijn stelling dat de hand- en dagtekening op de laatste bladzijde van de door de man overgelegde spermadonorovereenkomst van de vrouw afkomstig zijn. De man stelt in de brief d.d. 4 juni 2015 dit bewijs alleen te kunnen leveren door het laten uitvoeren van een deskundigenonderzoek naar het schrijverschap van de hand- en dagtekening van de vrouw op de originele donorovereenkomst. De man heeft vervolgens verslag gedaan van de stappen die hij heeft ondernomen om tot een dergelijk onderzoek te komen. De man heeft zich uiteindelijk gewend tot Niehoff & De Jong Forensisch Schriftonderzoek te Groningen.
Deze deskundige heeft aangegeven welk materiaal nodig is om een onderzoek te kunnen doen, te weten de oorspronkelijke overeenkomst en vergelijkingsmateriaal van de kant van de vrouw. Bij brief van 5 april 2015 heeft de deskundige de advocaat van de vrouw verzocht om vergelijkingsmateriaal van de kant van de vrouw te verstrekken. Medio mei 2015 werd duidelijk dat de vrouw niet wilde meewerken aan het onderzoek, ondanks herhaald verzoek hiertoe. De man stelt zich op het standpunt dat, nu de vrouw weigert haar medewerking te verlenen aan het onderzoek, het aannemelijk is dat de hand- en dagtekening door de vrouw op de spermadonorovereenkomst zijn gezet. De man verzoekt de rechtbank hieraan de conclusie te verbinden die zij geraden acht. Voor zover de rechtbank van mening is dat toch een deskundigenonderzoek dient plaats te vinden, verzoekt de man Niehoff & De Jong Forensisch Schriftonderzoek te Groningen dan wel een andere deskundige te benoemen en de vrouw te verplichten haar medewerking aan dit onderzoek te verlenen.
De vrouw heeft bij brief van 15 juni 2015 erkend dat zij door Niehoff & De Jong is benaderd met het verzoek vergelijkingsmateriaal ter beschikking te stellen. Aan dit verzoek was een kostenindicatie gehecht van € 2.420,--. De vrouw heeft aan haar advocaat aangegeven niet met het onderzoek mee te willen werken omdat zij bang is de kosten van dit onderzoek te moeten dragen. Deze kosten zijn voor de vrouw niet op te brengen, de vrouw vreest ernstige financiële problemen als zij deze kosten moet dragen.
De vrouw handhaaft haar standpunt dat de hand- en dagtekening op de spermadonorovereenkomst niet van haar zijn. De vrouw meent dat de man er niet in is geslaagd het gevraagde bewijs te leveren. Hij heeft immers niet aangetoond dat de spermadonorovereenkomst door de vrouw op de laatste pagina is ondertekend en gedateerd. Wel staat vast, middels DNA-onderzoek, dat de minderjarige de biologische dochter van de man is. De vrouw is zich er van bewust dat de rechtbank aan het niet meewerken van de vrouw aan het onderzoek de conclusie kan verbinden die zij geraden acht. De vrouw stelt daartegenover dat het belang van de minderjarige bij bevestiging van de biologische afstammingsband voor dient te gaan op het sanctioneren van het niet meewerken aan het onderzoek door de vrouw, hetgeen moet leiden tot toewijzing van haar verzoeken. Voor zover de rechtbank een deskundige benoemt ten behoeve van het schriftonderzoek stelt de vrouw dat zij uitsluitend haar medewerking zal verlenen indien de man de kosten daarvan draagt en afziet van verhaal van deze kosten op de vrouw, ongeacht de uitkomst of rechterlijke uitspraak.
De bijzonder curator heeft zich bij fax d.d. 16 juli 2015 uitgelaten over de thans ontstane situatie. De bijzonder curator stelt vast dat de rechtbank niet volledig en naar waarheid kan worden voorgelicht nu de authenticiteit van de spermadonorovereenkomst niet kan worden vastgesteld. Het bevreemdt de bijzonder curator dat de vrouw niet langer wil meewerken aan een deskundigenonderzoek. De bijzonder curator heeft echter niet kunnen toetsen in hoeverre de vrouw vreest dat vast komt te staan dat de handtekening van haar afkomstig is en dat zij daarom in de kosten zal worden veroordeeld of dat zij vreest dat zij om andere redenen deze kosten zal moeten dragen. De bijzonder curator stelt zich op het standpunt dat in deze kwestie de spermadonorovereenkomst van cruciaal belang is. Indien sprake is van donorschap dienen de verzoeken van de vrouw te worden afgewezen ongeacht het belang van de bevestiging van een biologische afstammingsband. De bijzonder curator meent dat de weigering van de vrouw om mee te werken haar kan worden aangerekend. Echter, de weigering van de vrouw om mee te werken maakt niet dat vast staat dat de handtekening op de laatste pagina van de spermadonorovereenkomst van haar afkomstig is, Niettemin maakt de houding van de vrouw het de man onmogelijk het tegenbewijs te leveren. De bijzonder curator stelt zich op het standpunt dat het aankomt op een waardering van het bewijs en het verbinden van conclusies aan de handelingen van partijen, hetgeen voorbehouden is aan de rechtbank. De minderjarige is gebaat bij duidelijkheid. De bijzonder curator is van mening dat in de onderhavige situatie, gezien de zeer uiteenlopende ingenomen stellingen, het belang van de minderjarige geen doorslaggevende factor kan zijn. Het is evident dat kinderen belang hebben bij vaststelling van de afstammingsband, echter wanneer sprake is van een donorschap heeft de wetgever er voor gekozen om deze afstammingsband niet te bekrachtigen, zodat het gerechtelijk vaderschap niet kan worden vastgesteld.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het staat vast dat de vrouw niet wil meewerken aan een onderzoek door een deskundige om vast te stellen of zij de donorovereenkomst op de laatste bladzijde heeft gedagtekend en ook heeft getekend. De rechtbank is van oordeel dat de gevolgen van deze weigering door de vrouw voor haar rekening en risico dienen te komen. Dat de vrouw heeft aangegeven hieraan niet te willen meewerken uit angst voor een mogelijke kostenveroordeling, maakt dat niet anders. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het ervoor moet worden gehouden dat de dagtekening en ondertekening van de laatste bladzijde van de donorovereenkomst inderdaad van de vrouw afkomstig is. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de man er in is geslaagd tegenbewijs te leveren van het rechtsvermoeden dat hij als verwekker moet worden beschouwd van de minderjarige. Zoals is overwogen in de beschikking van 30 maart 2015, draagt de vrouw het bewijsrisico van haar stelling dat de man als verwekker beschouwd moet worden. In het licht van het voorgaande is de vrouw er niet in geslaagd te bewijzen dat de man als de verwekker van de minderjarige moet worden beschouwd Dit betekent dat het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap zoals bedoeld in artikel 1:207 Burgerlijk Wetboek niet kan worden toegewezen.
Ook het verzoek tot kinderalimentatie wordt afgewezen nu de man als donor zijn sperma ten behoeve van kunstmatige bevruchting heeft afgestaan met het oogmerk van donorschap.
Nu de man gelet op het voorgaande niet als verwekker in de zin van artikel 1:394 van het Burgerlijk Wetboek kan worden aangemerkt, rust op hem geen onderhoudsverplichting.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat, nu vast staat dat de man de biologische vader is van de minderjarige, de minderjarige in ieder geval zekerheid heeft over haar biologische afstamming. Het belang van de minderjarige bij het kennen van haar biologische afstamming wordt, door het afwijzen van de verzoeken van de vrouw, naar het oordeel van de rechtbank derhalve niet geschaad.
Kosten van het DNA-onderzoek
Aan de orde is nog de vraag wie de kosten van het DNA-onderzoek moet dragen. Gelet op het feit dat het een procedure van familierechtelijke aard betreft, ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat de man en de vrouw ieder de helft van de kosten van het DNA-onderzoek zullen dragen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst de verzoeken van de vrouw af;
veroordeelt de vrouw en de man ieder voor de helft in de kosten van het deskundigenonderzoek en veroordeelt ieder van hen mitsdien aan de griffier van deze rechtbank te voldoen: € 225,00 inclusief BTW voor ingevolge artikel 199 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voorlopig in debet gestelde deskundigenkosten;
bepaalt dat betaling aan de griffier dient te geschieden middels betaling van een door de vrouw en de man te ontvangen factuur, afkomstig van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR), binnen twee weken na ontvangst daarvan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M.A. Keulen, J.M. Vink en J. Brandt, tevens kinderrechters, bijgestaan door P. Hillebrand als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 september 2015.