ECLI:NL:RBDHA:2015:11214

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2015
Publicatiedatum
28 september 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 3220 verzet
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 2 oktober 2015 uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 28 april 2015, waarin zijn beroep niet-ontvankelijk was verklaard. De opposant, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. P.C.M. van Schijndel, had verzet aangetekend omdat hij meende dat hij niet tijdig op de hoogte was gesteld van het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, dat zijn verblijfsvergunning asiel was ingetrokken en hem een inreisverbod was opgelegd voor de duur van 10 jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opposant op 9 oktober 2014 op de hoogte was gesteld van het besluit, maar dat hij pas in februari 2015 beroep heeft ingesteld, wat te laat was. De rechtbank heeft echter ook overwogen dat er bijzondere omstandigheden kunnen zijn die een termijnoverschrijding verschoonbaar maken, zoals uiteengezet in jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De opposant voerde aan dat hij niet veilig kan terugkeren naar Somalië en dat zijn familie in Nederland woont. De rechtbank oordeelde dat de eerdere niet-ontvankelijk verklaring ten onrechte was gedaan en dat het verzet gegrond was. De rechtbank heeft de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie veroordeeld in de proceskosten van de opposant tot een bedrag van € 490,-. De uitspraak is openbaar gedaan en er kan geen hoger beroep tegen worden ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/3220

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 oktober 2015 op het verzet van

[opposant], opposant, V-nummer [nummer]
(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
tegen de uitspraak in de zaak van
opposant
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. G.M.L. van Doornum).

Overwegingen

Bij uitspraak van 28 april 2015 is het beroep van opposant (met bovengenoemd registratienummer) met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroep niet tijdig is ingediend.
Op 27 mei 2015 heeft opposant verzet gedaan tegen deze uitspraak.
Op 31 augustus 2015 is opposant in de gelegenheid gesteld over het verzet te worden gehoord. Opposant is ter zitting in persoon verschenen en werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het onderzoek is ter zitting geschorst teneinde verweerder de gelegenheid te bieden aan te geven of de beschikking van 9 oktober 2014 aan eiser is uitgereikt via de korpschef en of op de dag van uitreiking een kopie van de beschikking en bijlagen per fax zijn verzonden aan [persoon A], die blijkens het voorblad behorende bij de beschikking van 9 oktober 2014 de toenmalige gemachtigde was van eiser.
Verweerder heeft op 1 september 2015 een reactie ingezonden. De gemachtigde van eiser heeft dit op 8 september 2015 gedaan.
Nadat partijen toestemming hebben gegeven voor het achterwege blijven van een nadere zitting, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Verweerder heeft op 9 oktober 2014 de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van opposant ingetrokken en een inreisverbod opgelegd voor de duur van 10 jaar. Dit besluit is op 15 december 2014 aangetekend en per gewone post naar het GBA-adres van opposant verzonden. Op 16 februari 2015 heeft eiser beroep ingesteld tegen dit besluit.
2 In verzet voert opposant aan dat hij op een zeer laat moment kennis heeft genomen van het bestreden besluit. Het besluit is naar zijn postadres gestuurd maar opposant woont daar niet. Ter zitting heeft opposant aangevoerd dat het bestreden besluit niet juist is uitgereikt nu dit besluit niet is verzonden naar [persoon A] te [plaats] die als advocaat van opposant stond vermeld. Voorts heeft opposant aangevoerd dat het besluit in strijd is met artikel 3 EVRM. Opposant kan niet in veiligheid terugkeren naar Somalië. Zijn familie woont in Nederland en hij heeft geen banden meer met Somalië.
3 De rechtbank constateert dat opposant niet tijdig beroep heeft ingediend. Het betoog dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is omdat het besluit niet is verzonden naar eisers gemachtigde [persoon A] slaagt niet. Uit het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van 9 december 2014 blijkt dat verbalisant [voormalig gemachtigde] contact heeft opgenomen met [persoon A]. [voormalig gemachtigde] heeft medegedeeld dat hij de belangen van opposant niet meer behartigde en geen prijs stelde op toezending van het besluit. Derhalve was bij verweerder geen gemachtigde bekend en kon verweerder volstaan met het verzenden van het besluit naar het GBA-adres van opposant.
4 Het betoog dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is omdat opposant niet tijdig kennis heeft genomen van het besluit, slaagt evenmin. Ter zitting heeft opposant aangegeven dat hij in december 2014 op vakantie was in België en daarna zijn post is gaan ophalen. In januari 2015 heeft hij het besluit heeft ontvangen. De beroepstermijn was nog niet overschreden. Hij is met het besluit naar de maatschappelijk werker van school gegaan en die heeft hem naar een advocaat doorverwezen. Ondertussen was de beroepstermijn overschreden. Uit bovenstaande verklaring van opposant blijkt dat hij tijdig op de hoogte is geraakt van het besluit. Dat de maatschappelijk werker hem niet onverwijld heeft doorverwezen naar een advocaat voor het instellen van beroep komt voor rekening en risico van opposant en is geen grond om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
5 Het vorenstaande laat onverlet dat onder bijzonder omstandigheden, op de individuele zaak betrekken hebbende feiten en omstandigheden als bedoeld in paragraaf 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 19 februari 1998 inzake Bahaddar tegen Nederland, LJN: AG8817 de noodzaak kan bestaan om een in het nationale recht neergelegde procedureregel niet tegen te werpen. Dit geldt ook voor een overschrijding van de beroepstermijn (Zie: uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van onder meer 11 april 2014 (201310204/1/V2) en 4 juni 2014 (201402999/1/V4). Opposant heeft aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3 EVRM en dat hij niet in veiligheid kan terugkeren naar Somalië. Hij heeft geen banden met Somalië en zijn familie woont in Nederland. De rechtbank is van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel is of bij terugkeer van opposant naar Somalië geen sprake is van een situatie zoals beschreven in Bahaddar. Het beroep is ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Het verzet is gegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak van 28 april 2015 vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die buiten-zittinguitspraak werd gedaan. Het beroep wordt alsnog op een zitting behandeld. Ter voorlichting merkt de rechtbank op dat ook na het onderzoek ter zitting het eindoordeel kan zijn dat het beroep niet-ontvankelijk is.
6 De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die opposant in verband met de behandeling van het verzet redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 490,- (0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift en 0,5 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,-). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
- veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in de proceskosten van opposant tot een bedrag van € 490,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van drs. F.J.M. van den Berg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2015.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.